![]() CD-recensie ICON - muzikale 'iconen' van EMI
© Paul Korenhof / Aart van der Wal, november 2008 / maart 2013 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor uiterst schappelijke prijzen en in een smaakvolle presentatie startte EMI onlangs met een nieuwe reeks cd's waarin grote EMI-artiesten uit de 20ste eeuw in het zonnetje werden gezet. Daarbij natuurlijk ook diverse vocalisten, waarvan ik er meerderen de revue zal laten passeren. Ik hoop de lijst in de komende malen te kunnen aanvullen met steeds nieuwe uitgaven (afhankelijk van het tempo waarin EMI ermee doorgaat) en ik zal die steeds in de alfabetische volgorde opnemen. Ten dienste van regelmatig terugkerende bezoekers van deze site daarom hieronder de namen van de solisten die al aan de beurt zijn geweest. Gewoon even aanklikken dus: Victoria de los Angeles (EMI 2173082 - 7 cd's) Janet Baker (EMI 2080872 - 5 cd's) Jussi Björling (EMI 2173132 - 5 cd's) Montserrat Caballé (EMI 2648452 - 4 cd's) Franco Corelli (EMI 2648872 - 4 cd's) Boris Christoff (EMI 6829372 - 11 cd's) Brigitte Fassbaender (EMI 6829682 - 8 cd's) Annie Fischer (Warner 256463412 - 7 cd's) Kirsten Flagstad (EMI 4553462 - 5cd's) Mirella Freni (EMI 2062532 - 4 cd's) Nicolai Gedda (EMI 4560952 - 11 cd's) Walter Gieseking (EMI 2650812 - 8 cd's) Beniamino Gigli (EMI 4556932 - 7 cd's) Tito Gobbi ((EMI 4553782 - 5 cd's) Jascha Heifetz (EMI 2173122 - 6 cd's) Hans Hotter (EMI 2649012 - 6 cd's) Fritz Kreisler (EMI 2650422 - 10 cd's) John McCormack (EMI 6827642 - 4 cd's) Menuhin & Grappelli (EMI 6985302 - 4 cd's) Lucia Popp (EMI 6985152 - 7 cd's) Artur Schnabel (EMI 2650642 - 8 cd's) Andrés Segovia (EMI 2080772 - 3 cd's) Giuseppe di Stefano (EMI 2060752 - 3 cd's) Richard Tauber (EMI 6985422 - 5 cd's) Arturo Toscanini (EMI 233342 - 6 cd's) Fritz Wunderlich (EMI 6295252 - (6 cd's) Voor meer uitgebreide informatie omtrent het opgenomen repertoire: warnerclassics.com/icon Noot: ook elders op de site vindt u verscheidene Icon-uitgaven, van de pianisten Dinu Lipatti, Arthur Rubinstein en Solomon, de hoornist Dennis Brain, de violist Nathan Milstein en de dirigenten Leopold Stokowski, Louis Frémaux en Karl Böhm. Hier besproken uitgaven:
Victoria de los Angeles Toen Victoria de los Angeles Lopez Garcia, zoals zij voluit heette, op 15 januari 2005 op 82-jarige leeftijd overleed, had deze uit Barcelona afkomstige zangeres tijdens een carrière die bijna een halve eeuw omspande, een repertoire vastgelegd dat in breedheid en verscheidenheid uniek genoemd moet worden. Haar opnamen van de Spaanse muziek liepen van de renaissance tot ver in de twintigste eeuw, haar Italiaanse repertoire reikte van Mozart tot Mascagni, Leoncavallo en Puccini, inclusief twee complete opnamen van Rosina in Il barbiere di Siviglia, en in het Franse repertoire zong zij twee andere mezzorollen, Carmen en Charlotte in Werther, naast onder meer Marguerite, Manon en Mélisande. Opmerkelijk waren ook haar vertolkingen in het Duitse liedrepertoire, waarbij zij in haar grote tijd op één lijn stond met Elisabeth Schwarzkopf en Dietrich Fischer-Dieskau, en terecht werkten zij gedrieën mee aan het legendarische afscheid van de pianist Gerald Moore. Ik denk bovendien dat inmiddels menigeen haar 'pure' stijl in het Duitse lied zal prefereren boven zeer persoonlijke stijl van Schwarzkopf...). De enige belangrijke lacune in haar discografie betreft eigenlijk Elisabeth in Tannhäuser, de rol waarmee zij in 1961 Bayreuth aan haar voeten kreeg. Ook van La vida breve, Faust en Madama Butterfly maakte zij twee opnamen, maar helaas schijnen er geen geluidsbanden bewaard te zijn van haar enige operaoptreden in Nederland, als Salud in La vida breve tijdens het Holland Festival 1953. Uit het door haar opgenomen repertoire had EMI met gemak twee keer zoveel cd's kunnen samenstellen als de zeven die we nu in de ICON-serie vinden, maar eerlijk is eerlijk: haar repertoire is in de volle breedte vertegenwoordigd. De eerste drie cd's geven vooral een beeld van haar operarepertoire, zowel in losse aria's als in fragmenten uit complete opnamen, cd 4 en 6 bevatten een veelheid aan liederen alsmede aria's uit zarzuela's, cd 5 is geheel gewijd aan de Chants d'Auvergne van Canteloube, een opname uit de jaren zeventig die door de lichtheid en de natuurlijkheid in de zang van De los Angeles waarschijnlijk nooit meer overtroffen is, en de uitgave besluit met bijna tachtig minuten Spaanse liedkunst. Alles bij elkaar een groots eerbewijs aan een heel bijzondere zangeres. (PK)
Janet
Baker Gelukkig heeft ieder nadeel zijn voordeel en in dit geval betekent dat een monumentaal en bijzonder homogeen geheel, varend onder de vlag van zes grote namen, waarvan diverse onlosmakelijk met Dame Janet verbonden zijn: Mahler, Elgar, Berlioz, Chausson, Schubet, Schumann, Bach en Handel. Er is echter meer, want de eerste cd opent met vertolkingen van muziek van Brahms (Alt-Rhapsodie), Wagner (Wesendonck-Lieder) en Strauss (liederen) in vertolkingen die zonder meer monumentaal genoemd kunnen worden, en dat geldt zeker voor Brahms Alt-Rhapsodie, een opname onder Boult uit 1970 die voor mij toonaangevend is gebleven. Niet minder monumentaal zijn diverse opnamen van Baker met Sir John Barbirolli met zowel het Hallé Orchestra als het Philharmonia Orchestra, met als centraal moment natuurlijk de derde cd die geheel gewijd is aan Mahler: Kindertotenlieder (1967), Fünf Rückert-Lieder (1969), Lieder eines fahrenden Gesellen (1967) en een 'losse' opname van 'Ich bin der Welt abhanden gekommen' (1967), terwijl de cd besloten wordt met 'Uhrlicht' uit de Tweede Symfonie in een opname uit 1986 onder Rattle. Waar het grotere of cyclische werken betreft horen
