CD-recensie
© Paul Korenhof, april 2025 |
Toeval? Waarschijnlijk, maar toch is het opmerkelijk dat dit pas mijn tweede bespreking van Bartók's opera op deze site is, en dat het wederom een uitvoering onder leiding van een vrouwelijke dirigent(e) betreft. Na Susanna Mälkki met het Filharmonisch Orkest van Helsinki (klik hier) is het nu de beurt van Karina Canellakis met het Radio Filharmonisch Orkest en de vergelijking valt op alle punten uit in het voordeel van de nieuwe opname, die tot stand kwam in Studio 5 van het Hilversumse Muziekcentrum. Met een uitvoering die vanaf het eerste moment fascineert door schitterende details komt Canellakis na aftrek van de proloog voor deze eenakter uit op 60'36” en uit nieuwsgierigheid heb ik vervolgens alle cd-uitgaven uit mijn kast even naast elkaar gelegd. Dat leverde een opmerkelijk resultaat op. Na aftrek van de eventueel opgenomen proloog bleken vrijwel alle Hongaarse dirigenten sneller dan vrijwel alle niet-Hongaarse dirigenten. De kortste uitvoering staat op naam van Antal Dorati (in de onder audiofielen legendarische serie Mercury Living Presence) met 53'30, dus zeven minuten korter dan Canellakis. Ferenc Fricsay en Georges Sébastien (Frans maar geboren in Boedapest) klokten iets meer dan 54', Solti 57'08”, Kertész 59'29”. Van de Hongaren zit alleen Adam Fischer met 61'51” boven het uur, waar hij zich voegt bij Canellakis en alle andere niet-Hongaren met uitzondering van Wolfgang Sawallisch die voor zijn opname met Dietrich Fischer-Dieskau en Julia Varady slechts 58'30” neerzette, en Mälkki met 59'07”. (Voor de volledigheid kan ik daaraan toevoegen dat de solisten van de Hongaarse dirigenten veelal eveneens Hongaren zijn; de uitzonderingen zijn Fischer-Dieskau en Hertha Töpper bij Fricsay, Walter Berry en Christa Ludwig bij Kertész en Samuel Ramey bij Fischer.) De conclusie zou kunnen zijn dat Hongaarse dirigenten iets meer bij het drama betrokken zijn en dat de niet-Hongaren graag iets meer aandacht vragen voor de sublieme instrumentale effecten, maar ik aarzel om dat zo te formuleren. Daarvoor zou ik intensiever moeten nagaan waar precies de verschillen liggen. Wel valt op dat de Hongaarse dirigenten over het algemeen meer aandacht lijken te hebben voor de verstaanbaarheid van de tekst en hoewel slechts weinigen onder ons het Hongaars kunnen begrijpen, is dat niet overbodig. De emoties van een gezongen vertolking liggen immers meer in de tekstbehandeling dan in de weergave van de noten. Ook wie de woorden niet verstaat, kan uit de klank van een stem vaak veel opmaken omtrent de betekenis en de emoties die daarmee worden uitgedrukt (wat de hondenliefhebbers onder ons volledig zullen kunnen beamen). Zonder het Hongaars te kunnen verstaan (aandachtig meelezen van het meegeleverde libretto is een goed alternatief) moet ik toegeven dat de uitvoering onder Canellakis op dat laatste punt een heel eind verder komt dan ik verwacht had op basis van haar concertante uitvoeringen in het Concertgebouw. Soms dreigen ook hier de solisten even in de orkestklank ten onder gaan, maar mede dankzij de heldere en fraai uitgebalanceerde opname van Pentatone zijn dat slechts korte momenten. Wel is altijd duidelijk dat de muziek op de eerste plaats komt, maar die klinkt dan ook subliem. Ook door opname en weergave. Inderdaad lijkt ook Canellakis een beetje geneigd om extra aandacht te geven aan al die geniale instrumentale effecten en de enorme rijkdom aan kleuren in Bartók's opera. Zij geeft dat zelf ook grif toe met een inleiding in het cd-boekje, die juist door haar betrokkenheid meer inzicht biedt in wat we horen - met een suggestie van wat het zou kunnen betekenen - dan menige van dieptepsychologie doordrenkte inleiding. De trefzekerheid waarmee zij daarbij instrumentale details bij de opening van de diverse deuren uitlicht, scherpt de oren van de lezer waarschijnlijk meer dan een echte analyse zou kunnen doen. Boven alles maken haar woorden echter haar liefde voor deze muziek voelbaar, maar nog meer blijkt die liefde uit wat zij met hulp van het Radio Filharmonisch Orkest laat horen (uit haar toelichting weten we dat de befaamde zucht vóór het openen van de eerste deur hier een collectieve zucht van het voltallige orkest is!). Niet alleen wordt iedere maat, ieder nootje, ieder dynamisch detail perfect gerealiseerd, maar die hele rijkdom aan klanken wordt ook samengesmeed tot een hecht geconstrueerde muzikale schildering die volledig aansluit bij de tekst van Béla Balázs. Hier wordt de menselijke psyche met zowel een vrouwelijke als een mannelijke kant niet alleen trefzeker in muziek, uitgebeeld, maar ook met een onmiskenbaar menslievende ondertoon. Aan dat laatste dragen de solisten niet weinig bij. De mezzosopraan Rinat Shaham mag in de hoogte af en toe even een dunne toon laten horen, maar zij is een Judith die weet wat zij wil, en die zich (helaas?) niet van de wijs laat brengen als Blauwbaard haar bij de tweede deur waarschuwt met de woorden “Wees voorzichtig met ons beiden!”. Pas bij de opening van de zesde deur lijkt zij zich bewust van het gevaar dat zij over zichzelf afroept, en van het feit dat haar onverzettelijke houding haar relatie tot de ander in gevaar kan brengen - wat bij de opening van de zevende deur dan ook gebeurt. Maar het grote winstpunt is voor mij de Blauwbaard van de Hongaarse basbariton Gabor Bretz die wij al in 2010 bij DNO in deze rol hoorden. Hij klinkt niet sinister en dreigend, als de vrouwenverslinder en moordenaar zoals die uit een oppervlakkige interpretatie van het sprookje naar voren komt. Zijn warme baritonale timbre is van meet af aan vervuld van het liefdevolle maar tegelijk kwetsbare verlangen naar rust en vrede, en daarbij ook en vooral met het verlangen geaccepteerd te worden zoals hij is en meer nog: om wat hij is - een verlangen dat (Shakespeare toonde het al in Othello ) niet altijd strookt met de menselijke natuur. Mijn favoriete opname was tot dusver de Decca-versie onder Kertész uit 1966 met als goede tweede die onder Dorati met de onvergetelijke Mihály Székely in de titelrol. Het zou mij niet verbazen als de opname van Canellakis op den duur die eerste plaats gaat overnemen, mede dankzij de geciseleerde orkestklank in een mooi brede en uitermate heldere opname. Een fraaie presentatie rondt de uitgave af, maar het (ingeplakte) cd-boekje roept weer vraagtekens op - en ditmaal niet alleen door de dunne schreefloze letter waarmee het libretto werd afgedrukt. In dat libretto vinden we namelijk de cijfers 1 tot en met 10, terwijl zowel de vermelde track-indeling als het aantal tracks op de cd niet verder komt dan 8. Een raadsel! Bovendien wordt nergens vermeld wie de spreker van de proloog is. Blauwbaard zelf? Het zou vreemd zijn, maar het had wel vermeld mogen worden. index |
|