CD-recensie

Camarena - de nieuwe Rubini?

 

© Paul Korenhof, mei 2022

Bellini: Il pirata

Javier Camarena (Gualtiero), Marina Rebeka (Imogene), Franco Vasallo (Ernesto), Antonio Di Matteo (Goffredo, il solitario), Gustavo De Gennaro (Itulbo), Sonia Fortunato (Adele)
Teatro Massimo Bellini di Catania
Dirigent: Fabrizio Maria Carminati
Prima Classic 010 (3 cd's)
Opname: Catania, aug.-sept. 2020

   

Met Il pirata (De piraat), zijn derde opera die in 1827 in de Scala in première ging, schreef de toen 25-jarige Bellini een belcantopartituur bij uitstek. Al is het libretto van Felice Romani zonder meer coherenter en inhoudelijk interessanter dan dat van menige ander werk uit die tijd, de partituur is die van een echte zangersopera waarin de aaneenschakeling van tekstgebonden cantilenen wordt opgesierd door een grote dramatische virtuositeit met coloraturen die uiteindelijk belangrijker zijn door hun expressieve rol dan als 'vocale versieringen'.

In de eerste opnamen van Il pirata kwam het werk echter absoluut niet tot zijn recht, ondanks de aanwezigheid van twee stersopranen. Dat gold zeker voor de concertante uitvoering met Maria Callas uit 1959 (waaruit bovendien drie kwartier gecoupeerd was) met een incapabele en oninteressante Pier Miranda Ferraro in de titelrol, maar ook voor die met Montserrat Caballé uit 1970 met de weliswaar sympathieke maar vocaal niet echt overtuigende Gualtiero van haar echtgenoot Bernabé Marti.

Hogere ogen gooide Opera Rara tien jaar geleden met een opname waarin naast een goede maar minder indrukwekkende Imogene van Carmen Giannattasio de tenor José Bros te horen was in een vertolking die ik toen zelfs als 'ideaal' bestempelde (klik hier). Het was inderdaad een indrukwekkende vertolking, technisch voortrefelijk, qua stemkarakter vrijwel ideaal en als vertolking bijzonder geslaagd. Toen wist ik echter nog niets over Javier Camarena die mij drie jaar geleden gewoonweg de adem benam in I puritani (klik hier).

Als Bellini-tenor is Camarena zonder meer ideaal, vocaal en qua stemkarakter ideaal, maar vooral door zijn aandacht voor de tekst en zijn gave om het libretto van de onvolprezen Felice Romani om te zetten libretto in expressieve frasen. Daarbij combineert hij de straling en de helderheid van de jonge Giuseppe di Stefano met de élégance van Alfredo Kraus, de legatobogen van Nicolai Gedda en de coloratuurtechniek van Juan Diego Flórez. Maar zijn voorganger José Bros overtreft hij vooral door de klank en het zinggemak van de grote persoonlijkheid. Indertijd schreef ik nog dat we niet weten hoe de legendarische Giovanni Battista Rubini geklonken heeft. Nu ben ik geneigd te stellen: zoals Camarena hier klinkt, zo ongeveer moet Bellini zijn stertenor hebben gehoord!

Daarbij zingt Camarena letterlijk iedere noot van de partituur, inclusief alle cabaletta's en herhalingen, en inclusief ook de korte finale ('Finaletto') na de bekende slotscène van de sopraan, die we ook al bij Opera Rara hoorden. In zijn vertolking vliegen de hoge c's en d's je om de oren en al zijn niet letterlijk alle noten even mooi van klank (de klinkers in kwestie en tekstuele of muzikale omgeving kunnen overigens ook van invloed zijn), ze zijn wel altijd perfect geplaatst en zonder meer opwindend.

Onwillekeurig zat ik dus ook te wachten op een stralende afsluiting als Gualtiero zich aan het slot van een brug naar beneden werpt, maar juist die noot ontbrak. Voelde Bellini al aan dat die 'Finaletto' na de magistrale waanzinscène van Imogene in het theater toch meestal wegelaten zou worden? In ieder geval gebeurde dat al bij de première in de Scala en verder vrijwel altijd tot Opera Rara deze 'scena ultima' boven water haalde.*)

De klank en de zangkunst van zangers met woorden omschrijven in feite onmogelijk is, heb ik mijn toevlucht genomen tot een klinkende illustratie: in Opera Actueel van 5 en 12 juni zal ik grote delen uit deze opname laten horen. Voor menigeen zal dat misschien zelfs een eerste kennismaking zijn met een nog steeds ondergewaardeerde opera en alleen daarom de moeite waard. Het belangrijkste is echter het aandeel van de Mexicaanse tenor Javier Camarena als misschien wel de wedergeboorte van Rubini, en van de Letse sopraan Marina Rebeka, die in deze opera van Bellini wellicht nog meer op haar plaats is dan in Anna Bolena - en dat zegt heel wat!

Inderdaad was de Imogene van Rebeka voor mij - ondanks haar omjubelde vertolking in Amsterdam - voor mij een grote verrassing. Bij haar Anna Bolena had ik het gevoel dat ik Rebeka op haar allerbest hoorde, maar hier lijkt zij nog meer in haar element. Op een met autoriteit neergezette entrée ('Sorgete!') volgen twee uur groots bel canto waarin de Letse sopraan Caballé naar de kroon steekt en in kleuring en dramatiek Callas dicht benadert.

