CD-recensie

Furtwängler - Opera Live

 

© Paul Korenhof, oktober 2014

 

Furtwängler - Opera Live

Wagner: Der Ring des Nibelungen (Milaan 1950) - Die Walküre, fragment (Wenen 1936), akte III (Londen 1937) - Götterdämmerung, fragmenten (Londen 1936 & 1937) - Lohengrin, fragmenten (Bayreuth 1936) - Tristan und Isolde, fragmenten (Wenen 1941 & 1943, Berlijn 1947) - Die Meistersinger von Nürnberg (Bayreuth 1943), fragmenten (Wenen 1937) - Tannhäuser, fragmenten (Wenen 1935)
Kirsten Flagstad, Hilde Konetzni, Maria Müller, Elisabeth Höngen, Max Lorenz, Peter Markworth, Joachim Sattler, Set Svanholm, Günther Treptow, Rudolf Bockelmann, Ferdinand Frantz, Josef Herrmann, Alois Pernerstorfer, Ludwig Weber e.a.
Beethoven: Fidelio (Salzburg 1950)
Weber: Der Freischütz (Salzburg 1954)
Mozart: Le nozze di Figaro (Salzburg 1953) - Don Giovanni (Salzburg 1950) - Die Zauberflöte (Salzburg 1951)
Gluck: Orfeo ed Euridice (Milaan 1951)
Verdi: Otello (Salzburg 1951)
Membran 600168 (41 cd's)

Wagner: Der Ring des Nibelungen (concertante uitvoering)

Elisabeth Grümmer, Sena Jurinac, Hilde Konetzni, Martha Mödl, Rita Streich, Elsa Cavelti, Margarete Klose, Ira Malaniuk, Ruth Siewert, Julius Patzak, Wolfgang Windgassen, Ludwig Suthaus, Ferdinand Frantz, Gustav Neidlinger, Alfred Poell, Alois Pernerstorfer, Gottlob Frick, Josef Greindl e.a., Radio Italiana (RAI)
Dirigent: Wilhelm Furtwängler
Membran 600154 (13 cd's)

Opname: Rome, sept.-nov. 1953

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Wilhelm Furtwängler (1886-1954) een van de grote Duitse dirigenten van de twintigste eeuw, profileerde zich in de opera vooral als Wagner-interpreet, hoewel zijn naam tussen 1931 en 1944 slechts vijf zomers in Bayreuth op de affiches heeft gestaan. In grote lijnen kunnen we stellen dat zijn benadering van het wagneriaanse muziekdrama de autoriteit van de echte 'Kapellmeister' combineerde met lange spanningsbogen en een sterk gevoel voor de sfeer van het moment. Bezieling en expressie werden daarbij belangrijker dan technische perfectie, een benadering die hij zelfs leek te cultiveren, onder meer door een bewust 'onnauwkeurige' slag die onder orkestleden berucht was.
Bij Furtwängler moet je je ook nooit afvragen hoe het hoort of hoe de componist het gewild zou hebben. Zodra hij zijn stokje hief voor de eerste inzet, waren zijn uitgangspunten nog slechts de partituur en de inspiratie van het moment. Als jong criticus was ik ooit stomverbaasd dat hij in drie verschillende opnamen, kort na elkaar gemaakt, het eerste deel van de Eerste Symfonie van Beethoven op drie totaal verschillende manieren, met andere tempi, andere accenten en andere fraseringen. Niet alleen heb ik mij daarbij snel neergelegd: het werd voor mij zelfs de grote fascinatie van zijn dirigeren. Bij Furtwängler werd de uitvoerend kunstenaar een waarlijk herscheppend kunstenaar die vanuit zijn kennis van en zijn gevoel voor de muziek bij iedere uitvoering opnieuw zijn eigen inspiratie de vrije hand liet.

