CD-recensie
© Paul Korenhof, april 2025 |
Na zijn breuk met Felice Romani schreef Bellini zijn laatste opera op een libretto van Carlo Pepoli dat helaas hier en daar te wensen overlaat. Om meerdere redenen werd het echter toch een bijzonder werk. Het is een summum van bel canto, geschreven voor vier van de grootste zangers van de 19de eeuw, maar ook toont het een Bellini die hoorbaar boven zijn behandeling van het orkest als 'grote gitaar' was uitgestegen, en die daarmee hard op weg was om uit te groeien tot een componist in wie de jongere Giuseppe Verdi een geduchte concurrent zou hebben. Het probleem is echter dat de componist acht maanden na de première plotseling overleed, en dat hij de beloften die hij deed met zowel dit werk als voorgaande opera's, nooit meer waar zou maken. Wie oor heeft voor de dramatiek van zijn bel canto, krijgt echter eveneens oor voor de genialiteit ervan, ook zonder dat de componist ooit tot volle wasdom heeft kunnen komen. Veel musicologen, critici en helaas ook dirigenten zonder die antenne, kijken nu echter een beetje neer op de muziek van de blonde Siciliaan en achten zijn muzikale niveau niet van dien aard, dat zij zich er ook serieus in willen verdiepen. Het gevolg is dat er onder de huidige dirigenten, voor wie de concertzaal vaak belangrijker is dan het operatheater, nog maar weinige zijn met het juiste gevoel voor het specifieke karakter van Bellini's muziek. Niet alleen weten zij zijn partituren niet op de juiste wijze uit te voeren, maar erger is dat zij niet meer in staat zijn de echte Bellini-stijl op solisten over te brengen, zoals Tullio Serafin dat in de vorige eeuw nog deed bij Rosa Ponselle en Maria Callas, Gianandrea Gavazzeni bij Leyla Gencer en Richard Bonyng bij Joan Sutherland. En het gevolg daarvan is weer dat veel moderne uitvoeringen klinken alsof de muziek van Bellini geschreven is door Donizetti, leerlingen van Rossini of studiegenoten van de jonge Verdi. Een eerste probleem is het ontbreken van de specifieke 'morbidezza' waarbij de kleuring van de zang - en vooral van de coloraturen - ondergeschikt is aan de tekst en de emoties. Meer nog dan aan morbidezza ontbreekt het vaak echter aan een perfect legato dat de coloraturen organisch in een melodische lijn laat opgaan, en bij de huidige dirigenten, voor wie de concertzaal vaak belangrijker is dan het operatheater, ontbreekt de ervaring (en al helemaal de tijd en de gelegenheid) om zangers daarin te coachen. Concreet geformuleerd: veel moderne dirigenten missen het besef dat Bellini's coloraturen geen uitingen zijn van een virtuositeit die emoties moet suggereren, zoals bijvoorbeeld in de waanzinscène in Donizetti's Lucia di Lammermoor, maar dat zij juist hulpmiddelen zijn om die emoties via tekst en muziek hoorbaar te maken. Natuurlijk, Bellini's partituren eisen vocale virtuositeit, maar die moet volledig in dienst staan van de tekst en de daarmee samenhangende emoties, en mag nooit een doel op zich worden. In deze nieuwe opname van I puritani demonstreert de Elvira van Lisette Oropesa die moderne benadering van Bellini ten volle. Sinds haar Gilda bij DNO weten wij dat zij beschikt over een schitterende en slanke lyrische sopraan met een duidelijke kern, en dat zij technisch haar mannetje staat. Dat horen wij hier opnieuw. Haar hoogte straalt, haar registers lopen vloeiend in elkaar over, en zij rijgt de moeilijkste coloratuurreeksen vlekkeloos aaneen, zoals ik ook hoorde toen zij kort na haar Gilda in Nederland Parijs veroverde als Marguerite de Valois in Les Huguenots. Als weinig anderen is zij bovendien nog in staat gave trillers te realiseren, korte en lange, en als zij met een paar lange trillers boven een heel ensemble uit moet stralen, levert dat geen enkel probleem op. Maar het romantisch morbidezza en de emotionele breekbaarheid voor I puritani ontbreken. Zij zingt hier weer de sterren van de hemel, maar meer dan als Elvira klinkt zij als Gilda of Marguerite de Valois verdwaald in de verkeerde opera. Als Arturo, geschreven voor de legendarische Giovanni Rubini, toont de tenor Lawrence Brownlee meer gevoel voor het Bellini-idioom en ook kan hij goed overweg met de excessieve hoogte (een stevige Des in zijn entree-aria en de befaamde, hier redelijk geslaagde F in het ensemble 'Credeasi, misera!'). Na een kwart eeuw specialisatie in dit repertoire heeft zijn timbre echter