CD-recensie

 

© Paul Korenhof, mei 2025

Janáček: Jenůfa

Agneta Eichenholz (Jenůfa), Katarina Karnéus (Kostelnicka), Nicky Spence (Steva Buryja), Ales Briscein (Laca Klemen), Carole Wilson (grootmoeder Buryja), Jan Martiník (De voorman, De dorpsrechter), Hanna Hipp (De rechtersvrouw, De tante), Claire Barnett-Jones (Barena, Pastuchyna, Een stem), Evelin Novak (Karolka), Erika Baikoff (Jano)
London Symphony Orchestra & Chorus
Dirigent: Simon Rattle
LSO Live LSO0897 (2 sacd's)
Opname: 11 & 14 jan. 2024

 

Weinig opera's zijn zo nauw verbonden met de persoonlijkheid van de componist als Jenůfa, een aanklacht tegen de hypocrisie van de burgerlijke braafheid die Janáček nog zou overtreffen met Kat'a Kabanová. Weinig opera's zijn ook zo nauw verbonden met het privéleven van de componist, geschreven als Jenůfa is tijdens de ziekte en het stervensproces van zijn dochter Olga die, 21 jaar oud, overleed op 26 februari 1904, drie weken voordat Janáček de partituur afsloot.

Als de ZaterdagMatinees van de afgelopen jaren iets hebben geleerd, is het dat de opera's van Janáček, meer dan die van menige andere componist, het theater nodig hebben om tot hun recht te komen. Het zijn nu eenmaal geen halve romans waarin de handeling regelmatig wordt onderbroken voor aria's, duetten, monologen en vertellingen,beschouwende momenten waarbij de toehoorder zich kan laten meeslepen door de muziek. Zeker als zij in de originele taal worden uitgevoerd voor een publiek dat geen Tsjechisch verstaat, vereisen zij een constant visueel inzicht in de handeling met een enscenering die de tekst, het drama en de sfeer van het werk tot hun recht laat komen.

Gezellige muziek voor de zondagochtend of een leuke achtergrond bij het stofzuigen is Jenůfa evenmin, al is Janáček's muziek inmiddels wel in het collectieve, op herkenning van het idioom berustende appreciatiepatroon van de ervaren muziekliefhebber ingedaald. Alleen wie er echt voor gaat zitten, met het tekstboek in de hand, raakt via de cd (of de lp - groter en beter tekstboek!) volledig betrokken bij een aangrijpend drama over herkenbare mensen met al even herkenbare emoties. Voor de noodzakelijke rustmomenten zorgen de folkloristisch aandoende elementen in de partituur die ook op het toneel veel aan de sfeer en de herkenbaarheid kunnen bijdragen (iets wat regisseuse Katie Mitchell enkele jaren geleden bij DNO kennelijk weer volledig is ontgaan).

Zonder het visuele element zijn het vooral de directie van Simon Rattle en het sublieme spel van het London Symphony Orchestra die deze concertante uitvoering in het Londense Barbican tot een boeiende ervaring maken, ook bij het 'alleen maar' luisteren, zonder aandacht voor de tekst. De kleurrijke instrumentatie met regelmatig folkloristische suggesties, met solopassages vol intimiteit en tederheid, in het bijzonder in Jenůfa's soloscène in II, en met soms fel contrasterende orkestrale erupties als Rattle zich even niet om de solisten hoeft te bekommeren, maken deze uitvoering ook louter muzikaal tot een aaneenschakeling van sublieme momenten. Maar dan wel met een installatie en een geluidsniveau die de muziek goed tot hun recht laten komen!

De Zweedse sopraan Agneta Eichenholz, doorgebroken als Lulu in de enscenering van Christoph Loy in Covent Garden en bij DNO (met dezelfde regisseur) een ontwapenende Zdenka in Arabella , zou niet mijn eerste keuze zijn voor de titelrol. In haar timbre mist zij de warmere uitstraling van zangeressen als Gré Brouwenstijn en Gabriela Benacková, of van Asmik Gregorian die oorspronkelijk voor dit concert geëngageerd was. Inderdaad lijken sommige passages om een bredere klank te vragen, maar dat kan ten dele een kwestie van gewenning zijn en dus is het onrechtvaardig om daar al te veel waarde aan te hechten.

