CD & DVD-recensie © Niek Nelissen, november 2024 |
De Russische violist David Oistrach (1908-1974) behoorde tot de besten in zijn vak. Hij produceerde een schitterende klank die hij met zijn unieke vibrato een eindeloze variëteit aan schakeringen wist te geven. Zijn toon was ongelooflijk trefzeker en getuigde van grote muzikaliteit. Zijn spel inspireerde componisten als Serge Prokofjev, Aram Katsjatoerjan, Nicolaj Mjaskovski, Dmitri Sjostakovitsj en vele anderen om voor hem muziek te schrijven, die hij als geen ander uitvoerde. Op 24 oktober 2024 was het vijftig jaar geleden dat hij overleed. Ter herdenking van zijn vijftigste sterfdag brengt Warner deze omvangrijke box uit. Zijn overlijden vond plaats in Amsterdam, waar later ook onder meer Kirill Kondrashin en Youri Egorov zouden overlijden. Het verhaal gaat dat sommige Russen uit bijgeloof Amsterdam een tijdje meden. Oistrach was in 1974 in Amsterdam om te dirigeren, zijn tweede muziekpassie. In oktober van dat jaar dirigeerde hij een Brahms-cyclus van zes concerten bij het Amsterdams Philharmonisch Orkest. Behalve de vier symfonieën gingen de twee pianoconcerten, het dubbelconcert en het vioolconcert, dit laatste met hemzelf als solist. Voor de solist Oistrach was zoals altijd veel lof, maar de persreacties op zijn dirigeertechniek waren vernietigend. Ze zullen Oistrach, die uitgeput in Amsterdam was gearriveerd, geen goed hebben gedaan. Minstens één journalist, Luc van Hassel van Het Parool, zag dat Oistrach in slechte fysieke conditie was. Op 24 oktober, de dag voor het zesde en laatste concert, overleed Oistrach 's ochtends vroeg in zijn hotelkamer in het Parkhotel in Amsterdam aan een hartaanval. De samensteller van deze box is filmmaker en schrijver Bruno Monsaingeon, de in 1943 geboren Fransman, die als cineast naam maakte met veelgeprezen documentaires over onder meer Svjatoslav Richter, Glenn Gould, Yehudi Menuhin en David Oistrach. Aan laatstgenoemde wijdde hij de zeer geslaagde, hier besproken film David Oistrakh, Artist of the People? Voor Monsaingeon, zelf violist, behoort Oistrach samen met Yehudi Menuhin tot zijn belangrijkste muziekhelden. Bij de honderdste geboortedag van Menuhin in 2016 stelde Monsaingeon voor Warner een omvangrijke uitgave samen: The Menuhin Century. Deze bestond uit een grote doos met een boekwerk, vijf doosjes met in totaal 80 cd's en een zesde met 11 dvd's. Dit krijgt nu een vervolg met deze kloeke uitgave voor zijn andere idool, met in totaal 58 cd's en 3 dvd's. De inhoud van de box valt in drie delen uiteen. Op 27 cd's zijn de complete opnamen te beluisteren die Oistrach in de jaren 1953-1969 maakte voor HMV en Columbia. Hierop volgen niet minder dan 31 cd's met materiaal uit Russische archieven dat Monsaingeon in de loop van vele jaren heeft weten toe te voegen aan zijn grote privécollectie, waaronder tal van niet eerder uitgebrachte opnamen. Vaak gaat het om werken waarvan geen andere opname met Oistrach bestaat. Het derde en laatste deel bestaat uit drie dvd's, waarvan een gevuld is met Monsaingeons al genoemde film David Oistrakh, Artist of the People? Het verdient aanbeveling met die laatste dvd te beginnen. De film geeft een indrukwekkend portret van Oistrach aan de hand van interviews met onder anderen Yehudi Menuhin, Mstislav Rostropovitsj, Gennadi Rozjdestvenski, Gidon Kremer en Oistrachs zoon Igor, die ook violist was. Monsaingeon geeft een beeld van Oistrachs jeugd in Odessa, de stad waar veel grote musici van zijn generatie vandaan