CD-recensie
© Niek Nelissen, november 2023 |
Dit is de derde aflevering van ‘Project Paloma'. Het betreft een reeks van vijf cd's van Emily Beynon en Andrew West met muziek voor fluit en piano ontstaan in de Tweede Wereldoorlog. De nieuwe cd is gewijd aan Nederlandse muziek uit die tijd. De projectnaam Paloma is ontleend aan het Spaanse woord voor ‘duif'. Beynon over die naam:
De muziek voor fluit en piano op deze cd – twee werken van Marius Flothuis, de fluitsonate van Leo Smit en een kort stuk van Dick Kattenburg – kennen we al van eerdere cd-uitgaven. Dat is met name te danken aan het werk dat de Leo Smit Stichting, in het bijzonder artistiek leider, programmeur en fluitiste Eleonore Pameijer, in de afgelopen dertig jaar heeft verricht voor Nederlandse muziek uit de bezettingstijd. Naast een groot aantal concerten resulteerden haar inspanningen in cd-projecten als de complete werken van Leo Smit, in 2000 uitgebracht door Donemus, de cd-box Forbidden Music in World War II die bij Et'cetera het licht zag en vele losse cd-uitgaven. De vraag dringt zich dus op of deze nieuwe cd iets toevoegt aan de al bestaande. Ik denk het wel. De opnamen van Pameijer zijn voortreffelijk, maar daarnaast is er beslist ruimte voor Beynons gave vertolkingen. De release van nieuwe cd's met dit repertoire onderstreept overigens nog eens met hoeveel succes de Leo Smit Stichting het onder de aandacht heeft weten te brengen. Beynon is een fluitiste van uitzonderlijke klasse. Sinds 1995 is zij een van de twee solofluitisten van het Concertgebouworkest. Tijdens concerten ben ik bij fluitsoli al vele malen getroffen door haar fraaie klank, souplesse en loepzuivere intonatie. Sommige fluitisten zijn geschikter als solist dan als orkestmusicus. Zo trok James Galway in de jaren 1969-1975 als solofluitist van de Berliner Philharmoniker naar mijn smaak teveel de aandacht naar zich toe door zijn opvallende vibrato. Zo niet Emily Beynon, die zich met een niet minder fraaie klank uitstekend weet te voegen in het geheel. Ook in soloconcerten maakt zij veel indruk, zoals ik begin maart 2022 vaststelde, toen zij in het Concertgebouw Mozarts Fluitconcert in D, KV 314 vertolkte met de Kammerakademie Potsdam. Zij speelde toen smaakvolle cadensen, die ik niet kende en die bij navraag van haar hand bleken te zijn. Graag had ik haar dit concert horen spelen met haar eigen orkest. Bij het Concertgebouworkest was het lange tijd goed gebruik om de eigen aanvoerders vaak als solist te programmeren. Beynons voorganger Hubert Barwahser trad tussen 1936 en 1971 niet minder dan honderd keer als solist op met zijn orkest. Met haar 28 dienstjaren begint Beynon die van Barwahser al aardig te naderen, maar sinds 1995 trad zij met het Concertgebouworkest slechts zes keer op in een soloconcert. Laten we hopen dat de artistieke leiding dit geringe aantal in de komende jaren nog opvijzelt. Pianist Andrew West heeft eveneens grote kwaliteiten, zoals blijkt uit de fraai gespeelde korte pianowerken van Willem Andriessen, Rudolf Escher en Hans Osieck en uit het geoliede samenspel met Beynon. Net als zij is hij als docent verbonden aan de Royal Academy of Music in Londen. Hij speelde regelmatig kamermuziek, onder meer met violiste Sara Chang, en liederenrecitals, bijvoorbeeld met tenor Mark Padmore. Met Emily Beynon vormt hij al meer dan twintig jaar een fluit/pianoduo. Al in 2000 namen zij voor Hyperion een programma op met werken voor fluit en piano van leden van de Groupe des Six. Voor die cd namen zij uiteraard de fluitsonate van Poulenc op, mijns inziens het meest geslaagde werk voor deze bezetting. Overigens maakte Beynon vervolgens voor Chandos ook nog een opname van de georkestreerde versie