we verder onder meer de Sea
Pictures van Elgar, Berlioz' Les Nuits d'été en Shéhérazade van Ravel onder Barbirolli
(1965-1967) en het Poème de l'amour et de
la mer van Chausson
onder Previn (1977). De laatste twee cd's zijn gevuld
met enkele aria's uit oratoria en een uitgebreide
selectie liederen van Engelse (Purcell,
Boyce, Monro,
Arne) als Duitse (Schubert, Schumann,
Mendelssohn, Liszt) liederen
met daarin een opname die zij - vreemd genoeg verspreid
over de jaren 1968-1975 - met Daniel Barenboim maakte
van Schumanns Frauenliebe
und Leben. Al met al
een waardig eerbetoon aan een groot zangeres die afgelopen
zomer 75 jaar is geworden.
Jussi Björling Een groot pluspunt voor de vijf cd's die EMI aan de Zweedse tenor wijdde, is het feit dat daarbij minder gebaande paden konden worden betreden dan men zou verwachten van een zanger die toch altijd zo duidelijk het 'grote repertoire' heeft gezongen. Zo kon een hele cd's worden gevuld met 'Zweedse' opnamen, zowel populaire operafragmenten in het Zweeds en origineel Zweeds liedrepertoire als vroege opnamen van fragmenten uit operettes. Ook de beide cd's met opnamen uit de jaren veertig en vijftig bieden een aangename melange, en hetzelfde geldt voor de vierde cd met liederen van componisten van diverse pluimage. In feite is alleen de cd met delen uit zijn complete opnamen van Pagliacci, La Bohème en Madama Butterfly enigszins voorstelbaar. Tegelijk is het jammer dat we geen delen horen uit de complete opnamen van bijvoorbeeld Il trovatore en Aida, twee legendarische uitgaven uit de jaren vijftig met Milanov, Barbieri en Warren als zijn partners, maar wellicht spelen hier labelbelangen een rol. In ieder geval is mij nooit helemaal duidelijk geworden hoe de belangen van EMI en RCA in de jaren vijftig precies verdeeld waren. Een punt blijft wel dat juist de opname van Madama Butterfly, een van zijn laatste vóór zijn dood, iets afstandelijker klinkt dan we gewend zijn en ook de superioriteit mist van bijvoorbeeld zijn Calaf uit dezelfde periode. Aan de andere kant: welke hedendaagse Pinkerton slaagt erin zo ver boven de noten uit te stijgen? Dat ik altijd een groot bewonderaar van Björling ben geweest, mag duidelijk zijn. Een van mijn eerste platen was zelfs een ep'tje waarop hij vier aria's van Puccini zong. Kort daarna ontdekte ik twee singletjes, de eerste met duetten met de onlangs overleden sopraan Hjördis Schymberg (Rigoletto en La Bohème), de tweede met aria's uit Faust en Roméo et Juliette van Gounod. Die vier fragmenten zijn gelukkig in deze box terug te vinden, samen met enkele andere onvergetelijke momenten (o.a. de aria uit La belle Hélène en Der Bettelstudent in het Zweeds), maar ook hier ontbreken helaas enkele RCA-opnamen, in het bijzonder de reeks duetten die hij in het begin van de jaren vijftig opnam met Robert Merrill, waaronder wellicht de populairste versie van het duet uit 'De Parelvissers', ooit de hit van 'Moeders wil is wet' en 'Arbeidsvitaminen'. (PK)
Montserrat Caballé
Als zingende student maakte Boris Christoff (1914-1993) zoveel indruk op de Bulgaarse koning, dat deze hem persoonlijk een beurs bezorgde om in Rome te gaan studeren. Daar debuteerde hij in 1946 als Colline in La Bohème in een ietwat merkwaardige voorstelling. Na zijn korte aria 'Vecchia zimarra' tijdens de slotscène lag de stervende Mimì er namelijk een kwartier lang voor spek en bonen bij, omdat het publiek pas tot bedaren kwam nadat het de jonge Bulgaarse bas twee encores had afgedwongen. Al twee jaar later zong hij in Cagliari voor het eerst de titelrol in Boris Godoenov en de autoriteit die hij vooral in die rol afdwong, bezorgde hem al ras de bijnaam 'Tsaar Boris'. 'Autoriteit' is trouwens het sleutelwoord dat past op alles wat met Boris Christoff te maken heeft, niet alleen op zijn zang en de enorme impact die hij maakte met zijn markante stem en zijn intense gelaatsexpressie. Wie ooit in Don Carlos zijn 'Restate!' heeft gehoord, weet dat je het niet hoefde wagen deze Filips II ongehoorzaam te zijn. Anderzijds behoort zijn 'Ella giammai m'amò ' in diezelfde opera, samen met de sterfscène uit Boris Godoenov, tot het ontroerendste wat ik in de opera heb gehoord. Christoff spéélde zijn rollen niet, maar hij wás het personage dat hij uitbeeldde, en hij was er heilig van overtuigd dat dit maar op één manier kon: op de manier waarop de componist dart gewild had. Die houding bepaalde ook zijn omgang met andere zangers, met dirigenten, maar vooral met regisseurs die iets verzonnen wat hem niet beviel. Zelfs zijn zwager Tito Gobbi (in deze set te horen in duetten uit Don Carlos en Simon Boccanegra) heeft dat moeten ervaren, zoals we lezen in de gedetailleerde toelichting bij deze set. Laat ik daar meteen aan toevoegen dat deze granieten verdediger van de artistieke waarden waarin hij geloofde, tegelijk de hoffelijkste man kon zijn die ik ooit heb meegemaakt. Het laatste glas wodka dat wij ooit zouden drinken, is er door zijn overlijden helaas niet meer van gekomen. Bij het beluisteren van de elf cd's in de nieuwe ICON-box, drie gewijd aan de liederen van Moesorgski, vijf aan andere Russische liederen en drie aan zijn operarollen, bekropen mij voortdurend herinneringen aan de eerste keren dat ik ze hoorde. Ook dat is