CD-recensie Twee maal Händel op de lichte toer
© Paul Korenhof, september 2020 |
Wat de meeste opera's van Händel - en menige andere opera seria - zo populair maakt bij moderne regisseurs, is dat zij dramaturgische gatenkazen zijn, vaak zelfs met meer gaten dan kaas. In plaats van een organisch opgebouwd drama is zo'n werk een opeenvolging van emotionele reacties op een handeling die zich grotendeels afspeelt 'in de coulissen' of in de 'open ruimte' tussen de aria's in. Zolang hij zich een beetje kan vinden in de emoties die de aria's zelf uitstralen, kan een regisseur er ieder verhaaltje bij verzinnen dat in hem opkomt, en zolang dat leuke plaatjes oplevert, vindt een groot deel van het moderne publiek het prachtig. Onder de opera's van Händel zijn er voor mij drie die een homogeen, gesloten drama opleveren, en daarvan is er maar één 'officieel' een opera: Giulio Cesare. Van de beide andere is Semele een 'musical drama after the manner of an oratorio' en Samson staat dankzij de vormregels van de 18de eeuw zelfs volledig als oratorium te boek. De overige veertig opera's van de Duits-Engelse componist bevatten een enorm aantal schitterende aria's, maar dramaturgisch zijn de meeste even spannend als het dagelijks overzicht van Radio 4: elke dag van hetzelfde laken een pak, alleen de kleur en de snit kunnen verschillen. Van die drie is Semele de luchtigste, bijna een operette-avant-la-lettre, ondanks het feit dat de titelheldin haar dood over zich afroept door van Jupiter te eisen dat hij zich in al zijn glorie aan haar toont. Dat leidt immers tot de geboorte van de god Bacchus en welk einde kon de mensheid mee vreugde bieden? Ik kan mij dan ook voorstellen dat Gardiner, met zijn zwak voor het lichtere Franse repertoire, zich tot dit werk aangetrokken voelde. Het grote pluspunt van deze nieuwe opname is de benadering van Gardiner met nog meer gevoel voor theater dan voorheen, ongetwijfeld mede dankzij de semi-scenische productie van Thomas Guthrie. Waar Semele als werk al een sterkere dramatische lijn bezit dan menige opera seria, wordt dat effect hier nog versterkt doordat Gardiner bij alle overgangen de lijn stevig weet vast te houden. Het is dezelfde aanpak die we ons herinneren van zijn onvergetelijke Mozart-cyclus, waarmee hij in het Concertgebouw een dramatische spanning opriep waarbij menige productie in het Muziektheater in het niet viel. Bij Gardiner staat het drama in de muziek centraal en het geheim van zijn aanpak ligt in zijn aandacht voor de tekst, mogelijk nog meer voor de tekst in de recitatieven dan in de aria's. Nu zijn die recitatieven in Semele natuurlijk heel wat theatraler dan die in menige opera seria, waar zij inderdaad weinig meer zijn dan een inleiding op een aria. De teksten van William Congreve zijn dialogen die passen in een theatertraditie die Shakespeare en Marlowe had opgeleverd, en waarin ook The Beggar's Opera was ontstaan, een totaal andere voedingsbodem dus dan die van de dramaturgisch regressieve en zelfs ondramatische 'Napolitaanse opera'. Gemakshalve gebruikte ik bij de eerste beluistering niet het cd-boekje, maar volgde ik de opera aan de hand van een beter hanteerbare tekstboek bij een lp-uitgave. Daardoor werd ik extra geattendeerd op versie-verschillen als het ontbreken van Semele's - dramaturgisch inderdaad overbodige - 'The morning lark' in het eerste bedrijf en de invoeging van 'Come, Zephyrs, come' in het tweede. Aan het slot van het eerste bedrijf zette die tekst mij echter ook op het verkeerde been, want halverwege 'Endless pleasure, endless love' ontdekte ik dat Gardiner en Guthrie voor die aria een extra rol vaneen 'Augur' hadden gecreëerd. Een schijnbaar merkwaardige ingreep, maar dramaturgisch is begrijpelijk dat zij Semele geen aria over zichzelf wilden laten zingen en de sopraan Angharad Rowlands kwijt zich uitstekend van haar taak. De titelrol zelf is toevertrouwd aan Louise Alder, een opmerkelijke lyrische sopraan met een uitmuntende techniek, een zilveren timbre en een groot tekstgevoel, die in korte tijd is uitgegroeid tot een van de opmerkelijkste talenten op het Britse operatoneel. Haar Semele is een vertolking vol charme met net iets meer dromerige romantiek en ook iets sensueler in klank dan de misschien iets gepassioneerder Burrowes of de meer naar het narcistische neigende Kathleen Battle onder John Nelson (DG). Jupiter klinkt in handen van de tenor Hugo Hymas als een elegante jongeling, geraffineerd als verleider maar niet helemaal met de autoriteit van een oppergod, en de mezzosopraan Lucile Richardot combineert een sympathieke Ino met een onverzettelijke en licht karikaturale Juno. Ook bij de overige rollen is duidelijk dat Gardiner het meer heeft gezocht in zangers met enige theaterervaring dan in echte barokspecialisten, maar dat past wel bij het karakter van Semele, een van de beste Engelse opera's uit de op dit punt magere eeuwen tussen Dido and Aeneas en Peter Grimes. Voor zijn producties koos Gardiner altijd graag bijzondere zalen. Zo ook voor deze live-opname die werd vastgelegd in het Alexandra Palace Theatre uit 1875, dat na een lange tijd van verwaarlozing onlangs weer in zijn oude luister werd hersteld . De overdadig gedecoreerde zaal voor 3000 