van die sonate van de hand van Lennox Berkeley (klik hier voor de recensie van Siebe Riedstra). De zeven werken op deze cd zijn niet alleen ontstaan in of kort voor de Duitse bezetting, maar zijn er ook door beïnvloed. Hoe kon het ook anders, gezien het stempel dat die drukte op de levens van de zes componisten. Leo Smit en Dick Kattenburg werden slachtoffer van de Holocaust en zijn vermoord in vernietigingskampen. Marius Flothuis en Hans Osieck weigerden lid te worden van de door de bezetter ingestelde Kultuurkamer en konden dus hun beroep niet meer uitoefenen. Flothuis is in 1943 opgepakt en belandde via Kamp Vught in concentratiekamp Sachsenhausen. Willem Andriessen zat als gijzelaar gevangen in Sint-Michielsgestel. Het verlangen naar betere tijden, naar vrede zoals Beynon aangaf, komt naar voren in de melancholieke toon van sommige delen. Elders wordt ook de somberheid van deze tijd hoorbaar. Niet voor niets noteerde Willem Andriessen boven zijn Praeludium uit 1942 ‘Con tristezza'. In een brief uit 1952 schreef Escher over zijn composities uit de bezettingsjaren dat die ‘ een soort zwaarte' en ‘verbetenheid' hadden gekregen, die deed beseffen dat ze waren ontstaan ‘te midden van rampen'. Ze hadden volgens hem een ethische dimensie gekregen doordat ‘het constructies zijn van de geest, in een tijd dat “geest” (als je zoiets nog zo noemen kunt) haast uitsluitend voor volkomen destructieve doeleinden wordt aangewend.' De zwaarte waarop Escher doelt, is duidelijk te horen in Varsovie Accuse, het pianostuk waarmee Hans Osieck in 1946 trachtte uit te drukken wat de stad Warschau in de oorlogsjaren is aangedaan. Het bekendste werk op deze cd is de Sonate voor fluit en piano van Leo Smit, die sinds de ontdekking in 1970 vaak is uitgevoerd, niet alleen door Pameijer, maar ook door onder meer Koos Verheul en Martine van der Loo, die een opname maakte van de georkestreerde versie door Willem Strietman. In de uitvoering van Beynon en West werd ik getroffen door de mooie spanningsbogen in het langzame deel. Het tweetal weet de melancholieke sfeer goed te treffen, net als in de langzame delen van Flothuis' sonate. Flothuis, die later artistiek leider werd van het Concertgebouworkest, voltooide beide werken op deze cd in Kamp Vught. De Aubade voor fluitsolo schreef hij als verjaardagscadeau voor Everard van Royen, die in hetzelfde kamp zat en het daar ook heeft uitgevoerd. Het moet op de medegevangenen een onuitwisbare indruk hebben gemaakt door de aangrijpende desolaatheid. Aan het slot lost de muziek in het niets op. Beynon speelt de Aubade langzamer dan Pameijer, wat de expressiviteit nog ten goede komt. De wisselende stemmingen worden met grote muzikaliteit en intensiteit over het voetlicht gebracht. Het programma is fraai opgebouwd, getuige de weldoordachte afwisseling van duo's en stukken voor piano- of fluitsolo. Met een speelduur van 42' minuten leek het me in eerste instantie aan de korte kant. De cd had beslist nog ruimte geboden voor bijvoorbeeld de Trois Morceaux van Rosy Wertheim uit 1939. In de gekozen vorm is het echter een mooi afgewogen geheel geworden dat zich goed leent om in één keer te beluisteren. Het laatste werk is Pièce pour flûte et piano van Dick Kattenburg, dat meen ik al in 1939 is ontstaan, dus niet in 1945 (zoals op het hoesje staat aangegeven). Kattenburg schreef dit luchtige stuk zonder te weten dat hij niet ouder zou worden dan 24 jaar. We zullen helaas niet weten hoe hij zich als componist verder had kunnen ontwikkelen. Het werk maakt wel duidelijk dat hij een prima vakman was. Behalve als eerbetoon aan Kattenburg blijkt dit optimistische werk een geschikte afsluiting van dit indrukwekkende programma. index |
|