de autoriteit van Christoff: als je eenmaal een opname van hem gehoord hebt, vergeet je die nooit meer en vaak herinner ik me zelfs nog exact waar en wanneer ik met zo'n opname kennismaakte. Eigenlijk is er maar één 'Christoff-rol' waarvan ik altijd minder gecharmeerd was: voor Méphistophélès in Gounod's Faust (hier vertegenwoordigd met twee korte fragmenten) miste hij de Frans élégance. Met menige andere rol moet ik echter steeds even wennen als ik die door een ander hoor zingen. Dat geldt nog meer voor zijn Russische liederen, in het bijzonder die van Moesorgski, die dankzij hem een plaats op het internationale repertoire hebben veroverd. De complete opname daarvan uit de jaren vijftig, een van de mijlpalen in de EMI-discografie, beslaat de eerste drie cd's van deze uitgave. Al die cd's hier bespreken is onmogelijk, maar wel moet ik constateren dat er eigenlijk een cd bij had gemoeten. Zo horen we hier uit de Don Carlos onder Santini (1955) alleen het duet met Gobbi en werd voor de monoloog van Filips gekozen voor een opname onder Karajan uit 1949 - erg mooi, maar wel 'de jonge Christoff' met nog niet de volledige autoriteit uit later jaren. De versie onder Santini met daarna het duet met de Grootinquisiteur (Giulio Neri) zou zeker op zijn plaats zijn geweest. Verder - raar maar waar - is Boris Godoenov weliswaar goed vertegenwoordigd maar tegelijk ook ondervertegenwoordigd. Niet alleen nam Christoff dit werk twee maal op voor EMI, maar bovendien zong hij bij beide gelegenheden niet alleen de titelrol, maar ook Pimen en Varlaam, en van die 'hattrick' is hier helaas niets terug te vinden.
Franco Corelli
Tot de veelzijdigste Duitse zangeressen van de afgelopen halve eeuw behoort de mezzosopraan Brigitte Fassbaender, op 3 juli 1939 geboren als dochter van de bariton Willi Domgraf-Fassbaender. Haar faam begon bij de Bayerische Staatsoper, waar zij onder meer de partner van Fritz Wunderlich was in een legendarische productie van Jevgeni Onegin, en waar zij mede dankzij Carlos Kleiber uitgroeide tot de toonaangevende Octavian (Der Rosenkavalier) van haar generatie, maar al snel werd de liedkunst voor haar minstens zo belangrijk als de opera. Jammer is wel dat het huidige EMI-archief kennelijk niet meer bevat dan we hier horen, zoals een in 1972 'in samenwerking met' het Oost-Duitse VEB opgenomen lp met (Duitse) hoogtepunten uit Carmen met de Staatskapelle Dresden onder Giuseppe Patanè. Jammer is ook dat zij voor EMI niets opgenomen heeft uit Der Rosenkavalier, maar dat neemt niet weg dat we hier twee volle cd's met waardevolle opnamen uit opera en operette horen. Een derde cd is gevuld met aria's uit oratoria van Händel, Bach en Schumann en uit Rossini's Petite Messe solennelle, maar het leeuwendeel van deze uitgave, vijf van de acht cd's, is gewijd aan liederen, hoewel ook die verdeling de titel 'The great Lieder Recordings' niet helemaal rechtvaardigt. Daarbij bevindt zich natuurlijk haar spraakmakende opname uit 1988 van Winterreise met Aribert Reimann. Andere substantiële onderdelen zijn onder meer de Zigeunerlieder van Brahms, Dichterliebe van Schumann, Lieder eines fahrenden Gesellen van Mahler en Das Buch der hängenden Garten van Schönberg. (PK)
The Complete London Studio Recordings Bartók: Pianoconcert nr. 3 Met Philharmonia Orchestra o.l.v. Sir Adrian Boult (Mozart nrs. 20 en 23), Wolfgang Sawallisch (Mozart nrs. 21 en 22), Efrem Kurtz (Mozart nrs. 24 en 27), Otto Klemperer (Schumann op. 54 en Liszt) en Igor Markevitsj (Bartók) Soms zegt een foto meer dan een recensie. Vaak zijn PR-foto's nietszeggend of misleidend (wat te verwachten van iemands spel bij het zien van een keurige smoking of een mooie jurk), maar in dit geval dekt de vlag de lading helemaal, waarschijnlijk meer dan menig mens lief is. Op het omslag van het doosje uit de serie EMI Icons gewijd aan de Hongaarse pianiste Annie Fischer (1915-1995) prijkt een portret dat gemaakt had kunnen zijn door een Duits expressionistisch schilder of tekenaar als Max Beckmann en Kathe Kollwitz. Deze vrouw (de fotograaf hoeft het met zijn middelen niet te versterken) heeft de hel recht in de ogen gekeken en wil er niettemin vervolgens het beste van maken, bij voorkeur met stijl en kracht, wel uiterst intens maar volstrekt onsentimenteel. Haar faam in het westen kwam pas na 1945 toen ze reeds als gevluchte jodin de oorlog in een neutraal land had doorgebracht en zij vervolgens reisde tussen het westen en het oosten. Deze (ik geef toe) piepkorte biografie van de koude grond maakt haar spel alleen maar bewonderenswaardiger, al is het niet altijd volmaakt. De zes concerten van Mozart in de box missen elke lieflijkheid en iedere zweem van parfum, maar zijn onder haar handen ongemeen energiek en maken de opmerking begrijpelijk dat de klassieke facade niet meer is dan een facade waarachtig een groot vuur schuil gaat. Sawallisch, vaak een ietwat te nette dirigent, dirigeert hier met hetzelfde vuur als de meer romantisch ingestelde Kurtz. En Sir Adrian Boult had ook veel symfonieën van Mozart moeten opnemen. Geen wonder dat Klemperer een van haar favoriete dirigenten was - en zij een van zijn favoriete solisten. De opnamen van de concerten van Schumann en Liszt lijken niet de meest geïnspireerde; het gerucht gaat dat Klemperer en Fischer na een superieure uitvoering van Schumanns concert het werk meteen erna opnieuw moesten spelen omdat een technicus vergeten was de opnameknop in te drukken (en de tweede uitvoering