CD-recensie
© Paul Korenhof, december 2024 |
De Amerikaanse tenor Nathan Granner bereikte in 2002 de halve finale van de Metropolitan Opera National Competition en is dus nu ruim twee decennia actief in opera en concert. Op zijn eigen website lezen we dat hij in die tijd is uitgegroeid tot 'a world-renowned leading tenor, headliner, solo, and collaborative artist specializing in Contemporary Opera and late Bel-Canto repertoire'. Zo'n introductie klinkt indrukwekkend, maar desondanks was een tenor met de naam Nathan Granner mij onbekend en dus sloeg ik er de registers van het wereldwijd actieve Engelse maandblad OPERA op na. Dat verklaarde iets van mijn onkunde. In de afgelopen acht jaargangen vond ik zijn naam slechts drie maal terug, twee keer in verband met een nieuwe Amerikaanse opera en de derde keer als Fernando (Ferrando) in een Californische operaparodie met de titel Covid fan tutte - niet te verwarren met de gelijknamige Finse parodie met Karita Mattila. (Inmiddels ontdekte ik dat een registratie van deze productie van Pacific Opera Project te vinden is op YouTube) Met enige scepsis begon ik daardoor aan deze cd van de San Francisco Classical Recording Company die ons regelmatig vergast op opnamen van grootheden die wereldberoemd zijn aan de Amerikaanse westkust. Het viel echter niet tegen, enerzijds door de samenstelling met diverse fragmenten die we zelden of nooit als losse aria's tegenkomen, anderzijds door de uitvoering waarbij zowel Granner als de jonge Napolitaanse dirigente Clelia Cafiero zich juist in die muzikale curiositeiten van hun beste kant lieten horen. Dat begint al meteen met de aria van Florestan uit Leonora van Paër, een opera die twee jaar aan de (bijna) gelijknamige versie van Beethoven voorafging. Delicaat begeleid door de musici uit Marseille komt Granner hier tot een ingehouden vertolking waardoor we meer dan bij de gemiddelde uitvoering van de bekende Duitse versie de smart van de lange en eenzame opsluiting horen doorklinken. Mooi van ingetogen lyriek zijn eveneens de Franse fragmenten uit Les Danaïdes van Salieri en L'Amour anonyme van Joseph Bologne Chevalier de Saint-George, bijgenaamd 'de zwarte Mozart' (1745-1799). Opmerkelijk is dat van de drie aria's van Gluck Orestes' 'Unis des la plus tendre enfance' uit Iphigénie en Tauride en Orphee's lyrisch-beschouwende 'Quel nouveau ciel' ('Che puro ciel') zich daarbij aansluiten, terwijl diens overbekende klaagzang 'J'ai perdu mon Eurydice' minder overtuigt. Dat laatste hangt mogelijk samen met de directie van Cafiereo. Zij ondersteunt de zang met strakke, verzorgde begeleidingen die naar mijn smaak hier en daar (vooral in de bekendere aria's) net iets aan de snelle kant zijn, alsof zij de dramatiek van populaire melodieën extra aandacht wil geven. Granner gaat daarin mee, maar komt daardoor niet altijd toe aan het creëren van een verschil in karakter en emotie van opeenvolgende personages of situaties. Bovendien valt ook op - of het aan de zanger ligt of aan de dirigente is moeilijk te zeggen - dat hij soms een fractie van een seconde te laat is met een inzet of een nieuwe lettergreep. Ook door enkele abrupte inzetten en snel afgebroken slotmaten komt de cd als geheel daarnaast enigszins onrustig over, zeker tegen het einde waar tussen Franse aria's van Salieri en Bologne opeens een sterk ritmische versie staat van Ferrando's 'Ah, lo veggio' uit Così fan tutte. (Dat Mozart zelf al scheen te vinden dat die aria beter weggelaten kon worden, kan ik begrijpen: iedere keer als ik hem hoor, midden in het recitatief dat leidt naar Fiordiligi's 'Per pietà', ervaar ik dat uitgelaten allegretto als bijzonder sfeerverstorend.) Ondertussen wordt wel duidelijk dat Granner beschikt over een goed gehanteerde, zij het op de duur wat monochrome lyrische tenor en een uitstekende ademtechniek. Als ik een opname van Ottavio's 'Il mio tesoro' uit Don Giovanni tegenkom, ben ik altijd nieuwsgierig hoe de zanger zich door de grote cadens heen slaat. Dat blijkt hier geen probleem. Granner beschikt over een uitstekende ademtechniek en zingt die cadens met scherp gearticuleerde fiorituren in één adem door tot aan de reprise. De overgang zelf neemt hij niet meer mee, maar dat heb ik tot nu toe ook slechts van een handvol zangers gehoord. Aan de andere kant blijkt zijn hoogte soms problematisch. Dat blijkt vooral in de beide aria's uit Mitridate waarvan in de eerste sommige momenten al moeizaam klinken, terwijl het in de tweede soms zelfs pijnlijk wordt. Misschien was een andere samenstelling verstandiger geweest en trouwens: zonder die beide aria's zou het resultaat toch nog een cd van ruim een uur zijn geweest. index |
|