komen, onder wie Nathan Milstein, Svjatoslav Richter en Emil Gilels. In dezelfde tijd als Milstein was Oistrach leerling van Pjotr Stoliarski. Oistrach had naam kunnen maken als wonderkind, maar dat wilde Stoliarski niet omdat hij veel meer in hem zag dan een kind dat imponeerde met zijn technisch kunnen, namelijk een toekomstig groot musicus. Pas op zijn twintigste ging Oistrach optreden op belangrijke podia. Hij vestigde zich in Moskou, waar hij de rest van zijn leven zou blijven wonen. Musici als Oistrach waren vanuit propagandaoverwegingen belangrijk voor het Sovjetregime. Zij moesten namens de communistische heilstaat uitsluitend eerste prijzen winnen op internationale vioolconcoursen. In 1935 werd Oistrach tweede op het Wieniawski-concours in Warschau. Ginette Neveu werd eerste, terecht volgens de bescheiden Oistrach. In 1937 won Oistrach wel de eerste prijs in de eerste aflevering van het Ysaÿe-concours in Brussel, later bekend onder de naam Elisabeth Concours (of Wedstrijd). Korte tijd genoot hij internationale bekendheid. Vlak na het concours speelde hij met het Concertgebouworkest onder Eduard van Beinum het vioolconcert van Tsjaikovski. Slechts een paar kranten besteedden aandacht aan dit ingelaste concert. Een van de weinigen die meteen vaststelde dat het hier ging om een uniek talent was muziekcriticus en dirigent Louis Arntzenius, die in De Telegraaf stelde dat Oistrach behoorde tot een tot dusver onbekende categorie grootheden: ‘Onze maat voor violisten dient een streep te worden verhoogd!' De internationale aandacht was van korte duur. De Sovjet-Unie verkeerde in de greep van de Stalin-terreur. Oistrach heeft die moeilijke periode weten te overleven, wat niet vanzelfsprekend was gezien zijn joodse achtergrond. Naar buiten toe toonde hij zich loyaal aan het regime, bleef in Rusland, werd partijlid en liet zich met eerbewijzen van de partij overladen, zoals de eretitel ‘Artiest van het volk'. Oistrachs loyaliteit lijkt mede ingegeven door de wens Rusland niet te hoeven verlaten. Op die ambiguïteit ten aanzien van het Sovjetregime doelt Monsaingeon ongetwijfeld met het vraagteken achter de titel van zijn documentaire. In de Stalin-tijd kregen musici zelden toestemming om Rusland te verlaten. Dat is de reden dat Oistrachs optredens tot 1953 beperkt bleven tot Rusland en na 1945 tot het Oostblok. Dit veranderde in 1953 met de dood van Stalin, die een periode van ontspanning in de Koude Oorlog inluidde. Nu pas begon de internationale carrière van Oistrach, die al 45 was. Net als onder meer Svjatoslav Richter en Emil Gilels maakte hij furore in het Westen, onder meer in Carnegie Hall in New York. Na bijna twintig jaar keerde hij in 1956 terug bij het Concertgebouworkest om onder Van Beinum het Eerste vioolconcert van Prokofjev uit te voeren. Behalve door het beeld dat David Oistrakh: Artist of the People? geeft van deze violist is de film ook bijzonder vanwege concertopnamen. Fascinerend zijn fragmenten van een gedreven vertolking van Brahms' Dubbelconcert in 1965 in de Royal Albert Hall in Londen, samen met Mstislav Rostropovitsj en het Moskou Philharmonisch Orkest onder Kirill Kondrashin. Wat een ongelooflijke concentratie bij deze twee solisten! Al spelend kijkt Rostropovitsj voortdurend naar Oistrach, maar die gaat zo op in de muziek dat hij niet op of om kijkt. EMI bracht de complete uitvoering in 2003 op dvd uit in de serie Classic Archive, waarin een jaar eerder ook al een dvd gewijd was aan Oistrach. Deze dvd's hadden niet misstaan