moest worden uitgebracht). Wel volledig geïnspireerd voor een open microfoon was zij in Bartóks Derde pianoconcert (dat Fischer de vitaliteit geeft die men meestal reserveert voor het Eerste en het Tweede omdat het helse daar overduidelijk aanwezig is). Klemperer en Fischer samen in topvorm zijn te horen in een live-uitvoering uit 1956 met het Concertgebouworkest in Mozarts KV 482 (in deel 2 van de serie Anthology of the Royal Concertgebouw Orchestra). De sonates van Beethoven lieten eveneens wisselende indrukken achter. Fischer maakt weinig verschil tussen de werken; ook de relatief meer etherische stukken (opus 78 en 109) krijgen het vuur van de Waldstein en de Pathétique, maar op dit niveau is dat geen verminking, maar een verrijking. Opus 109 en 111 klinken eerder als een uitputtingsslag dan als een weldadige spirituele ervaring. Nog sterker geldt dit voor de drie composities van Schubert. Van weemoed overhellend naar sentimentaliteit en doodsverlangen op grote schaal is geen enkele sprake. Haar vertolking van de laatste sonate staat dichter bij die van Schnabel dan bijna latere vertolkers door de enorme kordaatheid en de afkeer van mooidoenerij als doel op zich. Traag spel als een middel tot meer diepgang hoeft men bij haar niet te verwachten; de grote zeggingskracht zit in de energie. Misschien besefte ze dat Schubert te ver van haar temperament afstond om veel van hem op haar repertoire te hebben (al waren er plannen voor opnamen van alle Impromptu's die, afgezet tegen de traditie na haar van bijv. Lupu en Perahia, ongetwijfeld een openbaring zouden zijn geweest). Maar Beethoven was haar componist en de Hungaroton-box met alle pianosonates is een gemm. Fischer was er niet helemaal tevreden mee en verbood publicatie, maar die wens werd, gelukkig voor ons, genegeerd (ben ik als bewonderaar minder kritisch dan zij voor zichzelf was?) Fischer was op haar best in Mozart, Beethoven en Schubert, componisten bij wie het klassieke keurslijf op uitbreken staat. Maar als het keurslijf breekt en de componist een nieuwe vorm moet ontwikkelen, lijkt Fischer enigszins onthand. In haar uitvoeringen van stukken van Schumann wordt zij gered door het feit dat Carnaval, Kinderszenen en Kreisleriana collecties zijn van miniaturen waarbij zij de delen beter speelt dan het geheel. Het vuur van de concerten van Mozart en de sonates van Beethoven is optimaal aanwezig, maar haar rebellie en roekeloosheid werkt beter bij een klassieke tegenkracht dan bij een romantische gedoogzone. Met deze box heeft de liefhebber de meeste van haar opnamen. Op de aanvullingen (op Hungaroton) vinden we veel Hongaarse live-opnamen van soms later datum met vaak dezelfde werken, in de concerten soms met Klemperer (onder andere Bachs Vijfde Brandenburgse concert) en meestal met minder goede dirigenten. Soms denkt men heel rationeel 'het kan ook anders', nooit: het kan beter. De beste uitvoeringen (en dat zijn de meeste in deze doos) dwingen je de eigen mening over een stuk te herzien. En altijd luisteren deze ogen over je schouders mee. (EO)
Voor de meeste operaliefhebbers geldt Kirsten Flagstad (1895-1962) als de zangeres met de 'grootste stem' van de twintigste eeuw. Die mening deelt de grote Duitse zangspecialist Jürgen Kesting. In zijn vierdelige Die grossen Sänger wijdt hij maar liefst tien volle pagina's aan de Noorse sopraan, waarbij hij zijn oordeel onderbouwt met talloze getuigenissen. Dat moet ook wel, want er zijn niet veel mensen meer die haar stem nog in het theater gehoord hebben en dat levert in dit geval zeker een probleem op. Muzikaliteit, techniek, persoonlijkheid en interpretatievermogen van Flagstad kunnen nog worden opgemaakt aan de hand van haar opnamen, maar de verhalen over haar fenomenale vocale volume zijn niet meer controleerbaar. Op het hoogtepunt van haar carrière moet Flagstad moeiteloos de grootste orkestrale climaxen de baas zijn geweest, en met 'moeiteloos' bedoel ik ook letterlijk 'moeiteloos', zonder haar stem ook maar enigszins onder druk te zetten. Het gevolg daarvan was - en dat is wel in haar opnamen te horen - dat zij na ieder fortissimo op basis van 'ontspannen' zingen een subtiel en kleurrijk piano kon realiseren, en dat is precies waar bijna iedere andere dramatische sopraan het laat afweten. Kesting analyseert één voorbeeld: de frase 'Er sah mir in die Augen' in de eerste akte van Tristan und Isolde, en constateert dat geen enkele zangeres uit later jaren erin geslaagd is de 'e' van 'Augen' na een dalende octaafsprong met een vol, goed geïntoneerd en fraai afgerond piano te zingen. Flagstad lukte dat wel, waarmee zij - aldus Kesting - gestalte gaf aan de uitspraak van Karajan: 'Zij zingt een piano als was het een fortissimo!' Het blijft een wonder dat die unieke stem pas tot ontplooiing kwam toen Flagstad na circa twaalfhonderd voorstellingen van zeventig verschillende rollen pas in 1932 haar eerste Isolde zong. Daarna zou het nog duren tot 2 februari 1935, eer zij bij haar Met-debuut als Sieglinde in Die Walküre de volledige omvang van die stem liet horen. Daarvoor geeft Kesting de verklaring dat het voordien eenvoudig niet nodig was geweest en zelf zou ik eraan willen toevoegen: het was zelfs beter dat zij zich al die tijd heeft ingehouden. In het gemiddelde Europese theater van die tijd, inclusief Bayreuth met zijn bijzondere akoestiek, en zeker bij de toen gebruikelijke omvang van de operaorkesten zou een 'uitzingende' Flagstad de balans van een