De wagneriaanse nalatenschap
In de studio nam Furtwängler echter slechts twee werken van Wagner compleet op, beide voor HMV: een legendarische Tristan und Isolde met Ludwig Suthaus en Kirsten Flagstad uit 1951 en Die Walküre met Leonie Rysanek, Martha Mödl, Ludwig Suthaus en Ferdinand Frantz uit 1954, opgenomen als begin van een Ring die hij door zijn dood nooit heeft kunnen voltooien. In de jaren zestig verschenen echter de banden van een concertante uitvoering van Der Ring des Nibelungen die hij in 1953 onder ideale omstandigheden voor de Romeinse radio had opgenomen: akte voor akte en met een volledig door hemzelf gekozen Duitse bezetting. Prompt daarop kwam echter ook een live-opname boven water van een drie jaar oudere uitvoering in de Scala, technisch verre van volmaakt, maar wel weer met een bezetting van zijn eigen keuze en van beging tot einde geladen met de spanning die hij in het theater kon bereiken. Geen onbelangrijke bijkomstigheid is natuurlijk het feit dat dit de enige complete Ring is met de Brünnhilde van Kirsten Flagstad, maar daarover hieronder meer.

Buiten de reeds bekende opname van Die Meistersinger von Nürnberg van 1943 uit Bayreuth verscheen daarna steeds meer historisch materiaal, waaronder een helaas niet helemaal compleet opgenomen Tristan und Isolde uit Berlijn die op sommige punten superieur is aan de HMV-opname. Daarnaast waren ook opnamen met opera's van andere componisten op elpee verschenen, onder meer Fidelio en Don Giovanni uit Salzburg, en na de intrede van de cd kwam de stroom historische uitgaven nog beter op gang. Een bijzonderheid werd een tweede Don Giovanni uit Salzburg waarvan de verfilming bewaard was en die dus op videoband en later op dvd kon worden uitgegeven.

Een afgesloten tijdperk
Inmiddels beschikken we over een bijna onwaarschijnlijk grote hoeveelheid opnamen van de Ring (alleen al in mijn kast staan circa twintig officiële opnamen op cd en ook nog eens een tiental op dvd of blu ray), maar voor kenners behoren de beide opnamen onder Furtwängler nog altijd tot de belangrijkste registraties. Voor menigeen is de Scala-opname zelfs de beste die ooit werd vastgelegd, ondanks alle technische mankementen, en ook voor mij behoort deze uitvoering tot de absolute top, al zal ik haar waarschijnlijk niet meenemen naar het bekende onbewoonde eilandje. Als het erop aankomt, kies ik daarvoor toch de door Testament uitgegeven opname onder Joseph Keilberth (Bayreuth 1955), terwijl ik daarnaast een enorm zwak blijf houden voor de versie die Reginald Goodall in de jaren zeventig vastlegde met het ensemble van de English National Opera.
Dat er in de toekomst nog andere interessante interpretaties komen, sluit ik niet uit, maar dat er muzikaal 'betere' komen, kunnen we uitgesloten achten. Moderne dirigenten zullen immers nooit meer de kans krijgen om in het theater over een lange periode zo intens met Wagner's partituren vertrouwd te raken als hun voorgangers, die vaak hun opleiding al als repetitor in een klein theater begonnen. Voor de zangers geldt nog meer pessimisme. Nog afgezien van het feit dat hun stemmen niet meer de kans krijgen om zich over een periode van vele jaren te ontwikkelen tot de rijpheid die we in oude opnamen horen, zorgen de grotere zalen, grotere orkesten en dominerende regisseursconcepten er ook voor dat zij in tekstweergave en frasering nooit meer het niveau van vroeger zullen bereiken.

De Membran-edities
Bij Membran verscheen de Romeinse Ring enige maanden geleden in een doosje met dertien cd's en vrij snel daarna kwam de aankondiging van een veel grotere box met op 41 cd's alle andere bewaard gebleven live-opnamen van Furtwängler met daarbij dus ook de Milanese versie. Daarop heb ik dus even gewacht met een bespreking die echter onvermijdelijk beknopt moet worden. Ik ben nu al bang dat deze bespreking wagneriaanse proporties gaat krijgen.
Vreemd genoeg maakte de live-opname uit de Scala door een grotere helderheid van vooral de orkestklank in het begin van Das Rheingold een betere indruk dat de drie jaar jongere maar iets doffere studio-opname uit Rome, maar op den duur bleek dat niet te leiden tot een echt verschil in kwaliteit. Wel bleven de stemmen van de solisten in de Scala-opname over het geheel iets helderder klinken in de studio-opname van de RAI, die echter over de gehele linie een betere balans tussen stemmen en orkest bezat. Bovendien viel mij op dat het aantal hoorbare lasnaden en lelijke overgangen in de Scala-opname veel kleiner en minder prominent was dan ik me van vorige uitgaven herinner, waarschijnlijk een duidelijke vooruitgang die we te danken hebben aan degene(n) die de digitalisering verzorgde(n).

