CD & DVD-recensie

Nieuwe mijlpaal

 

© Paul Korenhof, januari 2018

 

Berlioz: Les Troyens

Richard Rittelmann (Un soldat, Un chef Grec), Marie-Nicole Lemieux (Cassandre), Stéphane Degout (Chorèbe), Michael Spyres (Énée), Marianne Crebassa (Ascagne), Philippe Sly (Panthée), Stanislas de Barbeyrac (Hylas), Bertrand Grunenwald (Priam), Agnieszka Slawinska (Hecube), Jean Teitgen (L'Ombre d'Hector), Joyce DiDonato (Didon), Hanna Hipp (Anna), Cyrille Dubois (Iopas), Nicolas Courjal (Narbal), Jérome Varnier (Sentinelle I), Frédéric Caton (Sentinelle II)
Les Choeurs de l'Opéra national du Rhin, Badischer Staatsopernchor, Choeur philharmonique de Strasbourg
Orchestre philharmonique de Strasbourg
Dirigent: John Nelson
Erato 0190295762209 (4 cd's, 1 dvd)
Opname: Straatsburg 15-18 april 2017

   

Berlioz' Les Troyens is niet alleen een meesterwerk en een van de hoogtepunten van de Franse muziek, het werk behoort zelfs tot de belangrijkste composities uit de gehele 19de eeuw. Toch is het voor mij nog altijd niet een van de grootste opera's. Wel het eerste deel, La Prise de Troie, maar de faam van het tweede deel berust voor mij vooral op de muzikale kwaliteiten en minder op de dramatische kracht. Zoals La Damnation de Faust werd betiteld als 'légende dramatique', zo zou ik Les Troyens à Carthage, meer schilderend en oratorium-achtig dan dramatisch, liever een 'saga dramatique' noemen dan een echte opera. De grote conflicten in dit deel zijn vooral individuele gewetensconflicten. De handeling culmineert immers niet in dramatische spanning tussen de beide hoofdpersonen, maar we leven nu eens mee met Énée die moet kiezen tussen zijn liefde en zijn goddelijke opdracht, dan weer met de smart van Didon die door haar geliefde in de steek wordt gelaten.

Theatraal
Dat de diverse koor- en soloscènes, het liefdesduet en vooral de slotscène ook in het theater van een weergaloze grootsheid kunnen zijn, betwist ik niet en de schildering van Didon's emoties met hun ontroerende emotionele diepgang is zonder meer aangrijpend, maar dat maakt het tweede deel nog niet tot 'muziekdrama', hooguit tot 'muziektheater'. Wel moet ik toegeven dat de opname die Erato vorig jaar maakte tijdens twee concertante uitvoeringen onder John Nelson, meer dan eens theatraler klinkt dan de op een reeks voorstellingen gebaseerde Philips-opname onder Colin Davis.

Alleen al dat laatste feit is reden voor een enthousiaste ontvangst van deze nieuwe uitgave met vreemd genoeg pas de vierde officiële (audio-)opname van Berlioz' hoofdwerk. De eerste uit 1969, met het ensemble van de Royal Opera, werd pas na een kwart eeuw gevolgd door een opname uit Montréal onder Charles Dutoit en weer acht jaar later door een nieuwe registratie onder Davis, ditmaal op basis van concerten met het LSO. Op mij hebben die twee opnamen echter nooit zo'n grote indruk gemaakt, zowel door de minder meeslepende bezetting als door minder fraaie opnameklank. Hetzelfde geldt voor verschillende registraties voor DVD met uitzondering misschien van een opname onder John Eliot Gardiner uit Parijs, maar door de klank van het 'authentieke' instrumentarium, onttrekt die versie zich een beetje aan de vergelijking.