in de box, maar ze hebben die helaas niet gehaald. Kennelijk had de BBC slechts een licentie gegeven voor de EMI-uitgaven van 2002 en 2003. Wel opgenomen is een dvd met drie televisieprogramma's die Monsaingeon in de jaren 1990 wijdde aan Oistrach. Elk van de drie stelt een vioolconcert centraal, respectievelijk van Brahms, Sibelius en Tsjaikovski, vastgelegd in de jaren 1960 met het Moskous Filharmonisch Orkest onder Gennadi Rozjdestvenski. In de televisieband van het concert van Brahms vond Monsaingeon in de inleiding van het eerste deel een shot van drie minuten te lang duren en onderbrak hij het beeld met foto's van Oistrach uit verschillende periodes, mijns inziens een vreemde keuze. Waarom niet deze audiovisuele bron intact gelaten? In de documentatie bij deze dvd vallen enkele slordigheden op: bij delen uit Beethovens Derde vioolsonate met Svjatoslav Richter staat 1953 als opnamedatum vermeld, terwijl de beelden zo te zien uit de jaren 1960 stammen. Bij het Vioolconcert van Tsjaikovski is de opnamedatum weggevallen. Op 27 cd's zijn Oistrachs commerciële opnamen voor Columbia en HMV bijeengebracht. Een groot deel ervan is gemaakt onder leiding van de legendarische platenproducent Walter Legge. Deze schreef in 1974 (Words and Music, pp. 218-226) dat hij Oistrach in 1937 voor het eerst hoorde en toen al had beseft dat dit de belangrijkste violist was sinds Fritz Kreisler. Hij wilde meteen opnamen met hem maken, maar werd tegengewerkt door de Sovjetautoriteiten. In 1946 probeerde Legge het opnieuw in Praag, waar Kubelik al met een orkest klaar stond om Oistrach te begeleiden. Doordat de Russische autoriteiten opnieuw onmogelijke eisen stelden, kwam het er ook nu niet van. Legge moest wachten tot na de dood van Stalin in 1953, net als zijn collega's van CBS en DGG, die toen eveneens hun kans grepen. Legge kreeg die in juni 1954 in Stockholm, waar onder meer opnamen gemaakt werden van de vioolconcerten van Beethoven en Sibelius. Overigens had Oistrach een jaar eerder in Parijs al een opname gemaakt voor Columbia van de Kreutzer-sonate. In de twee decennia van 1953 tot 1972 maakte Oistrach een schitterende reeks opnamen voor EMI. Ze werden ter gelegenheid van Oistrachs honderdste geboortedag in 2008 op 17 cd's bijeengebracht in de box David Oistrakh, The Complete EMI Recordings. Hier zijn diezelfde opnamen verdeeld over 27 cd's. Dat nu tien cd's meer nodig waren, komt doordat Warner voor elke cd het programma van één, vaak slecht gevulde lp volgde met een afbeelding van de eerste lp-hoes. Op de cd met de veelgeprezen opname van Brahms' Dubbelconcert met Pierre Fournier en het Philharmonia Orchestra onder Alceo Galliera ontstond nu ook ruimte voor Brahms' Tragische Ouverture, die wel op de lp maar niet in de box uit 2008 te vinden was. Ook de cd met Tartini's sonate met de Duivelstriller en Mozart Vioolsonate KV 454 biedt een interessante aanvulling. Deze opnamen zijn destijds in mono-versie uitgebracht, terwijl de archieven ook een gemonteerde stereo-versie bleken te bevatten. De cd bevat beide versies, waarbij voor de stereo-variant van de Mozart-sonate is gekozen om de herhaling in het eerste deel weg te laten. Bij de kamermuziek valt op dat Oistrach kon rekenen op voortreffelijke Russische musici, zoals zijn vaste pianisten Vladimir Yampolsky, Frida Bauer en Lev Oborin. Met laatstgenoemde en cellist Sjiatoslav Knoesjevitzki vormde hij het Oistrach Trio, dat pianotrio's van Beethoven en Schubert opnam. Het Oistrach Trio maakte met het