Emotionele lijnen
Anders dan bij die andere Wagner-gigant van zestig jaar geleden, Hans Knappertsbusch, is bij Furtwängler de partituur van de Ring minder een monumentaal bouwwerk op een mozaïek van leidmotieven, dan een complexe structuur van emoties die zich langs lange muzikale lijnen ontwikkelen. Wat dat betreft ligt zijn benadering dichter bij die van Keilberth, die echter, ook door zijn iets snellere tempi, analytischer en afstandelijker overkomt. Furtwängler gooit zich met hart en ziel in de muziek, laat zich helemaal door de emoties daarin leiden en lijkt alles om zich heen te vergeten.
Een duidelijk illustratie daarvan bieden de openingsscènes van Das Rheingold en Götterdämmerung : de Rheintöchter en de Nornen zijn geen personages wier eigen emoties dramatisch van belang zijn en in de muziek geschilderd worden. Op dat punt komen beide werken in feite pas op gang bij de scènes van Wotan en Fricka in het ene werk en Siegfried en Brünnhilde in het andere. Je hoort bijna in de muziek hoe Furtwängler daar opveert en zich opeens laat meeslepen met een partituur die hij in de voorafgaande scène alleen maar superieur gedirigeerd heeft.

Een illustratie van het andere uiterste vinden we in scènes die hem op dit punt het meeste meeslepen en die - naast de complete Tristan und Isolde - uitgroeien tot absolute hoogtepunten in zijn Wagner-dirigaat: de Todeserkündigung en de slotscène uit Die Walküre, het begin van Siegfried III, de Waltraute-scène uit Götterdämmerung en natuurlijk de finale uit diezelfde opera met de treurmars en de slotscène van Brünnhilde. In die scènes weet hij zijn zangers ook maximaal te inspireren, en dat geldt vooral voor Kirsten Flagstad, die hier haar reputatie ten volle waar maakt.
Evenals Astrid Varnay bij Keilberth excelleert Martha Mödl in Rome door haar individualiteit en haar doorleefde tekstbehandeling, al doen zelfs haar grootste vertolkingen mij nooit vergeten dat ik bij haar altijd nog haar alt-timbre hoor doorklinken. De vocaal slankere Flagstad weet echter met haar stem meer uit de noten weet te halen dan enige andere sopraan die ik in deze muziek gehoord heb, en wie haar vooral kent als een majestueuze Fricka in Das Rheingold onder Solti, zal versteld staan hoe meisjesachtig diezelfde stem enkele jaren eerder nog kon klinken. In de stralende hoge c's waar Varnay zo sterk in was, grossieren Flagstad en Mödl allebei niet, maar op zoveel uur muziek lijkt mij dat van ondergeschikt belang.
Opmerkelijk is ook hoe - kennelijk onder invloed van Flagstad - de Wotan van Ferdinand Frantz tot leven komt, veel meer dan in Rome en in de HMV-opname uit 1955 toen hij beide keren Mödl als partner had. Zijn HMV-Wotan vond ik altijd aan de saaie kant, niet in staat om zich aan de schaduw van Hotter te ontwikkelen, en ook bij zijn vertolking in Rome vroeg ik mij altijd af waarom Furtwängler tot deze keuze was gekomen. Bij de Scala-opname heb ik daar geen last van. In Das Rheingold klinkt zijn vertolking al theatraler, maar zijn vertolking in Die Walküre is helemaal in overeenstemming met het niveau van de uitvoering als geheel en het is jammer dat Furtwängler in het tweede bedrijf de toen nog gebruikelijke coupure van ruim zeven minuten in Wotan's grote monoloog maakte.