normale voorstelling juist verstoord hebben, maar in de oude Met, die plaats bood aan 4660 toeschouwers, lagen de verhoudingen anders. Die zaal vroeg om 'grote stemmen' en de eerste optredens van Flagstad, eerst als Sieglinde en enkele dagen later als Isolde, moeten voor de aanwezigen een sensatie van de eerste orde zijn geweest. Van beide voorstellingen zijn geluidsbanden bewaard gebleven en het effect is inderdaad elektriserend! De vijf cd's in de ICON-box bevatten natuurlijk uitsluitend EMI-opnamen, maar die vormen al een rijkdom op zich. De laatste helft van deze selectie bestaat uit Wagner-opnamen met op de laatste cd bijna tachtig minuten uit haar monumentale Furtwängler-opname van Tristan und Isolde uit 1952. Soms klinkt zij daar zelfs iets te monumentaal, maar deze studio-opname is wel de meest bevredigende die zij van deze muziek heeft nagelaten. Mijn eigen voorkeur gaat uit naat twee andere EMI-opnamen: de slotscène uit Götterdämmerung in een opname onder Furtwängler uit 1948 en een ontroerend breekbare Dido van Purcell in een opname van de sterfscène onder Braithwaite uit datzelfde jaar. De fluwelen intensiteit waarmee Flagstad daar het recitatief 'Thy hand, Belina' inzet, is voor mij door geen andere zangeres geëvenaard. De grootste Wagner-zangeres van de eeuw als het ultieme voorbeeld van eenvoud en menselijkheid! De overige opnamen vormen een mengeling van voor- en naoorlogse opnamen met muziewerken van Bach, Händel en Gounod in imponerende maar soms ook louter curieuze vertolkingen, en met een groot aantal Scandinavische liederen. Wat mij betreft had EMI er rustig een cd aan mogen toevoegen met live-opnamen, bijvoorbeeld met delen uit de Tristan und Isolde uit 1937 onder Beecham die dat label eveneens op de plank heeft liggen. Nu doet dit portret denken aan de Venus van Milo: onvergelijkelijk maar onaf. O ja, en wie die Tristan onder Furtwängler nog niet kende, moet ook even naar Ludwig Suthaus luisteren. Flagstad was niet de enige grootheid in die jaren! (PK)
Mirella
Freni De opnamen die Freni voor EMI maakte, omspannen enkele decennia en laten haar horen in uiteenlopende rollen, van Mimì en Zerlina (in 1966 met haar latere echtgenoot Nicolai Ghiaurov als Don Giovanni) tot Aida en de Forza-Leonora, maar gelukkig maakte zij die laatste twee opnamen onder respectievelijk Karajan en Muti, en die legden met het orkest voldoende kracht in de partituur om eventuele vlakheden in de vertolking van Freni te kunnen compenseren. En eerlijk is eerlijk: ook als het misschien beter is de vier cd's niet achter elkaar te draaien, vocaal is het allemaal schitterend! Doordat haar vroege opnamen (vaak haar mooiste!) over verschillende labels verspreid zijn, ontbreken hier helaas enkele van haar belangrijkste rollen uit die periode: Susanna in Le nozze di Figaro en Nannetta in Falstaff. Wel horen we een aantal vroege opnamen van losse aria's, gedirigeerd door haar eerste echtgenoot Leone Magiera, en enkele los opgenomen duetten uit die periode met Nicoali Gedda. Meer dan alleen haar twee solo's uit La Bohème, de opera waarin zij al in de jaren vijftig Amsterdam veroverde, en die decennia lang haar visitekaartje zou blijven, was echter welkom geweest. Dit gebrek is een van de schoonheidsfoutjes die wijzen op weinig deskundigheid bij de samensteller van deze uitgave. Dat blijkt ook uit enkele lelijk abrupt afgebroken fragmenten (o.a. het tweede duet uit L'elisir d'amore) en helemaal uit het ontbreken van de helft van het 'kersenduet' uit L'amico Fritz in de opname met Luciano Pavarotti - en dat laatste is echt een misser van de eerste orde! (PK)
Nicolai Gedda Aan alle hierboven geschetste kwaliteiten kleeft echter ook een nadeel. Gedda is de volmaakte muzikale kameleon, maar bij al mijn bewondering heb ik toch vaak het gevoel dat zijn kleuren niet helemaal 'echt' over. Hij blijft altijd Nicolai Gedda in een volmaakte vertolking, maar echt overtuiging doet hij mij eigenlijk alleen in Russische muziek, het lyrische Franse repertoire (inclusief Benvenuto Cellini) en - heel opmerkelijk - de Duitse operette. Dat EMI hem een doos met maar liefst elf cd's gunde, is begrijpelijk. Afgezien van enkele uitstapjes - onder meer naar DG (Palestrina), RCA (Vanessa) en Scandinavische labels (vooral liederen) is hij dat label door de decennia heen trouw gebleven en uit de overdaad aan opnamen die hij maakte, horen we hier een genereuze selectie. Toch zal het al met al moeilijk kiezen zijn geweest en onvermijdelijk ontbreekt er dus het een en ander. Zo had ik dolgraag dat legendarische Franse recital uit 1953, waaruit nu slechts een enkele aria is opgenomen, compleet gehoord, en zo zal iedereen wel zijn wensen hebben. Laat ik daarom niet ondankbaar zijn: we horen hier ruim twaalf uur lang de stem van wellicht de muzikaalste en veelzijdigste tenor van de twintigste eeuw, aan het slot gevolgd door open en soms hilarisch interview uit 1995 met diverse muzikale illustraties. Daarin horen we details over het verloop van zijn carrière, anekdotes (onder meer over de Carmen onder Beecham), overpeinzingen over zowel zangtechniek als het moderne muziektheater, maar ook enkele opmerkelijke feiten. Zo vertelt Gedda onder meer dat Karajan en Legge hem in 1954 kort achter elkaar Ferrando in Così fan tutte als Bacchus in Ariadne auf Naxos hadden willen laten zingen. Een vreemde keuze die de stem van de jonge Zweedse tenor onherstelbaar had kunnen beschadigen. Al met al een heel bijzondere uitgave!
