|

CD-recensie
Romantiek en verisme
© Paul Korenhof, april 2020
|
Vincerò! - Piotr Beczala
Puccini: Tosca 'Recondita armonia' - 'E lucevan le stelle' - Manon Lescaut 'Donna non vidi mai' - 'Tra voi, belle, brune e bionde' - La fanciulla del west 'Ch'ella mi creda' - Edgar 'Orgia, chimera dall'occhio vitreo' - Gianni Schicchi 'Aveto torto ... Firenze è come un albero fiorito' - Madama Butterfly 'Addio fiorito asil' - Turandot 'Nessun dorma'
Cilea: Adriana Lecouvreur 'La dolcissima effigie' - 'L'anima ho stanca' - 'Il russo Mèncikoff'
Mascagni: Cavalleria rusticana 'Intanto amici qua.... Viva il vino spumeggiante' - 'Mamma, quel vino è generoso'
Giordano: Andrea Chenier 'Come un bel dì di maggio' - 'Un dì all'azzuro spazio' - Fedora 'Amor ti vieta'
Leoncavallo: Pagliacci 'Recitar ... Vesti la giubba'
Piotr Beczala (tenor)
Evgenya Khomurtova (mezzosopraan)
Cor de la Generalitat Valenciana
Orquestra de la Comunitat Valenciana
Dirigent: Marco Boemi
Pentatone PTC 5186 733 (sacd)
Opname: Valencia, oktober 2019
Beschikbaar vanaf 15 mei a.s.
|
|
 |
De titel 'Vincerò!' zette mij even op het verkeerde spoor. Wij
zijn zo gewend geraakt aan Hollywood-achtige uitvoeringen van Calaf's
'Nessun dorma' door Pavarotti's in voetbalarena's en door stentorstemmen
die hun hart uit hun lijf brullen, dat we bijna vergeten zijn hoe dromerig
en intiem deze muziek kan klinken. Dat geldt trouwens voor meer aria's
op deze cd, niet alleen die van Puccini, maar ook voor Loris' 'Amor ti
vieta', Maurizio's 'La dolcissima effigie' en Chenier's 'Un dì
all'azzura spazio'. En dan ga ik nog maar even voorbij aan de uitgebrulde
smartlapperij waaraan Canio's 'Vesti giubba' regelmatig onderworpen wordt.
In de dagen voordat ik deze cd beluisterde, draaide ik toevallig een lp
met opnamen van Jussi Björling in diverse aria's die hier door Piotr
Beczala worden gezongen. Ook dat was een andere ervaring, zelfs nog sterker,
niet alleen omdat Björling een van de mooiste tenorstemmen had die
ooit werden vastgelegd, en die hem maakte tot een van de weinigen die
in stijl en timbre met Caruso vergeleken kunnen worden. Hij bezat ook
nog op en top de vocalistiek van zangers die waren grootgebracht in kleine
en middelgrote theaters, en wier zang erop gericht was het publiek ieder
woord te laten verstaan en vooral begrijpen!
Gaan we nog verder terug, dan blijkt dat tegen een rol als Calaf aanvankelijk
heel anders werd aangekeken dan tegenwoordig. Macho-achtige stentorstemmen
kwamen er niet aan te pas! Toscanini koos voor de première de Spaanse
Miguel Fleta die tot de oorlog in de Scala meestal werd opgevolgd door
Georges Thill, twee spintotenoren wier zang meer lyrisch dan 'dramatisch'
van karakter was. Hetzelfde zien we in Wenen, waar Turandot al zes maanden
na de wereldpremière werd uitgevoerd met op de eerste avond Leo
Slezak, eveneens een 'lirici-spinto', en op de tweede avond zelfs de nog
lyrischer ingestelde Jan Kiepura.
In grote lijnen kan worden gesteld dat vrijwel alle tenorrollen van Puccini
en het overige 'veristische' repertoire tegenwoordig vaak te zwaar worden
aangezet. Anders dan men zou verwachten neemt in het 'verisme' de intimiteit
en de dromerige romantiek een opvallend grote plaats in. In de meeste
opera's zijn de tenoren ook aanmerkelijk minder macho-achtig dan veel
huidige zangers ons willen doen geloven, zelfs Dick Johnson in La fanciulla
del west. Bij Puccini is Luigi in Il tabarro eigenlijk de enige
die met zijn spierballen rolt en dat ook mag laten horen.