De overige solisten
Opvallend bij de overige solisten is om te beginnen de Milanese Loge van Joachim Sattler, een tenor met een carrière die debuteerde in 1926 en ruim vijftig jaar actief zou blijven, vooral in het Wagner-vak, waarin hij zo ongeveer alle tenorpartijen zong, van Melot tot Tristan en Siegfried. Zijn Loge is geen voorbeeld van stemschoonheid, maar wel een sterk uitgekristalliseerd karakter met veel meer inhoud dan de wat kleurloze vertolking van Wolfgang Windgassen in Rome. In Rome vinden we daarentegen niemand minder dan de grote Julius Patzak als Mime, zowel in Das Rheingold als in Siegfried, en bij hem kan Peter Markwort in Milaan zelfs niet in de schaduw staan. Zijn benadering lijkt meer op puur bel canto dan op de karikaturen die sinds Gerhard Stolze in de mode zijn en alleen al om deze Mime is deze Ring het beluisteren waard.
Bij de eerste akte van Die Walküre is het moeilijk kiezen tussen de 37-jarige, nog helemaal frisse Wolfgang Windgassen en de zeven jaar oudere maar ook nog vocaal in volle kracht verkerende Günther Treptow. De eerste is de grotere artiest wiens vocale allure versterkt wordt door zijn meesterschap op het punt van tekstbegrip en frasering, de tweede is de imponerende heldentenor. Hun beider Sieglinde is de Berlijnse sopraan Hilde Konetzni, een solide, betrouwbare sopraan met de persoonlijkheid waar de rol om vraagt, maar zonder de warmte van Leonie Rysanek of Gré Brouwenstijn. Mijn persoonlijke voorkeur gaat hier uit naar de Romeinse uitvoering, zeker ook vanwege de gitzwarte Hunding van Gottlob Frick, absoluut superieur aan de ietwat ongedisciplineerde weergave van Ludwig Weber. En vergis ik mij of legt Furtwängler hier inderdaad meer hartstocht in de muziek? Ook als Hagen in Götterdämmerung valt Weber mij overigens tegen (ik mis bovendien zijn 'Zurück vom Ring' aan het slot) en hij is daar zeker geen partij voor de granieten Josef Greindl.

Bij de diverse Fricka's wint Ira Malaniuk ( Rheingold -Rome) het op vocale gronden, maar Elisabeth Höngen (Milaan) is veruit de grootste persoonlijkheid. Haar horen we ook als Erda in Siegfried en als Waltraute in Götterdämmerung, rollen die in Rome gelijkwaardig werden vertolkt door Margarete Klose, nadat deze in Das Rheingold was tegengevallen door een weinig zekere, weinig expressieve vertolking met een opvallend zwakke laagte. De befaamde alt had hier duidelijk niet haar dag.
Als Alberich horen we bijna overal Alois Pernerstorfer in betrouwbare vertolkingen, maar wat die missen wordt in Rome duidelijk tijdens Das Rheingold, waar niemand minder dan Gustav Neidlinger aantreedt voor de rol waarin hij tot zijn afscheid in 1975 het wereldtoneel zou beheersen. Een andere grootheid is de vroeg gestorven bariton Josef Herrmann, Wiens stem in de Scala-opname bewaard is gebleven als een onvergetelijke Wanderer en een Gunter over wie de Engelse criticus Alan Blyth ooit schreef dat hij misschien zelfs te goed was voor die rol.
Als Siegfried had Furtwängler in Rome de volledig op zijn taak berekende Ludwig Suthaus, maar daar werden de diverse bedrijven ook afzonderlijk opgenomen, terwijl Set Svanholm (Jung-Siegfried) en Max Lorenz in Milaan die luxe niet kenden. Over de stem van Svanholm verschillen de meningen, maar ik hoor hem graag en het is niet zijn schuld dat Flagstad in het liefdesduet een stuk frisser klinkt. De zwaardere stem van Max Lorenz ligt mij minder en hij gaat soms ook wel erg vrij met de muziek om, maar ik kan niet ontkennen dat hij zijn rol met grote autoriteit vertolkt.