Philharmonia Orchestra een opname van het Tripelconcert van Beethoven, die niet onderdoet voor die uit 1969 met de Berliner Philharmoniker onder Herbert von Karajan, waarbij naast Oistrach gekozen is voor de grote namen van Richter en Rostropovitsj. De opnamen uit de jaren 1950 laten Oistrach en zijn Russische collega's van hun beste kant horen. Het is duidelijk dat de Sovjet-Unie in die jaren grossierde in voortreffelijke pianisten en strijkers. Minder belangrijk waren kennelijk de hoornisten, getuige de hoornpartij in het Octet van Schubert, vastgelegd in 1955 in Moskou, die wordt ontsierd door lelijk vibrato. Met het Philharmonia Orchestra onder Galliera maakte Oistrach ook een opname van Prokofjevs Tweede vioolconcert. Op de keerzijde van de plaat zou Mozarts Derde vioolconcert komen. Volgens Legge konden Oistrach en Galliera het niet eens worden over tempi en frasering. Legge stelde voor dat Oistrach zelf zou dirigeren. Oistrach voerde aan, aldus Legge, dat hij niet eerder had gedirigeerd, maar hij deed het wel en het werd een bijzonder fraaie uitvoering. Het succes van die lp droeg ertoe bij dat EMI twaalf jaar later een project opzette met de Berliner Philharmoniker rond Mozarts vioolconcerten, waarbij Oistrach niet alleen de solopartij speelde maar ook dirigeerde. Een paar jaar eerder rondde DGG een vergelijkbaar project af met Wolfgang Schneiderhan, ook in de dubbelrol van violist en dirigent en eveneens met de Berliner Philharmoniker. In een set van drie lp's bood DGG de vijf vioolconcerten, een Adagio en de beide Rondo's. De EMI-doos bevatte daarnaast nog een vierde lp met de Sinfonia concertante KV 364 en de Concertone KV 190. In de Concertone speelde Oistrach samen met zijn zoon Igor en in KV 364 nam David de altvioolpartij voor zijn rekening, wat hem eveneens uitstekend af ging. Het Mozart-project in Berlijn laat opnieuw Oistrachs uitzonderlijke kwaliteiten als violist horen, maar toont ook de mindere kanten van zijn dirigeren. De uitvoering van KV 216 is, mede door de zware klank van de Berliner, gezapiger dan die uit 1958. Oistrachs tempi zijn langzamer geworden. Boven het langzame deel van KV 218 schreef Mozart ‘cantabile' en de uitvoering zingt inderdaad als nooit tevoren. De keerzijde is dat de muziek één vloeiende beweging wordt, waarin amper nog ritme is te onderscheiden. Van de contrabassen, die het ritme accentueren, is bijna niets te horen. De solopartij overheerst: in de DGG-opnamen staat Schneiderhan midden in het orkest, terwijl Oistrach er duidelijk voor staat. Bij het derde deel vielen mijn reserves weer weg: Mozart noteerde boven de noten op het inleidende Andante grazioso puntjes en Oistrach laat die als geen ander horen. Door een iets langzamer tempo wordt het contrast met het Allegro ma non troppo dat erop volgt groter. Hier en op talloze andere plaatsen is te horen hoe Oistrach elke frase tot in detail uitdacht en met zijn briljante toon en intense muzikaliteit tot leven wekte. Het is het bekende verschil tussen noten spelen en muziek maken, waarbij Oistrach altijd het laatste deed. Jammer overigens dat bij het overbrengen van lp naar cd vaak zoveel informatie verloren gaat. De doos met vier lp's heb ik helaas niet meer in bezit, maar ik meen me te herinneren dat bij Mozarts vioolconcerten vermeld werd wie de cadensen schreef. Van KV 211 en 216 weet ik dat Oistrach eigen cadensen gebruikte. Voor KV 216 gebruikte hij die al in de opname uit 1958. De belangrijkste solisten in de Concertone zijn uiteraard de beide