een beetje aan straling ingeboet (ook in vergelijking met een opname uit 2017 op Delos onder Constantine Orbelian) en soms, vooral in ‘Credeasi, misera!' wordt zijn zang ontsierd door een emoties suggererende wobbe ldie misschien effectief is in het theater, maar die op de cd wat goedkoop aandoet. Bellini schreef I puritani voor vier vocale supersterren, naast Rubini de sopraan Giulia Grisi, de bariton Antonio Tamburini en de bas Luigi Lablache. Oropesa en Brownlee zullen dat niveau niet halen, maar zeker als zij in het derde bedrijf vooral op zichzelf of elkaar aangewezen zijn, springt de vonk van de virtuositeit wel over. Ook de bas Riccardo Zanellato heeft mooie momenten, maar komt hier als oom Giorgio toch minder uit de verf dan toen hij vijftien jaar eerder dezelfde rol in Amsterdam zong. Bij vergelijking met de toen opgenomen dvd-versie blijkt echter dat zijn stem toen voller klonk en dat hij zijn zanglijnen toen beter wist door te trekken. Nog minder belliniaans klinkt de bariton Anthony Clark Evans die al meteen in zijn aria 'Ah! per sempre' zowel het vereiste legato als de belcantotechniek blijkt te missen. Al bij zijn eerste coloraturen is de afwerking niet ideaal en de lange cadens in zijn voorlaatste maat vervangt hij door wat muzikaal geïmproviseer op ingevoegde teksten. Ook mist zijn voordracht persoonlijkheid en expressie, zelfs in het dialoogje met Elvira tijdens haar waanzinscène, waar Bellini een juweeltje van subtiliteit van maakte, en zijn aandeel in de scène met Giorgio daarna (met 'Suoni la tromba') ontbeert iedere allure. Wie de Riccardo van bijvoorbeeld de uitstekende Matteo Manuguerra (EMI - Muti) beluistert, hoort iets anders, maar het dient gezegd dat die bariton van de dirigent wel de benodigde armslag en melodische ondersteuning kreeg. Riccardo Frizza, die we vooral kennen van enkele producties van het Donizetti Festival in Bergamo (en van een matig gedirigeerde L'elisir d'amore bij DNO) geeft zijn zangers minder ruimte en neemt het tempo vooral hoger op plaatsen waar Bellini zijn specifieke legatobogen trekt. Maar ook elders bewijst hij in deze opname, zowel in de begeleiding van de solisten als in zijn werk met koor en orkest, dat de muziek van Bellini niet zijn sterkste punt is. Al bij de eerste scène roept ook de opname vraagtekens op. Die scène speelt op het voorplein van een kasteel waarbij volgens de partituur een kwartet van sopraan, tenor en twee bassen opklinkt vanuit de slotkapel. Dat is natuurlijk vreemd want Arturo, de tenor in de opera, zal pas halverwege het eerste bedrijf op het kasteel arriveren en de tweede tenor, Sir Bruno Robertson, bevindt zich op dat moment op het toneel. Bellini werkte echter gelijktijdig aan de Parijse versie van deze opera en aan de (niet opgevoerde) 'Malibran-versie' voor Napels, waar ook Riccardo door een tenor gezongen zou worden. De meest logische verklaring is dus dat Bellini of zijn kopiist in de drukte dit fragment voor Parijs achteloos heeft overgenomen uit die tweede versie. Omdat het hier niet veel meer betreft dan een sfeerbeeld met geluid van veraf, heeft niemand zich daar kennelijk druk over gemaakt, maar in deze nieuwe opname hebben dirigent en producer dat vocale kwartet voorop het toneel geplaatst. Afgezien van het feit dat Bellini dit nooit gewild heeft, komt dat nu heel merkwaardig over. Wie zijn die vier solisten en wat doen zij daar? Iets dergelijks gebeurt ook aan het begin van Elvira's waanzinscène. De bedoeling van librettist en componist was dat we tijdens een scène van Riccardo en Giorgio haar stem daar eerst uit de verte horen (zo staat het ook in de partituur). De eerste woorden van Giorgio tot Riccardo die daarop volgen, zijn dan ook 'Essa qui vien.... la senti?' (Zij komt hierheen... hoor je haar?), maar in deze opname staat zij op dat moment al al naast hen voorop het podium! Je vraagt je af of producer en dirigent de partituur wel hebben gelezen. Tot slot zij vermeld dat de opera volledig werd opgenomen, maar helaas zonder de later uit de Malibran-versie overgenomen cabaletta van Elvira aan het slot, voor mij de perfecte afsluiter. De drie verder uitstekend klinkende (sa)cd's met een goede balans tussen solisten en orkest worden gepresenteerd in een klaphoes met vastgeplakt cd-boekje waarin we een toelichting, de synopsis en korte biografieën vinden. Een libretto ontbreekt. index |
|