Walküre III - London
Apart van de complete Ring staat een losse BBC-opname van het laatste bedrijf uit Die Walküre die Furtwängler in 1937 in Londen dirigeerde. De bezetting is ideaal met een jonge Flagstad als Brünnhilde en de door oudere wagnerianen op handen gedragen Maria Müller als Sieglinde. Wotan was Rudolf Bockelmann, de grote Bayreuther vertolker van die rol uit de jaren dertig, prachtig van stem en stijl maar naar de traditie van die tijd meer de oppergod en minder de liefhebbende vader dan wij nu gewend zijn. Nadeel is een onnatuurlijk dunne klank die doet vermoeden dat er erg sterke filtering heeft plaatsgevonden. Onbegrijpelijk maar sommige uitgevers van historisch opnamen zijn zo bang voor ruis en bijgeluiden dat zij de muziek aan hun schoonmakerij opofferen. Geen echte muziekliefhebbers als je het mij vraagt! Een eerdere uitgave op Myto laat meer ruis en andere oneffenheden horen, maar klinkt tegelijk ook voller en natuurlijker. Ik heb zelf op die uitgave het programma DeClick losgelaten en het resultaat klonk veel natuurlijker dan deze dubbing van Membran, die hooguit het voordeel heeft van een constant volumeniveau.

Frida Leider
Cd 15 brengt ons nog even in contact met de enige zangeres bij wie Flagstad in de schaduw stond: Frida Leider, de leidende Wagner-sopraan van Duitsland tot 1940 toen zij haar carrière moest beëindigen omdat zij weigerde van haar joodse echtgenoot te scheiden. In een deel van de tweede akte uit Götterdämmerung dat de BBC in 1936 vastlegde, horen we haar in gezelschap van Lauritz Melchior (Siegfried) en Herbert Janssen (Gunther), terwijl Ludwig Weber bewijst dat zijn Scala-vertolking nog maar een schaduw was van de Hagen die hij vijftien jaar eerder neerzette. De daarop volgende slotscène dateert echter uit 1937 en laat weer de glorieuze stem van Flagstad horen, maar hoe graag had ik die opname niet verruild voor dezelfde scène met Leider! Ook hier historisch materiaal, maar deze fragmenten klinken beter dan de hierboven besproken akte uit Die Walküre. Hetzelfde geldt voor een drietal fragmenten uit Lohengrin, opgenomen tijdens de Bayreuther Festspiele 1936 en vooral interessant vanwege de medewerking van wat voor velen het ideale duo voor deze opera was± de sopraan Maria Müller en de tenor Franz Völker. De wat donkere klank van de geluidsband geeft hen echter een ietwat omfloerst timbre en degene die hier het beste uit de verf komt is Margarete Klose als een furieuze Ortrud.