Walter Gieseking
Beniamino
Gigli
Tito Gobbi
Jascha
Heifetz In zijn toelichting bij het doosje met de zes cd's die EMI in de ICON-serie aan Heifetz wijdt, begint Julian Haylock met een analyse van de techniek van dit vioolfenomeen, waarbij hij vooral wijst of de sterke fysieke afstand tussen vingers en snaren en een stokvoering die 'meer in de diepte dan in de breedte' gaat: relatief korte streken in combinatie met een grote intensiteit. Op basis daarvan ontwikkelde hij een fenomenale techniek die uitmuntte door precisie. Ik draaide deze cd's kort nadat ik geluisterd had naar de recente Tsjaikovski-cd van Janine Jansen en met alle waardering voor onze landgenote: als zij in sommige oren 'romantischer' klinkt, kan dat wellicht als 'weker' vertaald worden (ik bedoel dat niet negatief, maar helaas heeft het woord 'week' in onze taal tegenwoordig een bijklank die niet mijn bedoeling is). Nog opvallender was echter het verschil in articulatie, want op dat punt blijft Heifetz toch de absolute grootmeester. Iedere noot lijkt bij hem een individuele waarde te krijgen zonder dat daarbij overigens sprake is van een gebrek aan legato. Een jaar of vijftien geleden bracht RCA in een tientallen cd's omvattende reeks alle opnamen van Heifeitz voor dat label op de markt (gelukkig maar, want zo'n project zou nu niet meer kunnen) en dus dringt de vraag zich op of deze EMI-doos wel zin heeft. Het antwoord is een volmondig 'ja' en niet alleen omdat voor menigeen die RCA-uitgave te omvangrijk en daarmee te prijzig is geweest. Wie toen wel de RCA-compilatie heeft aangeschaft, moet deze ICON-doos er namelijk meteen naast zetten - en wie nog weinig van Heifetz heeft, mag helemaal geen moment aarzelen. Hier vinden we enkele uitvoeringen die geen bewonderaar van deze violist mag missen, en dan denk ik op de eerste plaats aan de opnamen die Heifetz in de jaren dertig en veertig maakte met Barbirolli en Beecham. Vooral de sessies met Barbirolli (Tsjaikovski, Glazoenov, Mozart, Wienawski, Vieuxtemps) bleken uitzonderlijk door de chemie tussen beide musici. Natuurlijk, het zijn opnamen op leeftijd, maar ik heb genoten! Daarnaast biedt deze uitgave alles bij elkaar twee cd's met 'korte stukken', waarbij Heifetz begeleid wordt door diverse pianisten onder wie Benno Moiseiwitsch (Beethoven, Kreutzer-sonate) en Arthur Rubinstein (Franck, Vioolsonate in A). Opnamen met gouden randjes en alle respect voor de dubbings, maar dat geldt voor de hele uitgave! (PK)
Hans Hotter In de ICON-reeks mocht Hotter natuurlijk niet ontbreken en EMI eerde hem met zes cd's met opnamen uit de jaren vijftig, toen de zanger vocaal nog op zijn hoogtepunt stond. Daarbij moest men zich natuurlijk beperken tot het repertoire uit de eigen catalogus. Aan de andere kant is dat maar gelukkig, want het betekent in ieder geval dat we een paar van Hotters beste en belangrijkste opnamen hier integraal horen. Om te beginnen een Winterreise die hij in mei 1954 in London opnam met Gerald Moore aan de vleugel. Om de een of andere reden is die opname mij altijd ontgaan, maar de verrassing was des te groter. Niet 'mooi' (Hotter, met zijn kruidige, soms ook ietwat astmatische bas-bariton zong niet 'mooi'), niet gelikt, niet gepolijst, maar wel heel direct, van een ontstellende eerlijkheid en aangrijpend in ieder woord, iedere noot en iedere kleurnuance. De verstilling waarmee hij in Der Leiermann Schuberts cyclus besluit, komt zelfs na de 23 voorgaande liederen nog over als een mokerslag. Een niet minder indrukwekkende voltreffer is de laatste,
geheel aan de opera gewijde cd. Na een fragment uit
Der Mond van Orff en twee monologen uit Die Meistersinger
von Nürnberg vinden we daarop de twee grote Wagner-scènes
die Hotter in 1957 onder Leopold Ludwig opnam met
een relatief jonge Birgit Nilsson als zijn partner.