violisten, maar dit werk heeft ook belangrijke soli voor hobo en cello. In de lp-box werden Karl Steins (hobo) en Heinrich Majowski (cello) nog keurig genoemd, maar hier zijn hun namen helaas weggevallen. De 27 cd's met deze studio-opnamen worden aangevuld met 31 goedgevulde cd's met opnamen uit Russische archieven. Een paar jaar na de val van de muur en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zijn die open gegaan. De Amerikaanse platenproducer Thomas Del sloot in 1992 een contract met Ostankino, dat in de plaats was gekomen van het staatsomroepbedrijf Gostelradio. Hierdoor verkreeg hij de rechten op maar liefst 400.000 banden met opnamen van klassieke muziek. Joanna Coles wijdde een boeiend artikel aan de transactie in The Guardian van 16 september 1992 (‘The Pharaoh's Tomb found in Moscow'). Alleen al van Rostropovitsj bleek zestig uur muziek op band aanwezig. Vanaf 1993 verscheen veel van dit unieke Russische materiaal, ook van David Oistrach, op labels als Melodiya, Le Chant du Monde, Dante en Brilliant Classics. Brilliant wijdde bijvoorbeeld drie doosjes met elk tien cd's aan respectievelijk Oistrach als solist, zijn trio en overige kamermuziekwerken met Oistrach. Een deel van de teruggevonden opnamen staat al vermeld in de discografie van David Oistrach, die John Hunt in 2004 publiceerde. De discografie telt 261 verschillende werken. Met deze omvangrijke box voegt Monsaingeon daar vele tientallen aan toe. In Monsaingeons overigens uiterst leesbare toelichtingen in het boekje benadrukt hij zijn eigen pioniersrol in de zoektocht naar de onbekende Oistrach-opnamen. ‘The Pharaoh's Tomb' werd bij hem ‘Ali Baba's cave' en het lijkt alsof hij die zelf heeft ontdekt. Ongetwijfeld heeft een deel van zijn zoektocht naar Oistrachs opnamen zich al in de Sovjettijd afgespeeld (hij noemt 1979 als het jaar van eerste reis naar de Sovjet-Unie), maar mogelijk is een deel ervan pas vanaf 1992 is gevonden. De rol van anderen in het ontsluiten van de Russische archieven blijft echter onvermeld. Evenmin rept Monsaingeon over de vele Oistrach-releases sinds 1992 op de eerder genoemde labels. Wat de rechten van zijn eigen vondsten betreft, wordt niet meer vermeld dan het regeltje ‘under license to Parlophone Records Limited', dat in minuscule lettertjes onderaan elk cd-hoesje staat. Parlophone is een van de oudste platenmaatschappijen (opgericht in 1896), die enkele jaren geleden is gekocht door Warner. Ook elders in het boekje is Monsaingeon nadrukkelijk aanwezig, zoals in het door hemzelf postuum samengesteld interview, waarin hij Oistrach opmerkingen over hem laat maken die hem doen blozen. Dit laat onverlet dat Monsaingeon uniek materiaal bijeen heeft weten te brengen voor deze uitgave. In een toelichting geeft hij een indruk van het selectieproces. Hij zocht niet naar de zoveelste opname van Mendelssohns vioolconcert (Hunt vermeldt er overigens slechts twee, dus beduidend minder dan de zeventien die er zijn van het vioolconcert van Brahms), maar was vooral uit op werken waarvan nog geen opnamen met Oistrach bestonden. Aardig is dat hij ook aangeeft wat hij zocht maar niet heeft kunnen vinden: Vivaldi's Quattro Stagioni, Wieniawski's Scherzo Tarantelle, Paganini's Eerste capriccio en de vioolconcerten van Walton en Elgar. Walton schreef over Oistrachs uitvoering van zijn concert: ‘The performance was the best the work has yet received.' Toch wist Monsaingeon voor deze doos enkele tientallen first releases op te nemen en voor een groot deel