De Berlijnse Tristan
Een uitzonderlijk historisch document en voor mij het hoogtepunt van deze box wordt gevormd door de onvolledig bewaarde Tristan und Isolde die Furtwängler in oktober 1947 bij zijn terugkeer naar de Staatsoper Berlin dirigeerde. De hoofdrollen werden gezongen door Erna Schlüter en Ludwig Suthaus, Margarete Klose en Jaro Prohaska waren zijn vertrouwde Brangäne en Kurwenal, Gottlob Frick trad aan als Marke en als regisseur begroetten de Berlijners hun stadgenote Frida Leider, die na vijf jaar stilzwijgen niet meer als Wagner-sopraan zou terugkeren. Helaas ontbreekt de eerste akte en zijn de overige twee bedrijven ook niet compleet bewaard gebleven, zodat we nog slechts negen kwartier muziek bezitten, maar wat voor muziek! In het liefdesduet loopt de temperatuur op tot ongekende hoogten en de sterfscène van Tristan is misschien de aangrijpendste die ik ooit gehoord heb, door Suthaus gezongen met een stemkracht die tegenwoordig ongekend is. Uitzonderlijk is ook de samenwerking tussen Furtwängler en Frick in de monoloog van Marke, een ideaal samengaan van tekst, muziek en uitvoering. Na 67 jaar blijken de opnamen van de Berlijnse radio bovendien een wonder van helderheid en klankrijkdom, waarbij wat bijgeluiden en een lichte vervorming in de ff-passages de pret niet mogen drukken. Als ik mijn cd's van Tristan und Isolde zou moeten uitdunnen, zou ik er twee bewaren: deze incomplete Berlijnse versie en de complete opname onder Goodall.
Een andere incomplete opname werd in december 1941 en januari 1943 in Wenen gemaakt met Max Lorentz, Anny Konetzni, Margarete Klose, Paul Schöffler en Herbert Alsen. Afgezien van het vrijwel gehele liefdesduet horen we uit I en II vooral korte fragmenten met in- en uitfadings (afkomstig van losse glasplaten). De derde akte is met 70' op het voorspel na echter nagenoeg compleet, wat ons een representatief document oplevert van Max Lorentz op het hoogtepunt van zijn carrière. Onvermijdelijk is de geluidskwaliteit hier een stuk primitiever dan in de Berlijnse opname met soms sterke groefruis en duidelijke lasnaden.

De Bayreuther Meistersinger
Wie wil horen waarom Maria Müller op handen gedragen werd, kan terecht bij de Bayreuther opname van Die Meistersinger von Nürnberg uit 1943. Helaas ontbreken het gesprek van Walther met Eva in I en de scène met het kwintet in III, maar er blijft genoeg over, waarbij ik vooral wil wijzen op de twee scènes van Eva met Sachs. De bariton Jaro Prohaska stamt helaas uit de school waarin de neiging tot 'Sprechgesang' kon leiden tot blaffen en bulderen, maar wat hij aan 'bel canto' mist, compenseert hij bij vlagen met opmerkelijke subtiliteiten in zijn tekstbehandeling. Moderner klinkt de bas Josef Greindl als Pogner, ondanks zijn ietwat monotone voordracht, maar vooral de ontroerende Eva van Müller en haar samenspel met de genuanceerd musicerende Furtwängler maken deze uitvoering de moeite waard. De overjarige Walther van Max Lorenz, de te gechargeerde en vocaal weinig fraaie Beckmesser van Eugen Fuchs en het verder weinig opzienbarende ensemble neem ik verder op de koop toe.
Als toegift na deze Meistersinger horen we vier fragmenten uit een beladen uitvoering in Neurenberg in 1938 met onder meer Rudolf Bockelmann en een verrassend meisjesachtige Tiana Lemnitz. Op een volgende cd vinden we nog veertig minuten resterende fragmenten uit deze nalatenschap met onder meer de stemmen van Max Lorenz, Maria Reining en Alexander Sved in Tannhäuser, Maria Müller en Franz Völker in een kort fragment uit Die Walküre, en nog twee delen uit de Meistersinger waaronder nogmaals een fragment uit de reeds genoemde voorstelling in Neurenberg. Interessant historisch materiaal, maar op een vreemde wijze gegroepeerd.

Fidelio en Freischütz
Furtwängler liet ons vier opnamen van Fidelio na waaronder een studio-opname voor HMV uit 1955, maar voor mij blijft toch de Salzburger uitvoering uit 1950 toch de meest menselijke, al in de openingsscène, waar zowel het conflict tussen Jaquino en Marzelline als Jaquino's woede helder uit de verf komen. Schitterende rollen van Anton Dermota en Elisabeth Schwarzkopf, al chargeert de laatste een beetje in haar dialogen. Prachtig zijn ook de menselijke Rocco van Josef Greindl en de - terecht! - aristocratische Pizarro van Paul Schöffler, terwijl de lyrische Florestan van Julius Patzak mij meer overtuigt dat hij al twee jaar in die kerker ligt dan bijvoorbeeld de heroïsche vertolking van Jon Vickers. Ster van de uitvoering is weer Kirsten Flagstad, in haar hoogte niet altijd trefzeker, maar met een straling die in de naar verhouding heldere opname mooi doorkomt. Overigens maakt de Membran de pretentie van compleetheid hier niet waar. Uit de Salzburger opname van 1948 horen we alleen het openingsduet van met Lisa Della Casa en Rudolf Schock, terwijl de Weense opname uit 1955 totaal ontbreekt.
Minder enthousiast ben ik over de Salzburger Freischütz uit 1954. Furtwängler toont al in de ouverture dat hij de donkere aspecten wil benadrukken en zwakt daarmee het luchtige volkse element behoorlijk af. In Elisabeth Grümmer heeft hij een droom-Agathe die hij niet altijd goed ondersteunt en Rita Streich krijgt niet alle kansen voor een speelse Ännchen. Hans Hopf, een echte heldentenor als Max, en de donkere Kurt Böhme als een somber maar weinig duivelse Kaspar passen helemaal in zijn lezing, maar maken het werk op de cd niet spannender.

