CD-recensie

 

© Niek Nelissen, maart 2023

Roger Norrington - The Complete Erato Recordings

Klik hier voor de inhoudsopgave

Erato 0190296245275 (45 cd's)
Opname: 1986-2004

 

Roger Norrington, jaargang 1934, behoorde met onder anderen Nikolaus Harnoncourt, Gustav Leonhardt, Christopher Hogwood, John Eliot Gardiner, Trevor Pinnock, Ton Koopman en vele anderen tot de pioniers van de historiserende uitvoeringspraktijk. Veel van hun inzichten zijn in de afgelopen jaren zo geaccepteerd en vanzelfsprekend geworden, ook voor traditionelere dirigenten, dat het steeds moeilijker wordt om je nog voor te stellen hoe baanbrekend hun werk was in de jaren 1970-1990. Dat het er in die tijd ook nog heel anders aan toe kon gaan, realiseerde ik me onlangs weer eens bij het bekijken van een dvd met een videoregistratie uit 1987 van Beethovens Zevende symfonie door het London Symphony Orchestra onder Georg Solti. Voor deze uitvoering had Solti gekozen voor een maximale strijkersbezetting (acht contrabassen) en verdubbelingen bij de blazers. Geen wonder dat de klank zwaar en ondoorzichtig was. Vermoedelijk was ook het orkestmateriaal gedateerd. De kritische uitgave van Beethovens symfonieën door Jonathan Del Mar verscheen pas in 1997, maar edities hadden bij dirigenten van Solti's generatie sowieso nog geen prioriteit. In de complete Beethoven-cyclus van William Steinberg vastgelegd begin jaren 1960 en heruitgegeven door DG in 2020, zijn trombones te horen op plaatsen waar Beethoven ze niet heeft voorgeschreven, bijvoorbeeld in het eerste deel van de Negende. Wellicht ging her hier om retouches van Gustav Mahler, die vaker dit soort partijen toevoegde. Enkele jaren geleden hoorde ik in Londen een Beethoven-programma door het LSO onder Marin Alsop, dat juist was samengesteld uit werken van Beethoven met retouches van Mahler. Bij de opnames van Steinberg zal het niet om een bewuste keuze zijn gegaan, maar had men vermoedelijk gewoon gekozen voor het materiaal dat toevallig aanwezig was in de orkestbibliotheek.

Voor de pioniers van de historiserende uitvoeringspraktijk waren corrupte uitgaven onacceptabel. Nog voor het verschijnen van de kritische edities stortten zij zich op de originele manuscripten en ontdekten zij talloze fouten in het beschikbare, gedrukte materiaal, niet alleen in de noten maar ook in de dynamische tekens en tempoaanduidingen. Ook streefden zij naar de oorspronkelijke bezetting en werkten zij zoveel mogelijk met instrumenten die bij de eerste uitvoeringen gebruikt hadden kunnen zijn. Dit leverde een heel andere klank op, onder meer door het gebruik van darmsnaren in plaats van metalen snaren bij de strijkinstrumenten en de keuze voor bijvoorbeeld houten fluiten en voor hoorns zonder ventielen. Sommige pioniers waren akelig streng in de leer en leken het laatste woord te willen hebben in hun zoektocht naar die enige juiste uitvoering. Ook Norrington heeft zich daaraan bezondigd. Zo verklaarde hij in een interview met De Telegraaf van 11 maart 1988 naar aanleiding van zijn opname van Berlioz' Symphonie fantastique : ‘Tegenwoordig wordt zijn muziek te sentimenteel en op een Victoriaanse manier pompeus gespeeld.' Kan dit nu werkelijk slaan op de twee opnames die Colin Davis toen al had gemaakt, om nog te zwijgen van de uitvoeringen onder dirigenten als Eduard van Beinum, Charles Münch en Jean Martinon. Sentimenteel en pompeus? In een recent interview in Luister (februari 2023) zei Norrington: ‘Niemand had ons verteld hoe Beethoven te spelen. We moesten het allemaal zelf uitvinden. Daarom zijn we op onderzoek uitgegaan. In de jaren zestig werd er nog nauwelijks onderzoek gedaan naar de uitvoeringspraktijk.' Ook dit citaat vraagt om een kanttekening. Lang vóór Norrington hebben dirigenten gestudeerd op Beethovens metronoomcijfers en ook is al eerder gestreefd naar een kleinere orkestbezetting. De zoektocht naar een historisch verantwoorde uitvoeringspraktijk is niet begonnen in de jaren zeventig, maar zeker al in de jaren vijftig en vermoedelijk zelfs eerder. Norrington startte niet bij een nulpunt, zoals hij beweert, maar past in een lange, indrukwekkende traditie van musici die terugkeerden naar de bronnen om de in de loop der jaren ingeslopen onnauwkeurigheden te vermijden. Die traditie is goed beschreven in Harry Haskells boek The Early Music Revival, A History (Thames and Hudson 1988). Haskell eindigt terecht met de betekenis van Norrington en zijn geestverwanten, maar gaat even terecht uitvoerig in op hun voorgangers.