daarvan betreft het werken waarvan Oistrach geen andere opnamen heeft gemaakt. Dit betekent dat de discografie aanzienlijk kan worden uitgebreid. Het lijkt erop dat Monsaingeons administratie net zomin onfeilbaar is als de Russische. Op cd 35 wordt de bewerking voor viool en piano van Mendelssohn Auf Flügel des Gesanges aangemerkt als ‘New to the Discography', maar Hunt noemt die opname met dezelfde datum als officiële Melodiya-uitgave. Op dezelfde cd staan vijf duo's van César Cui als nieuw voor de discografie. Ze ontbreken inderdaad bij Hunt. Bij deze overigens slecht klinkende tracks staan echter weer niet vermeld dat het een first release betreft. Dus ook hier klopt iets niet. Op cd 38 wordt de bewerking van Debussy's Claire de lune bestempeld als ‘New to the discography', maar Hunt noemt de studio-opname uit 1956, die notabene ook in deze box is opgenomen (cd 13). Afgezien van deze slordigheden stoorden mij twee andere zaken. Monsaingeon is door zijn werk in Russische archieven zo enthousiast geworden dat hij de opnamen zo compleet mogelijk wilde laten klinken, dat wil zeggen vaak met de aankondiging van het werk. Dit betekent dat je regelmatig een Russische stem, meestal niet die van Oistrach, op afgemeten toon de titel hoort uitspreken. In eerste instantie dacht ik dat het hier ging om toegiften, maar het blijkt dat aankondigen gebruikelijk was in Rusland. Mij stoorden die stemmen, vooral op cd's met korte stukjes, bijvoorbeeld op de cd gewijd aan Fritz Kreisler. Jammer is ook dat Monsaingeon meende zijn vondsten thematisch over de cd's te verdelen. Opnamen van een concert knipte hij op. Een recital met Frida Bauer op 20 februari 1964 met werken van Milhaud, Sjostakovitsj, Ovtsjinnikov en Martinu werd zo verdeeld over vier cd's. Omdat de geluidskwaliteit per optreden wisselt en soms van bedenkelijke kwaliteit is, moet het oor zich vaak aanpassen. Op het oog ziet het er overzichtelijk uit dat op cd 37 de drie vioolsonates van Grieg zijn bijeengebracht. Nieuw voor Oistrachs discografie is de Derde vioolsonate, maar na de al bekende eerste twee sonates valt de weergavekwaliteit van de derde tegen en bovendien is het middendeel incompleet, wat Monsaingeon overigens netjes vermeldt. Monsaingeon heeft kennelijk een speciale belangstelling voor virtuoze stukken, zoals Paganini's Capricci, muziek van Fritz Kreisler en korte bravourestukjes. Oistrach hield niet van virtuositeit als doel op zich, maar zijn publiek hoorde deze muziek graag en dus speelde hij die ook. Monsaingeon kon op dit punt de discografie sterk uitbreiden. Maar ook hier moet je de magere weergave soms voor lief nemen, bijvoorbeeld in Kreislers Tambourin chinois. Naast heel veel korte stukjes biedt Monsaingeon gelukkig ook substantiëlere aanwinsten, zoals de Tweede vioolsonate van Miecyslaw Weinberg en de Eerste vioolsonate van Schumann. Schumanns Fantasie in C is zowel te horen in Kreislers arrangement voor viool en piano als in een orkestratie van Feigin (net als bij de vele andere arrangeurs wordt geen voornaam vermeld). Curieus zijn de twee cd's met vioolconcerten van Bach, Bruch, Dvorák, Mozart, Sibelius en Vieuxtemps in arrangementen voor viool en piano. Enkele zijn opgenomen in China en Zuid-Amerika, waar de Sovjetregering Oistrach voor tournees naar toe stuurde, maar waar niet altijd een behoorlijk symfonieorkest aanwezig was. Onwillekeurig denk je hierbij aan een uitspraak van Menuhin in Monsaingeons film over de manier waarop Oistrach door het communistische regime