Die Zauberflöte
Van zijn beide Salzburger lezingen van Die Zauberflöte bevat deze box die uit 1951 en van de eerste uit 1949 horen we slechts het kwintet uit het eerste bedrijf met een indrukwekkend damestrio: Getrude Grob-Prandl, Sieglinde Wagner en Elisabeth Höngen. Inderdaad is de tweede uitvoering als geheel interessanter, maar deze drie dames verdienen extra aandacht, hoewel Christel Goltz als Eerste Dame in 1951 ook het vermelden waard is. Die opname is verder een visitekaartje van het Weense Mozart-ensemble met Irmgard Seefried en Anton Dermota als het jonge paar, Wilma Lipp en Josef Greindl als Koningin en Sarastro, Peter Klein als Monostatos, Paul Schöffler als een Sprecher die autoriteit iedere Sarastro naar de kroon steekt en natuurlijk - hoe kan het anders? - Erich Kunz als de Papageno aller Papageno's. Vrijwel allen zingen zij hun rollen ook in andere opnamen, maar het is een feest hen hier samen te horen in een uitvoering vol levendigheid en theatersfeer. De tempi van Furtwängler zijn soms aan de trage kant, maar zijn warme, 'romantische' benadering vind ik geen bezwaar in een tijd waarin we deze muziek meestal 'authentiek' en sneller horen.

Figaro en Don Giovanni
Opnamen van Don Giovanni uit 1950 (Tito Gobbi) en 1951 (Cesare Siepi) vormen het hoorbare bewijs dat dit werk in Salzburg toen al in het Italiaans op het repertoire stond, maar in 1953 werd Le nozze di Figaro nog altijd opgevoerd als Die Hochzeit des Figaro . Ondanks het feit dat dit werk zelfs in de jaren zestig nog in Duitse vertalingen op de plaat verscheen, is het toch voor veel moderne oren ongetwijfeld even wennen, ook omdat kleur en karakter er soms wezenlijk door worden aangetast. Normaal heb ik weinig moeite met Verdi of Puccini in het Duits, maar bij de Da Ponte-opera's, en zeker bij de Figaro klinken zang en recitatieven, zeker als de graaf aan het woord is, mij snel te militaristisch. Of is dit ook de invloed van een uitvoeringstraditie die toen nog altijd de graaf (en ook de gravin) duidelijk als ouder dan Figaro en Susanna neerzette. Ook de graaf van Paul Schöffler, hoe fraai gezongen ook, is hier toch een soort bullebak zonder veel flemende ondertonen in zijn scènes met Susanna. Met Elisabeth Schwarzkopf aan zijn zijde straalt het echtpaar Almaviva vooral grandeur uit, zodat het menselijke element hier vooral moet komen van Irmgard Seefried en Erich Kunz, in die tijd het Weense koningskoppel voor deze rollen, en van Hilde Güden als een heerlijk romantische Cherubino - en een lyrische sopraan zoals het hoort!
Een heel ander hoofdstuk is de Don Giovanni die Furtwängler in 1950 dirigeerde, een jaar vóór zijn befaamde uitvoering met Cesare Siepi (die in deze box eveneens ontbreekt). Met Tito Gobbi in de titelrol en Ljuba Welitsch als Donna Anna is het al duidelijk dat dit geen uitvoering wordt met als uitganspunten de lyriek en de Weense élégance die wij terugvinden in de 'echt Weense' uitvoering die Josef Krips enkele jaren later zou vastleggen. Ondanks mijn enorme bewondering voor zowel Gobbi als Welitsch is het ook nooit 'mijn' uitvoering geworden, en toch heb ik er nu gefascineerd naar geluisterd, zelfs twee keer achter elkaar. Donna Anna (Welitsch) en Donna Elvira (Schwarzkopf) klinken allebei te geëxalteerd en tegen Gobbi's volstrekt gewetenloze Don Giovanni zou iedere maatschappij beschermd moeten worden, maar de theatraliteit van deze voorstelling barst na ruim zestig jaar nog steeds uit de luidsprekers en is het zoveelste bewijs voor het feit dat Furtwängler zich door de inspiratie van het moment liet leiden. Voeg daarbij de volmaakt 'Weense' Don Ottavio van Anton Dermota, de kapitale Leporello van Erich Kunz en de verleidelijke Zerlina van Irmgard Seefried, en de fascinatie is echt compleet. Met Josef Greindl en Alfred Poell als een al bij voorbaat marmeren Commendatore en een heerlijk simpele Masetto staat hier een bezetting van enorme allure. Nogmaals, niet 'mijn' Don Giovanni, maar wat een uitvoering!