toeschouwers uit de tijd van de 'music hall', in de volksmond aangeduid als 'Ally Pally', lijkt aan de grote kant voor de muziek van Händel, maar de verkoop van 3000 kaarten op één avond is natuurlijk niet te versmaden. Waar het de balans tussen muziek en ruimte betreft, staat de moderne opnametechniek voor niets. Orkest en stemmen komen helder en fraai in balans uit de luidspreker en de zelfs ietwat droge klank past uitstekend bij de muziek en de onderlinge klankverhoudingen. Van het publiek is weinig te merken, maar toch wel iets: zo horen we een bescheiden hilariteit tijdens Somnus' 'More sweet is that name', wat in ieder geval aangeeft dat het Londense publiek weinig moeite had met Gianluca Buratto's niet altijd even idiomatisch gearticuleerde Engels. Agrippina Als muziekdrama mist Agrippina de kracht en de homogeniteit van de Semele of Giulio Cesare, maar in muzikale charme overvleugelt het beide. Een uitvoering die de partituur recht doet, kan daarmee leiden tot een bijzonder onderhoudende voorstelling, al zou een kleine coupure hier en daar geen kwaad kunnen. Het complexe verhaaltje is makkelijker samengevat in drie zinnen dan naverteld in een synopsis. Opgesplitst in losse taferelen zorgt het werk echter voor drie uur aangename verpozing waarbij ik zelden of nooit de neiging kreeg een recitatief over te slaan. Dat is mede te danken aan de 'Venetiaanse' plot vol humor en ironie, en vol 'anti-heroïsche personages met een onlesbare dorst naar politieke en sexuele macht, wier amorele, corrupte en decadente intriges ten tonele worden gevoerd als intrinsieke onderdelen van het dagelijks leven binnen de Romeinse heersende klassen' (aldus het cd-boekje). Het lijkt trouwens onvermijdelijk dat het Venetiaanse publiek in 1709 daarin diverse verwijzingen naar personages en gebeurtenissen uit hun eigen tijd heeft gezien. De absolute ster is Joyce DiDonato, die voor de titelrol niet alleen haar fenomenale stem en dito techniek meebrengt, maar ook een groot gevoel voor komedie. Haar aria's klinken indrukwekkend met keer op keer een explosie van levenslust die nergens ten koste gaat van vocale precisie, maar een paar van haar grootste momenten liggen toch in de recitatieven. Haar hele vertolking lijkt daarbij één lange climax naar het schitterend opgebouwde recitatief 'Adorato mio sposo' aan het slot van het derde bedrijf met daarna een ongetwijfeld ietwat hypocriete 'verzoeningsaria'. Haar echtgenoot, de Romeinse keizer Claudius, is bij de basbariton Luca Pisaroni in vertrouwde handen en roept daardoor gelukkig geen associaties op met de stotteraar die we ons herinneren uit de tv-serie I Claudius . Ook Poppea en Ottone zijn bekende personages, beide vooral dankzij hun optreden in L'Incoronazione di Poppea , maar Händel's Poppea is wel beduidend sympathieker dan die van Monteverdi. De vertolking door Elsa Benoit laat dat ook duidelijk horen, al hadden de parels in 'Vaghi perli' meer mogen flonkeren, terwijl mij daar ook stoorde dat het orkest zo 'in de coulissen' bleef. In een aria als 'Ingannata una sola volta' laat zij echter horen dat zij ook haar op haar tanden heeft, maar zij blijft lieftallig, al hoorde ik soms de neiging door expressieve timbrekleuring de grenzen van het bel canto te overschrijden. Ottone is een hoofdstuk apart. Deze kandidaat voor de keizerstroon die hij na de dood van Nero ook kortstondig zou bezetten, is het enige geheel serieuze en ook het meest sympathieke personage in de opera. Een aangename verrassing is het aandeel van de jonge Poolse countertenor Jakub Józef Orlinski, die de kansen die Händel hem biedt, met beide handen weet aangrijpt. Zijn lange scène met Poppea in het tweede bedrijf, beginnend met zijn lamento 'Voi che udite' en na diverse aria's en recitatieven eindigend met Poppea's 'Ingannata', werd voor mij het onbetwiste hoogtepunt van deze uitvoering - ondanks Joyce DiDonato! In de overige rollen horen we uitstekende bijdragen van de bas Andrea Mastroni, de countertenor Carlo Vistoli en de bariton Biagio Pizzuti, maar ik ben niet helemaal gelukkig met de Nero van Franco Fagioli. Zijn neiging tot het extraverte suggereert dat deze Argentijnse countertenor zich wat al te veel heeft laten leiden door het (historisch onjuiste) beeld van de Romeinse keizer Nero als de halve of hele psychopaat die Rome in brand zou hebben gestoken. Zijn vocale afwerking is bovendien minder precies dan op zijn recente cd met aria's van Leonardo Vinci (klik hier) terwijl ik mij ook nu weer stoorde aan zijn nonchalance ten aanzien van de tekst. Ook de alt Marie-Nicole Lemieux, als Juno de deus ex machina aan het slot, kon mij door haar wat onevenwichtige timbre niet helemaal overtuigen. In zijn toelichting gaat Vickers zo uitgebreid in op de hier uitgevoerde 'Venetiaanse versie' (met als bonus tracks een aria van Poppea en een duet van Poppea en Ottone), dat het mij beter lijkt daarnaar te verwijzen dan hier zelf enkele punten daaruit aan te halen. De in Italië gemaakte opname bezit minder theatersfeer dan die van Semele, maar klinkt wel een fractie ruimtelijker. Wel vraagt deze muziek voor mij om een iets directere klank, zeker van het instrumentarium dat zich nu soms te veel achter de solisten lijkt te bevinden. index |
|