Om Callas kan niemand heen, ook Rebeka niet, maar nergens is hier sprake van kopieergedrag. Rebeka zal zeker van haar voorgangster geleerd hebben, maar zij blijft zichzelf, een individuele grootheid met een eigen stem en benadering, die haar woorden kleurt met haar eigen inzicht en intuïtie. Daarbij vormen haar coloraturen snoertjes van glanzende, perfect gevormde pareltjes, niet als vertoon van virtuositeit, maar geheel in dienst van het drama. Op dat punt kan zij zich met Callas meten, maar waar de romantiek van de laatste iets heeft van de schilderijen van Delacroix, zou Rebeka's Imogene een zuster kunnen zijn van Tennyson's en Waterhouse's Lady of Shalott.

Ernesto krijgt in het libretto van Romani minder diepgang, maar Bellini zou Bellini niet zijn, als hij ook voor de bariton niet enkele dankbare bladzijden had geschreven. Met zijn markant timbre maakt Franco Vasallo daarvan dankbaar gebruik. Hij laat de jaloerse en wraakzuchtige echtgenoot van Imogene uitgroeien tot een vocaal gespierde tegenstander en het is jammer dat hij min of meer geruisloos van het toneel verdwijnt. Itulbo en Adele, de vertrouwelingen van Gualtiero en Imogene, zijn in prima handen bij de mezzosopraan Sonia Fortunato en de tenor Gustavo De Gennaro, terwijl de bas Antonio De Matteo in het eerste bedrijf een sonore maar wat monotone Goffredo neerzet.

Zonder meer imponerend zijn de bijdragen van het koor en orkest uit Bellini's geboorteplaats Catania (waar hij trouwens ook begraven ligt), maar ook is het verrassend hoe effectief en vooral 'dramatisch' de componist vijftien jaar vóór Verdi's Nabucco voor een koor weet te schrijven. Trouwens: wie nog steeds van mening is dat Bellini niet wist hoe hij voor een orkest moest schrijven, moet eens goed naar deze opera luisteren. Bellini wist dat kennelijk beter dan dikwijls wordt beweerd, maar hij besefte ook dat grote orkestrale dramatiek niet zou passen bij de subtiele cantilenen van Norma en La sonnambula .

Dirigent Fabrizio Maria Carminati houdt bij dat alles de touwtjes stevig in handen en geeft zowel het bel canto als de momenten vol dynamische dramatiek het volle pond. Al luisterend naar zijn benadering werd ik mij er steeds meer van bewust dat Il pirata, ondanks het feit dat het werk eerder tot stand kwam dan Norma, La sonnambula en I puritani, meer 'verdiaans' aandoend muziekdrama en een sterkere dynamiek bevat dan Bellini's latere werken, die vooral steunen op cantilenen vol 'oneindige melodieën' en morbidezza.

De opname, geheel verzorgd en gemonteerd door Rebeka's echtgenoot Edgardo Vertanessian, doet mij in volheid, warmte en details herinneren aan de grote plaatopnamen uit de tijd toen opnamen nog geproduceerd werden door 'echte' producers als Walter Legge en John Culshaw en Erik Smith, die zich naast de dirigent opstelden en niet met veertig microfoons het klankbeeld manipuleerden.
Bovendien is het een verademing een opera te horen waarin orkest en stemmen zo perfect in balans zijn, dat de zang wel prominent overkomt zonder dat het orkest op de tweede rang werd geplaatst. Ik kan mij dan ook voorstellen dat in het cd-boekje met nadrukkelijke trots is vermeld dat het hier niet gaat om een live-opname.

Dat Rebeka en Vertanessian hun eigen label vooral gebruiken voor het produceren van uitgaven met en rond Rebeka zelf, spreekt voor zich. Evenmin als in de Amsterdamse Anna Bolena toont de Letse sopraan zich bij 'haar eigen' cd's niet geneigd tot het opvoeren van een one-woman-show. Op de covers en in het fraaie, 140 pagina's tellende cd-boekje zien we zelfs dat Javier Camarena met zijn foto en zijn biografie op de eerste plaats komen!

Vermelding verdient bovendien de bijzonder uitgebreide toelichting van Bellini-expert Domenico De Meo'. Maar het belangrijkste blijft de kwaliteit van uitvoering en opname, die beide naar meer doen verlangen. Slechts één wens blijft onvervuld: juist deze partituur van Bellini zou ik graag ook eens met een authentiek instrumenatruim horen.

Zie ook: Il parata - ontstaan, achtergronden en een 'Haagse' versie.

_________________
*) In 1977 dirigeerde Kees Bakels in Velsen de enige gedocumenteerde uitvoering van Il pirata in Nederland met Margot Stroink en Wouter Goedhart in de hoofdrollen. Die voorstelling ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van die opera heb ik helaas gemist, maar de toelichting bij deze cd's leert ons dat bij gelegenheid de partituur compleet werd uitgevoerd, inclusief de Finaletto.
De Finaletto was eveneens te horen in de ZaterdagMatinee van 30 september 2003, toen Nelly Miricioiu en Stefano Secco de hoofdrollen zongen in een uitvoering onder leiding van Giuliano Carella.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links