Orfeo - Otello
De laatste twee opnamen met opera's van Gluck en Verdi zijn in feite vreemde eenden in de bijt. De eerste is een ouderwets 'zware' opname uit 1951 uit de Scala met een mengversie van de Weense en de Parijs editie, hooguit interessant voor bewonderaars van Fedora Barbieri die een vocaal imposante Orfeo neerzet, en van Hilde Güden die door Furtwängler naar Milaan was meegenomen als Euridice.
Otello werd door Furtwängler in 1951 in Salzburg gedirigeerd en het cd-hoesje vermeldt er nadrukkelijk bij dat hij het werk alleen die zomer leidde en dat Mario Rossi het daarna van hem overnam. Het klinkt bijna als een verontschuldiging, maar een feit is dat Verdi's magistrale partituur het bijzonder goed doet onder de handen van Furtwängler. Zijn tempi zijn aan de brede kant, maar zijn ervaring met lange wagneriaanse lijnen verleent deze doorgecomponeerde partituur een opmerkelijke grandeur, ook als de Italiaanse accentuering daarbij achterwege blijft. Bovendien levert Ramon Vinay hier ondanks een weinig bevredigend 'Esultate' een uitstekende vertolking af, waarschijnlijk omdat de tempi van Furtwängler hem de kans gaven om zijn rol met meer rust op te bouwen dan bij sommige andere dirigenten. Schöffler's Jago klinkt indrukwekkend maar niet echt idiomatisch, Carla Martinis' Desdemona heeft mooie momenten, maar de rest van de bezetting gaat gebukt onder een evident gebrek aan italianità. Desondanks een opname die absoluut de moeite waard is om gehoord te worden.

Tot slot
De beide dozen van Membran bevatten alleen cd's in kartonnen hoesjes zonder verdere toelichting, maar een cd-boekje bij de Romeinse Ring is als download beschikbaar. Wel moest ik constateren dat ik bij deze uitgave tot twee maal toe geconfronteerd werd met een 'persfout' in het recensie-exemplaar, in beide gevallen leidend tot korte storende bijgeluiden. Bij de grote box merkte ik geen technische mankementen, maar jammer is wel dat daarbij geen enkele toelichting te vinden is met uitzondering van de opmerking op het hoesje van Otello dat Furtwängler deze opera maar één zomer in Salzburg dirigeerde. Ook struikelde ik over een diverse fouten in de namen (o.a. Tannenhäuser i.p.v. Tannhäuser, Ludwig Weger i.p.v. Ludwig Weber) en over enkele omissies in de vermelding van de gegevens omtrent plaats en jaartal van uitvoering van sommige losse fragmenten.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links