CD-recensie Een herontdekte grand-opéra! © Paul Korenhof, mei 2019 |
Minder verheugende ontwikkelingen nemen niet weg dat voor de operaliefhebber interessante tijden zijn aangebroken. Werden bijvoorbeeld nog niet zo lang geleden werken van Meyerbeer en Halévy nog afgedaan als 'oppervlakkig', 'pompeus' en 'gericht op effectbejag', tegenwoordig mogen zij zich verheugen in een groeiende belangstelling en vond een productie van La Juive zelfs genade bij Neerlandse critici. In hoeverre die herwaardering samenhangt met de belangstelling in de wereld van de 'authentieke' muziek voor de 18de eeuw, is moeilijk vast te stellen, maar samenhang is er zeker. Tot de grote gangmakers daarbij behoort John Eliot Gardiner die als chef-dirigent van de Opéra in Lyon een sterke fascinatie voor de Franse muziek ontwikkelde. Zijn vertrek uit Lyon vormde daarbij geen eindpunt, maar de vorming van zijn Orchestre Révolutionaire et Romantique werd het begin van een ware Berlioz-cultus met in het spoor van Les Troyens een groeiende belangstelling voor de hele Franse grand-opéra. Nu Halévy's meesterwerk La Juive (1835) eindelijk weer een verdiende waardering ten deel valt, is het logisch dat ook wordt gekeken naar zijn andere opera's, waaronder La Reine de Chypre dat na de première op 22 december 1841 eveneens grote belangstelling heeft genoten. Mocht bij het lezen van de rolverdeling een lichtje gaan knipperen: het libretto van Jules-Henri Vernoy de Saint-Georges diende als uitgangspunt voor Donizetti's Caterina Cornaro op een voor Italiaanse theaters aangepaste tekst van Giacomo Sacchèro. Opmerkelijk is de reactie van Berlioz op Halévy's nieuwe opera, opgenomen in de toelichting die deze cd's vergezelt (hier in de Engelse vertaling weergegeven): Deze waarschuwing blijkt ook nu van kracht, zoals ik kan bevestigen na
meerdere luistersessies, verspreid over een langere periode. La Juive
is als geheel een beter drama, vooral door de sterke tekening van
de hoofdpersonen, maar ik prefereer La Reine de Chypre wel boven
Auber's La Muette de Portici dat vaak wordt aangehaald als prototype
van de Franse grand-opéra. Het luxueuze boekwerk waarin Ediciones Singulares en Palazzatto Bru Zane deze 'herontdekking' hebben uitgegeven, gaat uitgebreid in op melodische en instrumentale details. Geciteerd wordt daarbij onder meer uit de geschriften van Wagner die het werk goed kende (uit financiële noodzaak had hij het klavieruittreksel vervaardigd) en die zich er bijzonder positief over uitliet. De vermelding van zowel gerestaureerde als gecoupeerde passages roept wel een vraag op over enkele geschrapte delen, niet alleen omdat sommige in Halévy's tijd bijzonder populair werden, maar ook omdat zij hier met waardering worden vermeld. Inderdaad heeft het werk met 155 minuten een flinke omvang, maar een derde cd's had er tcoh echt nog wel bij gekund! Wat we wel te horen krijgen: twee en een half uur prachtige aria's, schitterende duetten en grootse ensembles waaronder een finale van de vierde akte waarvoor ieder theater afgebroken zou worden - zeker in een uitvoering als de onderhavige. Centraal staat daarbij Véronique Gens als een doorleefde Caterina, het machteloze slachtoffer van de Venetiaanse Raad van Tien waarvoor zij uitsluitend een uithuwbare pion in hun politieke spelletje is. Halévy schreef de rol voor Rosine Stolz, een specifiek voorbeeld van een 'Falcon', de 19de-eeuwse Franse mezzosopraan (omvang van 'lage A' tot 'hoge B'), en die lagere tessitura weet Gens op grootse wijze te benutten voor dramatische expressie. Niet minder autoriteit bezit de zang van de tenor Cyrille Dubois als Gérard, Caterina's geliefde en bruidegom die zij op last van Venetië moet afwijzen. De rol werd geschreven voor Gilbert Duprez, befaamd was om zijn stralende hoogte, maar in zijn grote aria, oplopend tot een Des (niet zijn enige overigens), toont hij zich volledig tegen alle eisen opgewassen. Niet minder overtuigend klinkt de bariton Étienne Dupuis als de incognito op Cyprus arriverende koning van Frankrijk en zoals ik al aangaf, is hun beider duet een absoluut hoogtepunt van deze uitgave. De rol van de Venetiaanse intrigant Mocenigo, geschreven voor een karaktertenor, stelt niet echt hoge eisen waaraan Eric Huchet moeiteloos voldoet, al klinkt zijn lyrische tenor misschien zelfs iets te 'mooi' voor een schurkenrol. Een pure weldaad is echter om in de belangrijkste rollen van deze grand-opéra vier Franse zangers te horen die niet alleen de taal beheersen en de betekenis van ieder woord doorgronden, maar die ook de specifiek Franse kleuring van vocalen en nasalen in hun bloed hebben. Onwankelbaar fundament onder dat alles vormen de bijdragen van het Vlaams Radiokoor en het Kamerorkest van Parijs onder leiding van Hervé Niquet, eveneens een musicus uit de 'authentieke school' met een grote affectie voor de (Franse) muziek uit de 19de eeuw. De door Palazzetto Bru Zane verzorgde uitgave munt uit door een presentatie die een bibliofiele operaliefhebber het water in de mond doet lopen. In een stevig gebonden, fraai vormgegeven boekwerk met twee leeslinten bevinden zich buiten het tweetalige libretto een Frans en een Engels gedeelte, fraai geïllustreerd en al even fraai opgemaakt en gedrukt. De cd's zijn weggeborgen in voor- en achterkaft. index |
|