is geëxploiteerd. Van zijn eerste inkomsten in 1937 mocht hij nog een appartement en een auto kopen. Maar nadat de Russische autoriteiten hadden vastgesteld hoeveel geld Oistrach in het Westen kon verdienen is op genadeloze wijze roofbouw op hem gepleegd. Ze zadelden hem niet alleen op met een overvolle concertagenda maar stuurden hem soms ook naar tweederangs orkesten. Dit is mede de verklaring voor de uitgeputte staat waarin hij in 1974 in Amsterdam arriveerde en voor zijn vroegtijdige overlijden. Oistrach werkte vaak samen met dirigenten als Rozjdestvenski en Kondrashin. Bij een opname van het vioolconcert van Glazoenov twijfelde ik even aan Monsaingeons vermelding dat deze nieuw is voor de discografie. Er is een bekende Melodiya-opname uit 1947, ook met het Russisch Staatsorkest onder Kondrashin, die behalve op Melodiya is heruitgebracht op onder meer Brilliant en Dante. De twee jaar later gedateerd opname die Monsaingeon vond met dezelfde musici betreft inderdaad een andere, namelijk een snellere live-uitvoering. Wel al bekend, maar terecht hier opgenomen, is de beroemde opname uit 1938 van het Vioolconcert van Tsjaikovski. In het openingsdeel speelt Oistrach een korte virtuoze passage (vanaf 6'23”) die niet in Tsjaikovski's partituur staat, maar in die tijd niet ongebruikelijk was. Deze briljante uitvoering geeft een indruk van wat het Concertgebouw-publiek in 1937 te horen heeft gekregen en waarop Arntzenius zo enthousiast reageerde. Het is niet gering wat Monsaingeon in deze box bijeen heeft gebracht. Wel vind ik dat de inhoud geen goede balans biedt tussen de commerciële opnamen uit het Westen en de Russische radio-opnamen. Op de 27 slecht gevulde cd's met het complete HMV en Columbia-materiaal (tien ervan hebben een speelduur van minder dan 35 minuten) volgen 31 goedgevulde cd's met het Russische materiaal. Monsaingeon had er naar mijn mening beter aan gedaan om – net als bij zijn monumentale Menuhin-uitgave – dit alles te verdelen over meerdere boxen. Voor de box met Russische opnamen was het bovendien raadzaam geweest de aankondigingen eraf te knippen en telkens een compleet recital te bieden, zodat de luisteraar kan wennen aan de klank. Ook had Monsaingeon wat mij betreft veel strenger mogen selecteren. De slechtste en de incomplete opnamen hadden óf weggelaten kunnen worden, óf bijeengebracht kunnen worden op bonus-cd's voor de ware diehards . Ook met deze kanttekeningen is dit een belangrijke uitgave. Terecht schrijft Monsaingeon in zijn uitgebreide toelichting: ‘Has anyone ever played the violin so beautifully? Has any music ever been played on the violin with such opulence and lack of ostentation?' Als antwoord op die vragen zou je kunnen denken aan Nathan Milstein, Oistrachs medestudent uit Odessa, maar er zijn inderdaad maar heel weinig violisten die dit uitzonderlijke niveau hebben weten te halen. Jammer genoeg heb ik Oistrach nooit in de zaal gehoord. Van diverse belangrijke Russische musici uit de twintigste eeuw heb ik concerten mogen bijwonen, onder meer van Richter, Gilels, Rostropovitsj, Mravinksi, Kondrashin en Rozjdestvenski. Oistrach heb ik door zijn vroegtijdige overlijden helaas niet in de zaal meegemaakt. Na enkele weken ondergedompeld te zijn geweest in dit weergaloze spel heb ik opnieuw gemerkt dat het verslavend werkt. Wat een sublieme toon en wat een muzikale intelligentie! Een betere manier om Oistrachs grootheid en veelzijdigheid te leren kennen dan door deze box is op dit moment niet voorhanden. index |
|