Eichenholz is een uitmuntend vertolkster die met haar sterke vocale persoonlijkheid menig detail hoorbaar maakt dat bij anderen onopgemerkt voorbijgaat. Haar ongeduld en haar ietwat onberekenbare reacties in het eerste bedrijf, gevoed door de wetenschap dat zij zwanger is van Steva, en haar emotionele uitersten in het derde bedrijf, van enigszins opgefokte vrolijkheid via een emotionele ineenstorting naar uiteindelijke berusting zijn aangrijpend.

Maar haar mooiste moment is toch de navrante soloscène in het tweede bedrijf. Daarin horen we Jenůfa half wakker door het lege huis dwalen, waarop zij concludeert dat haar stiefmoeder haar baby heeft meegenomen om het aan de dorpelingen te tonen en dan op haar knieën valt om voor het kind te bidden. En ondertussen kennen wij als publiek de bittere werkelijkheid. Een hartverscheurend moment, maar dat is ook de broze halve liefdesverklaring waarmee zij even later ingaat op het aanzoek van Laca.

Dat een pure audio-opname soms andere eisen stelt dan een uitvoering in de zaal, illustreert de Kostelnicka van de eveneens Zweedse mezzosopraan Katarina Karnéus. Op het toneel zal zij zeker een sterke vertolking geven en ik twijfel er niet aan dat zij volledig overtuigd heeft op het podium van het Barbican, waar de toehoorders haar als apart personage naast de vertolkster van de titelrol zagen staan.

In de eerste twee bedrijven mist zij echter iets van de gestaalde autoriteit van zangeressen als Martha Mödl, Nadežda Kniplová, Eva Randová en Anja Silja die haar solo aan het begin van het tweede bedrijf zo'n ijzingwekkende climax moet geven. Bovendien contrasteert haar helder, kernachtig timbre soms te weinig met de stem van Eichenholz, vooral in de cruciale scène waarin zij Jenůfa wijs maakt dat deze enige tijd door ziekte buiten kennis is geweest en dat de baby precies in die dagen gestorven is.

Een verrassing is de jonge, mij nog onbekende tenor Ales Briscein, de enige Tsjech onder de solisten, die bij Laca, het prototype van de ruwe bolster, blanke pit, met zijn heldere timbre en zijn stralende hoogte juist die blanke pit extra hoorbaar maakt. Zijn vertolking combineert bovendien uitmuntend met die van de op zijn 55ste ook nog steeds jeugdig klinkende Engelse tenor Toby Spence als zijn luchthartige, emotioneel minder gecompliceerde stiefbroer Steva. Sinds de Decca-opname uit 1982 met Petr Dvorský en Wieslaw Ochman heeft de combinatie van deze beide rollen mij niet meer zo overtuigd als hier.

Met een in klank en precisie voortreffelijk koor dat hoorbaar enthousiasme uitstraalt, een fraai klinkende grootmoeder Buryja van Carol Wilson en uitmuntende dubbelrollen van onder meer Jan Martiník en Claire Barnett-Jones blijkt deze uitgave een welkome aanvulling van de catalogus. Extra welkom zelfs omdat toonaangevende opnamen onder Charles Mackerras (Decca - Elisabeth Söderström), Frantisek Jilek (Supraphon - Gabriela Benacková), Bohumil Gregor (EMI & Supraphon - Libuse Domaninská) en Bernard Haitink (Erato - Karita Mattila) momenteel niet meer verkrijgbaar schijnen te zijn.

De beide cd's van LSO Live, in kartonnen hoesjes met een dito doosje, gaan vergezeld van een cd-boekje met drietalige toelichtingen en een Tsjechisch-Engels libretto. Tevens vinden we daarin diverse goed gekozen kleurenfoto's van de uitvoering in het Barbican en uitgebreide biografieën van Rattle, koordirigent Simon Halsey en alle solisten. Opmerkelijk is wel dat de hoofdrollen het daarbij moeten stellen met 'slechts' drie pagina's, terwijl de Poolse Hanna Hipp en de Russisch-Amerikaanse Erika Baikoff zelfs vier pagina's met twee foto's toebedeeld kregen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links