CD-recensie
© Paul Korenhof, oktober 2018
|
De legendarische Spaanse tenor Manuel García (eigenlijk: Manuel del Popolo Vicente Rodriguez García, 1775-1932) was behalve een virtuoos zanger ook componist van een Spaanse opera's en luchtiger theaterwerken, vader van drie vermaarde kinderen en gerespecteerd pedagoog. In de eerste jaren van de 19de eeuw verliet hij Spanje om naam te maken in Parijs en later ook in Italië, waar hij onder meer de premières zong van Rossini's Elisabetta, regina d'Inghilterra (Norfolk) en Il barbiere di Siviglia (Almaviva). Als entrepreneur reisde hij vervolgens naar Londen en vandaar naar New York, waar hij de Italiaanse opera introduceerde en voorstellingen verzorgde van verschillende opera's van Rossini, maar ook van Don Giovanni, waarin hij (als tenor!) de titelrol zong in aanwezigheid van Lorenzo Da Ponte. García's grote kracht lag in het Rossini-repertoire (glansrol: Otello), maar behalve als zanger en acteur onderscheidde hij zich ook als instrumentalist. Zo speelde hij uitmuntend gitaar en klavecimbel, omstandigheden die Rossini dankbaar benutte in Il barbiere di Siviglia ). Als zangleraar leverde hij bovendien een belangrijke bijdrage aan de carrières van zijn dochters, de sopraan Maria Malibran en de alt Pauline Viardot, alsmede de bariton Manuel García, die niet echt naam maakte als zanger, maar die zich wel ontwikkelde tot een van de belangrijkste zangpedagogen van zijn tijd. Tot de andere leerlingen van García senior behoorden onder meer de tenor Adolphe Nourrit, die zijn leermeester nog overtrof in stemomvang en in falset zelfs de D5 kon halen. Hoe de stem van Manuel García zelf geklonken heeft, weten wij natuurlijk niet, maar wel dat hij een veelzijdig en virtuoos zanger moet zijn geweest. Daarvan getuigen de verhalen van tijdgenoten en de lijst van zijn rollen, maar vooral de muziek die voor zijn stem geschreven werd, door grote operacomponisten als Rossini, maar ook door hemzelf. Wel blijkt uit getuigenissen, maar ook uit enkele opnamen van zangers als Fernando De Lucia (1861-1925) dat de tenoren die zich in de 19de eeuw specialiseerden in rollen van Rossini en Bellini niet altijd het lichte, slanke timbre hadden dat wij nu met die muziek associëren. Een baritonale klank was hen niet altijd vreemd en dat sluit aan bij het feit dat García ook de titelrol in Mozart's Don Giovanni heeft genomen. (Het blijft jammer dat Plácido Domingo in de eerste fase van zijn carrière datzelfde voornemen niet heeft doorgezet.) Begin oktober verscheen de cd Contrabandista, een naam die werd ontleend aan een aria uit García's El poeta calculista. In de 19de eeuw is die aria mateloos populair geweest en met drie andere aria's van García is die hier te vinden in combinatie met bepaald niet minder veeleisende composities van Rossini en Zingarelli. Voor de virtuoze realisering van dat bijna onzingbare notenmateriaal tekende de Mexicaan Javier Camarena, waarschijnlijk de meest virtuoze tenore leggiero van dit moment. Een deel van de research erachter werd verzorgd door de Cecilia Bartoli Music Foundation, die zowel bijzonder repertoire als bijzondere musici onder de aandacht wil brengen. Wie op 14 oktober Opera Actueel heeft gehoord (via de site van de Concertzender nog steeds te beluisteren), weet hoeveel indruk de eerste luistersessie op mij maakte. Camarena's timbre is zilverachtig-slanker en zijn virtuositeit nog adembenemender dan wat Juan Diego Flórez de afgelopen jaren heeft laten horen. Begrijpelijk dat Flórez inmiddels ook al een repertoire zingt dat een iets zwaarder stemtype vereist, van Arnold in Guillaume Tell tot Werther, iets wat ik Camarena vooralsnog niet hoor doen. Ik hoop ook dat hij voorlopig niet aan dergelijke rollen denkt, want zo'n stap kan voor een zanger grote consequenties hebben. Alfredo Kraus heeft met het oog daarop La Bohème maar één keer gezongen, op uitdrukkelijk verzoek van een directeur van een niet al te groot theater, en Teresa Berganza zei mij ooit dat zij bewust met Carmen had gewacht tot zij geen Rosina meer zou zingen, omdat zij dat daarna nooit meer zo virtuoos en met zoveel lichtheid zou kunnen doen, maar helaas tonen niet alle zangers zoveel inzicht. Wat we hier horen is bel canto in zijn puurste vorm, maar niet het bel canto van Bellini of de Metastasio-opera's, waar volmaakte techniek en perfecte stembeheersing dienden om de muziek een maximum aan expressie aan de tekst te laten verlenen. De aria's op deze cd zijn bedoeld als staaltjes van vocale virtuositeit waarbij in duizelingwekkende roulades de nootjes over elkaar heen tuimelen als regendruppels in een herfststorm. Camarena houdt bij dat alles de teugels strak en het lijkt of niet het kleinste nootje aan zijn aandacht ontsnapt. Daarbij is hij gezegend met een aangenaam klinkende, expressieve lyrische tenor, zodat vijf kwartier vocaal vuurwerk geen minuut gaat vervelen, althans voor wie van deze muziek houdt. Tekenend voor zijn artisticiteit is de sfeer van zijn zang met ook op de juiste momenten een humoristische ondertoon die volledig met kleuring en muzikale frasering gerealiseerd wordt. Extra lof verdient de sprankelende en sfeerversterkende begeleiding door Gianluca Capuano en Les Musiciens du Prince. Minpuntje: het maniëristische, hoor-mij-toch-eens-expressief-zingen aandeel van Cecilia Bartoli in de vijftien minuten durende scène uit Armida. Bel canto is geen techniek maar een mentaliteit, en Bartoli heeft dat nog steeds niet in de gaten. Verder een cd die geen liefhebber zich mag laten ontgaan. index |
|