In Cavalleria rusticana en Pagliacci vinden we een redelijk
realistische sfeer die beantwoordt aan de gebruikelijke associatie met
de term verisme. In veel opera's van Puccini's tijdgenoten speelt dromerige
romantiek echter een grote rol en worden liefde en verliefdheid geïdealiseerd
op een manier die niet zelden de sentimentele kant uit gaat. Realisme
is daar ver te zoeken.
Jammer dat Kaspar van Kooten in zijn toelichting, met als titel 'Vocal
portrait of a golden age' zowel op dat punt als op het vocale karakter
nauwelijks ingaat. Beide elementen zijn essentieel voor de tenorale vocalistiek
van die periode, maar gelukkig laat Piotr Beczala laatin zijn zang horen
dat hem die essentie in ieder geval niet ontgaan is. En hij doet dat met
een schitterende, lyrisch gehanteerde spintotenor die alleen al in klank
en stijl vijftig minuten lang een ware verrukking is.
Extra verheugd was ik met Beczala's aandacht voor tekst en verstaanbaarheid,
waarmee hij Björling zonder meer evenaart. Van zijn voordracht ontgaat
je geen woord en daarbij maken zijn kleuring en frasering ieder fragment
tot een korte karakterschets. Ook bij twee aria's van hetzelfde personage
maakt hij er duidelijk verschillende portretten van en daarom is het jammer
dat Calaf's licht extatische 'Nessun dorma' hier niet wordt voorafgegaan
door het veel tederder 'Non piangere', Liù', een van de juweeltjes
die Puccini de tenor heeft toebedeeld. Op een cd van 52 minuten had dat
fragment er best bij gekund.
Grootse zang dus van een stertenor die we na Krol Roger (2000)
en Jevgeni Onegin (2001) hier helaas nooit meer gehoord hebben,
maar toch met een restrictie. Beczala is duidelijk uitgegroeid tot een
kind van deze tijd en ik mis hier de poëzie en de intimiteit van
Caruso, Fleta, Thill, Björling, Bergonzi en de jonge Pavarotti. Of
het komt door de grote theaters of door de invloed van zangers als Del
Monaco, Corelli en de latere Pavarotti, in ieder geval zet Beczala hier
naar mijn smaak de deur soms iets te ver open.
Ter vergelijking heb ik de Jevgeni Onegin van DNO ernaast gelegd
en mijn geheugen bedroog mij niet. Beczala's romance in het eerste bedrijf,
zijn 'V vasjem domje' (finale vierde tafereel), en de hele duelscène
in het vijfde tafereel bezitten daar een soms bijna fluwelige neiging
naar het introverte die volledig past in de sfeer van die opera. Iets
van die intimiteit had ik hier ook graag gehoord in 'Amor ti vieta', 'Come
un bel dì' of 'Addio, fiorito asil'!
Het verisme vraagt om delicatere en meer stijlbewuste zang dan we de afgelopen
jaren van veel tenoren hebben gehoord. Talloze 78t-platen en opnamen uit
de eerste periode na de oorlog tonen niet alleen dat tenoren uit vorige
generaties op dit punt veel meer wisten te bereiken, maar ook dat de muziek
daardoor won aan expressiviteit en uitstraling. Laten we hopen dat dit
ook zal doordringen in de zang van Beczala als hij deze muziek vaker met
goede regisseurs en gespecialiseerde dirigenten gezongen heeft.
In ieder geval kunnen we concluderen dat zich hier een van de grote tenoren
van dit moment presenteert in een repertoire dat zijn aandacht hard nodig
heeft. Een niet te ruimtelijke opname en idiomatische begeleidingen door
de Italiaanse dirigent Marco Boemi met het orkest uit Valencia ronden
het klankbeeld fraai af. Jammer dat in de verder aantrekkelijke presentatie
geen aandacht wordt geschonken aan het vocale aspect, en dat er evenmin
ruimte was voor biografieën.
|
|