Het duet uit Der fliegende Holländer en de bijna
veertig minuten durende slotscène uit Die Walküre
(vanaf 'War es so schmählich') behoren voor mij
tot het beste wat Hotter ons heeft nagelaten, maar
ook tot de indrukwekkendste opnamen die ooit van deze
muziek gemaakt zijn. Mede dankzij Leopold Ludwig,
het Philharmonia Orchestra en natuurlijk de onvergelijkelijke
producer Walter Legge! Een derde reden om deze box aan te schaffen is de vijfde cd met liederen van Wolf, wederom met Moore aan de vleugel, terwijl twee andere cd's met liederen gevuld zijn met andere composities van Schubert (o.a. Schwanengesang) en met liederen van Grieg, Schumann, Loewe, Brahms en Pfitzner. Brahms vinden we ook op de eerste cd met onder meer de Vier ernste Gesänge en een deel uit Ein deutsches Requiem, nadat die cd geopend is met Ich habe genug (BV82) van Bach in een opname uit 1950 en daarmee het oudste fragment in deze indrukwekkende verzameling. (PK)
Fritz Kreisler
John McCormack De vier cd's in deze box bestrijken de periode 1906-1940, maar beperken zich helaas tot de opnamen die McCormack maakte voor HMV. Dat betekent dat wij belangrijke Victor-opnamen missen, niet alleen zijn 'Il mio tesoro', maar ook een opname van 'Che gelida manina' (La Bohème) uit 1910, die voor velen geldt als de toonaangevende opname van die aria. In plaats daarvan horen we nu een HMV-opname uit 1908 die niet alleen minder subtiel is in kleuring, maar waarin zijn hoge c er zo moeizaam klinkt (en verre van trefzeker) dat ik mij kan voorstellen dat hij die aria twee jaar later nog eens wilde opnemen. Vreemd genoeg ontbreken echter ook een uitstekende HMV-opname als 'Lunge da lei' uit La traviata uit 1910 (HMV 2-052025), en niet uit ruimtegebrek. De opera-opnamen in deze verzameling beslaan slechts de eerste vijftig minuten van een vijf kwartier durende eerste cd, wat deze uitgave toch vooral maakt tot een product voor de Britse bewonderaars die McCormack nog altijd heeft. De eerste cd is opgevuld met Ierse liedjes, cd 2 en 3 zijn gewijd aan een breed repertoire van liederen en op cd 4 vinden we 'popular songs & Irish ballads'. Een groot woord van lof overigens voor de technische kant. Zelden heb ik dubbings van 78t-platen zo helder en zo natuurlijk horen klinken! (PK)
Menuhin & Grappelli
Lucia Popp
Artur Schnabel
Andrés
Segovia De verschijning van een doosje met drie cd's in de ICON-serie met een zeer leesbare biografie werd daarmee een verrassende ervaring. Het belangrijkste was echter dat de frisheid en de kracht van Segovia's spel na al die jaren nog onverminderd aanwezig waren, met aanmerkelijk meer diepte in de klank dan ik me herinnerde. Aan de andere kant laten de cd-dubbings geen twijfel bestaan over het feit dat het hier zonder uitzondering 78t-opnamen betreft, afkomstig uit de jaren 1927-1939 (cd 1 en 2) en 1949 (cd 3). Dat de derde cd iets minder achtergrond heeft dan de beide andere, is logisch (het betreft hier trouwens dubbings die werden gemaakt door Testament), maar het valt te prijzen dat de technici die voor deze heruitgave verantwoordelijk zijn, niet gepoogd hebben meer groefruis uit de oudere opnamen te verwijderen. Het zou zonder twijfel de gitaarklank hebben aangetast en daarmee deze uitgave van een deel van zijn waarde hebben beroofd. In de toelichting wordt niet alleen de loopbaan van Segovia uit de doeken gedaan, maar ook het feit dat het toenmalige HMV in de Abbey Road Studio voor de opnamen uit de jaren 1927-1939 een bandmicrofoon inzette. De toelichting zegt daarover: 'many consider the resulting mellow sound the most natural and realistic ever achieved; it is certainly suited to the subtle colours of the guitar.' Beide mededelingen neem ik graag voor waarheid aan. De rijkdom waarmee de opening van de eerste cd, een bewerking door Segovia van de gavotte uit Bach's derde vioolsonate, uit de luidsprekers komt, is zonder meer exceptioneel, ook voor een opname die niet in 1927 ontstaan zou zijn! Vreemd genoeg klinkt de volgende track, een bewerking door Ponce van de Prélude uit de eerste cellosuite, iets dunner en meer gedateerd, ondanks het feit dat die opname acht jaar later ontstaan is, maar daarmee zijn wel meteen de klanktechnisch uitersten van deze vooroorlogse opnamen bepaald. En verder? Drie uur gitaarfeest! (Voor het repertoire verwijs ik naar de EMI-site - zie de link hierboven - waar de complete track-indeling te vinden is.) (PK)
Giuseppe di Stefano In de ICON-reeks heeft EMI nu een doosje uitgebracht met drie cd's waarop we een aantal van Di Stefano's beste opnamen voor dit label horen, waaronder een reeks opnamen uit de periode 1947-1957 - en laat ik er meteen aan toevoegen: in een van de beste digitaliseringen die ik tot nu toe van die opnamen uit die periode gehoord heb. Ze deden mij meteen denken aan de dubbings van Testament en waar het de losse aria's en liederen betreft, zijn het die ook! Het enige nadeel is dat dit procédé ook het verschil in opnamekwaliteit tussen de diverse fragmenten onderling beter hoorbaar maakt, maar dat 'nadeel' neem ik graag op de koop toe. Op drie cd's vinden we aria's en duetten uit diverse opera's die Di Stefano in de loop van de jaren vijftig voor EMI opnam, maar ook aria's uit de Londense sessies met