Franse klank
Verrassend was in eerste instantie dat Erato Les Troyens ging opnemen met een relatief onbekend orkest uit Straatsburg, maar sommige ensembles kunnen met de juiste dirigent ver boven zichzelf uitstijgen, zoals we uit ervaring weten van ons eigen Residentie Orkest. Luisterend naar de Straatsburgse blazers werd ik trouwens herinnerd aan de 'Franse klank' die ons eigen Residentie Orkest onder Willem van Otterloo kon ontplooien, en die niet onderdeed voor het idioom van het Rotterdamse orkest onder Jean Fournet.
Die Franse klank zit de Straatsburgers al in het bloed, maar de combinatie met de dirigeerkracht van Nelson leidt tot adembenemende resultaten. Zijn veertigjarige ervaring met deze partituur maakt dat de nu 76 jaar oude Amerikaanse maestro zijn neus niet meer in de partituur hoeft te steken, maar zich volledig kan richten op de uitvoering. Als resultaat horen we een natuurlijkheid in tempi en dynamische schakeringen, een idiomatische, tekstgerichte frasering en een balans tussen orkest en solisten die exemplarisch genoemd kunnen worden. Het maakt deze opname tot een nieuwe mijlpaal in de Berlioz-discografie.

Dat ik bij sommige details toch even met weemoed terugdacht aan de eerste opname van Davis, is niet van belang. Het bewijst hooguit dat beide dirigenten in casu Berlioz tot de eredivisie gerekend moeten worden. Nelson's aanpak resulteert hier in natuurlijk golvende muziekstromen, doorzichtig gerealiseerd met momenten van prachtige 'Franse lyriek', terwijl zijn organisch opgebouwde climaxen nergens ook maar enige associatie oproepen aan het traditionele cliché van de overdadige 'grand opéra'. Alleen de combinatie van drie koren, waarvan er twee niet zijn opgegroeid in de Franse klankkleur, zorgt soms (onder meer aan het slot van het derde bedrijf) voor volumineuze overdaad en een licht dichtslibben van zowel de klank als de articulatie.

Spyres vs Vickers
In de publiciteit rond de concerten in Straatsburg viel meteen op dat sommige critici betoogden dat Michael Spyres als Énée 'beter' was dan Jon Vickers. Niet 'overtuigender', 'beter op zijn plaats' of 'meer naar mijn smaak', maar gewoon 'beter', alsof daarvoor objectieve criteria waren gesteld. Nog afgezien van het feit dat slechts een enkeling onder hen Vickers zelf nog in die rol gehoord zal hebben, is de bewering even grote onzin als de bewering dat witte Beaujolais 'beter' is dan rode Bourgogne (of omgekeerd).

Natuurlijk is Spyres een uitmuntend zanger en zelfs op zijn best in het romantische Franse repertoire (voor zijn recente recital klik hier), terwijl het natuurlijk ook heel wel mogelijk is dat iemand een voorkeur heeft voor een bepaald stemtype. Belangrijker is echter dat we op historische gronden aan zijn zang de voorkeur kunnen geven. Een Otello/Tristan-stem als die van Vickers bestond in Berlioz' tijd nog helemaal niet en diverse partijen die wij nu met een heldentenor of een demi-caractère bezetten, werden in die tijd door lichtere stemtypes gezongen. (De operageschiedenis van de afgelopen decennia illustreert dat duidelijk met 'moderne' vertolkingen van onder meer Arnold in Rossini's Guillaume Tell en Raoul in Meyerbeer's Les Huguenots.)

Stellen dat Spyres 'beter' is dan Vickers, is appels met peren vergelijken, maar een feit is wel dat het timbre en de stijl van Spyres niet alleen authentieker overkomen, maar dat zij de muziek ook meer kleur en nuances verlenen. De stentorstem van Vickers drukt het orkest bijna naar een begeleidende achtergrond, terwijl de sterkere lyriek van Spyres leidt tot een grotere muzikale eenheid. Maar ik kan mij voorstellen dat menigeen toch Vickers de voorkeur blijft geven. Smaken verschillen.