Alberto Erede (1947) en een paar Italiaanse liederen en Siciliaanse volksliedjes. Het belangrijkste onderdeel van deze verzameling wordt echter gevormd door de vijf duetten (Iris, Otello, Carmen, Parelvissers en Faust - alle in het Italiaans) die de Sicilaanse tenor in 1957 opnam met de door de platenindustrie zwaar ondergewaardeerde Rosanna Carteri. Voor andere labels heeft Di Stefano in die periode weinig opgenomen, dus het overzicht is redelijk compleet, al valt er nog minstens een hele cd samen te stellen met fragmenten uit L'elisir d'amore en Mefistofele (Decca) en met de onvergetelijke hoogtepunten uit La Bohème die hij nog in het 78t-tijdperk voor RCA vastlegde met onder meer Licia Albanese en Leonard Warren. Ik ken die laatste opnamen ook inderdaad alleen van 78t-platen en van uitgaven in het 'grijze circuit', dus hier is absoluut sprake van een lacune! Dat neemt niet weg dat EMI ons hier trakteert op drie cd's vol vocaal goud van de eerste orde - en met alle waardering voor de tenoren van dit moment: als je dit hoort, blijft het toch eigenlijk toch maar behelpen! (PK)
Richard Tauber
Arturo Toscanini test.toscaninionline.com Op deze zes cd's Elgars Enigma-variaties, Sibelius' Tweede symfonie, Wagners Faust-ouverture, Siegfrieds Tod und Trauermusik uit Götterdämmerung, het voorspel tot de eerste akte van Parsifal en Karfreitagzauber, Debussy's La Mer, Beethovens Symfonieën nr. 1, 4 6 en 7, Brahms' Tweede en Vierde symfonie en nog een aantal ouvertures en 'showpieces' van Beethoven, Brahms, Mendelssohn, Mozart, Rossini enWeber. In het boek 'The Orchestra Speaks' van Bernard Shore, toen de eerste altist van het BBC Symphony Orchestra, zijn enige belangwekkende passages opgenomen over Toscanini:
Die paar regels zeggen in feite alles voor Toscanini als dirigent in de jaren dertig. Het is bovendien het oordeel van de vakman over de vakman. Toscanini woonde in die periode in Londen een uitvoering van Arthur Bliss' ballet Checkmate bij, een werk dat hem uitstekend beviel. Bliss op zijn beurt bezocht regelmatig de repetities van Toscanini. Ze maakten een diepe indruk op hem: "This man is so obviously dedicated to music," aldus Bliss. Tijdens een bezoek aan Toscanini in diens Londense hotel was het de dirigent die hem bij de arm nam en vroeg: "Tell me, Mr Bliss, do you, as an English musician, think that I, as an Italian, take the slow movements of Beethoven rather fast?" Het lijkt op het beeld van een twijfelaar, inmiddels met een carrière van ruim een halve eeuw achter de rug. Het zegt ook iets over de scherpslijper die voortdurend op zoek was naar de 'waarheid' in de partituur, en van wie alleen al daarom absoluut niet kan worden gezegd dat hij in al die jaren een identieke of vrijwel identieke dirigeerstijl hanteerde. In dit verband is er ook geen sprake geweest van dé Toscanini. Wie de moeite neemt om zijn eerst op de plaat en later op cd uitgegeven oeuvre te bestuderen zal niet tot een andere conclusie (kunnen) komen. Het is altijd een heikel punt om met de wetenschap van nu een bepaalde stijl uit het (soms verre) verleden met 'modern' of juist 'ouderwets' aan te duiden. Naarmate de jaren verstrijken kunnen we steeds verder terugkijken, maar dat betekent nog niet dat we daaruit dan vervolgens juiste conclusies kunnen trekken. Een feit is wel dat Toscanini's dirigeerkunst in de jaren dertig dichter bij onze tijd staat dan die van bijvoorbeeld Mengelberg of - in minder sterke mate - Furtwängler. De verschillen uiten zich bij Toscanini met name in hogere tempi, een consequent en consistent scherpere ritmiek, minder plastische fraseringen (daartoe reken ik ook portamento en vibrato) en een grotere technische precisie. Dat tezamen maakt Toscanini nog niet tot de betere dirigent, maar het zegt wel iets over de sterk uiteenlopende stilistische uitgangspunten bij de een en bij de ander. Hoewel er plaats is voor nuancering: Bruno Walter, in die jaren bestempeld als 'Mozart-expert', bracht zijn eigen dirigeerstijl mee die nogal afweek van die van Toscanini, wat de Italiaan evenwel niet belette om Walters interpretatie van Mozarts KV 550 hoger aan te slaan dan die van hem. Ook een Fritz Busch hanteerde een andere stijl, maar Toscanini had er grote bewondering voor: zo konden Busch' opera-uitvoeringen in Glyndebourne op zijn warme complimenten rekenen. Deze EMI-opnamen werden uiteraard al eerder uitgebracht, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze digitaal dusdanig zijn geremasterd dat ze - opgefrist en wel - voor hun leeftijd (ruim zeventig jaar oud!) zeer goed klinken. Daardoor bieden ze een goed zicht op Toscanini's dirigeerprestaties (en uiteraard de kwaliteit van het toenmalige BBC-orkest). Ze klinken in ieder geval een stuk beter dan menige Amerikaanse opname, al waren de opnamen in die dagen niet zo strak als we allang gewend zijn. Ook zullen allerlei stoorgeluiden in de live-opnamen voor lief moeten worden genomen. De hoesters en kuchers aan het begin van Brahms' Tweede symfonie hadden blijkbaar geen dropjes bij de hand. Maar het belangrijkste is dat deze opnamen duidelijk maken wat Shore bedoelde met"Toscanini covers all the ground." (AvdW)
Fritz Wunderlich index |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||