Joyce DiDonato
Zo mogelijk nog belangrijker is de combinatie met de prachtig gedoseerde emotionaliteit van Joyce DiDonato. Het verleent het prachtige liefdesduet 'Nuit d'ivresse' een lyriek en een verstilling die ik in nog geen andere opname zo ervaren heb. Dat blijkt dan de opmaat naar een ontroerende en weergaloos mooi slotscène waarin de muzikale en tekstgevoelige vertolking van DiDonato op één lijn staat met die van haar grootste voorgangers. Dat ik haar misschien zelfs prefereer hangt samen met het feit dat zij met haar lichte mezzosopraan de Carthagese prinses in de aanloop naar dat slot iets meisjesachtigs geeft dat de tragiek aan het slot extra reliëf verleent. Haar timbre zorgt bovendien voor een welkom contrast met de donkerder gekleurde Hanna Hipp, die wij al kenden van haar aandoenlijk bezorgde Anna in de dvd-registratie onder Antonio Pappano.

Marie-Nicole Lemieux
Een grote verrassing in het eerste deel is de Cassandre van Marie-Nicole Lemieux, door haar warme alt niet alleen sterk contrasterend met de Didon van DiDonato, maar ook met diverse voorgangers. Dat waren vaak dramatische sopranen die de Trojaanse zieneres in haar gedreven voorspellingen toch iets hysterisch gaven. Dat element ontbreekt bij Lemieux die door een sterk geserreerde vertolking meteen al haar eerste optreden een grote tragiek weet te verlenen. Daarvan profiteert niet alleen haar eigen rol, maar ook die van Stéphane Degout als een jonge, viriele en hartstochtelijk Chorèbe. Alleen al dat schitterend gezongen, emotioneel geladen duet en de daaraan voorafgaande openingsaria van Cassandre, beide ondersteund door een scherp gearticuleerde orkestrale dramatiek, maken deze versie van Les Troyens tot een hoogtepunt in de Berlioz-discografie!

Op een enkele uitzondering na zijn ook de kleinere rollen verrassend sterk bezet met onder meer een heerlijk jongensachtige Ascagne van de Franse mezzosopraan Marianna Crebassa en een zilveren Iopas van de tenor Cyrille Dubois. Zijn 'O blonde Cérès' is een waar juweeltje van voordrachtskunst, iets wat niet minder geldt voor het lied van Hylas aan het begin van het vierde bedrijf, hier gezongen door Stanislas de Barbeyrac, een andere jonge Franse tenor (wij kennen hem als de Chevalier de la Force in een recente Amsterdamse voorstelling van Dialogues des Carmélites ). Het loont om zulke rollen met authentiek Franse zangers te bezetten! Een minpuntje is de weinig markante Narbal van de bas Nicolas Courjal, die niet in de schaduw kan staan van Roger Soyer in de eerste opname onder Davis.

Extra dvd
Voor moderne begrippen klinkt de opname bijzonder natuurlijk en theatraal zonder dat ik het idee kreeg dat de technici enthousiast hadden gemanipuleerd, iets waar een partituur van Berlioz wel toe verleidt. Misschien mogen we daarom blij zijn dat de opname niet ruimtelijk werd opgezet voor de sacd, al klinkt de analoge, technisch nog altijd voortreffelijke Philips-opname toch iets warmer, zeker als die ook analoog wordt afgespeeld. Aan de andere kant zal juist de 'digitale helderheid' van de nieuwe opname door velen als extra voordeel worden ervaren. Een klein technisch wondertje is dat ondanks die helderheid nauwelijks iets te bespeuren is van het publiek, terwijl alleen al de omvang van het werk garandeert dat slechts een miniem deel van de opname tijdens correctiesessies kan zijn vastgelegd.

Aan de presentatie in een stemmig kartonnen doosje (geen plastic troep) werd duidelijk aandacht besteed. Als extraatje bevat dat doosje een maar liefst 85 minuten durende dvd met hoogtepunten van de concerten in Straatsburg. Uit de eerste drie bedrijven zijn dat vooral koorscènes en finales met daarin Cassandre's uitbarstingen van wanhoop, en uit het vierde en vijfde bedrijf zien we onder andere de 'Chasse royale et orage', het lied 'O blonde Cérès', het liefdesduet en Didon's 'Je vais mourir'. Uit deze beelden blijkt trouwens ook dat het publiek zich tijdens de concerten bijzonder gedisciplineerd gedragen heeft!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links