Afgezien van één cd uit 2004 met de Camerata Salzburg stammen de opnames die in deze box zijn bijeengebracht uit een betrekkelijk korte periode, de jaren 1986-1996. Hoewel ze destijds werden uitgebracht door EMI/Virgin verschijnen ze nu onder het Erato-label. Aan de periode van tien jaar waarin ze zijn opgenomen, lijkt in 1996 abrupt een einde gekomen te zijn. De box bevat aanzetten van wat wellicht complete cycli hadden moeten worden. Had Norrington de complete symfonieën van Mendelssohn, Schubert en Schumann willen opnemen, de complete Londense symfonieën van Haydn en de laatste zes van Mozart? Het ingesloten boekje verschaft geen duidelijkheid op dit punt, maar ik neem aan dat EMI deze productielijn in 1996 afsloot vanwege de kort daarvoor begonnen malaise in de cd-verkoop. De gouden jaren van de Cd waren voorbij. Net als Harnoncourt en anderen verschoof Norrington zijn werkterrein overigens al naar traditionele symfonieorkesten. In Nederland dirigeerde hij bijvoorbeeld het Concertgebouworkest en het Residentie Orkest. Hij bouwde een langdurige relatie op met het radio-orkest van de SWF in Stuttgart, waarmee hij eveneens een groot aantal opnamen ging maken. Wat ik daarvan heb leren kennen, maakte op mij weinig indruk. In zijn dirigentenloopbaan van bijna zestig jaar, beëindigd op 18 november 2021 met een optreden met de Royal Northern Sinfonia, lijkt me de interessantste periode daarin toch die van de opnamen met The London Classical Players.

Wat deze box nog altijd interessant maakt is de rijkdom aan klankkleur. Die maakt dat overbekende symfonieën van Haydn, Mozart, Von Weber, Beethoven, Schubert, Mendelssohn, Schumann en Berlioz en ouvertures van Rossini overkomen als na een ingrijpende restauratie. Zoals een schilderij na verwijdering van vergeelde vernislagen en eeuwenlange rookaanslag weer frisse kleuren heeft gekregen, zo klinken ook de symfonieën en opera's in deze box veelkleuriger en helderder dan ooit. De blazers komen pregnanter over dan in traditionele uitvoeringen, waar zij vaak op de achtergrond werden gehouden. Hoorns klinken niet meer als het donkere getoeter dat zich mengt in het geheel, maar hebben een stralende klank, die er levendig uit springt. De houtblazers klinken helderder en uitgesprokener. De pauken zijn fel en zelfstandig geworden en hun aandeel biedt veel meer dan het gerommel aan de onderkant of op de achtergrond van het klankbeeld. De keerzijde van de veel pregnantere klank van deze instrumenten is dat de orkestbalans in het nadeel van de strijkers uitvalt. Dit effect wordt nog versterkt door de droge – mij veel te droge – musiceertrant van de strijkers. In de ontstaansperiode van deze opnames was strijken met vibrato taboe voor pioniers als Norrington. Op dit punt zijn de voorstanders van historische verantwoorde uitvoeringen gelukkig veel minder dogmatisch geworden. Het dogmatische dat de pioniers nog hadden, is in de afgelopen decennia door de meeste van hun volgelingen sowieso ingeruild voor een bredere kijk op het musiceren en het open staan voor meer mogelijkheden. Norrington zelf blijkt overigens nog altijd overtuigd van de het bestaan van één ‘Waarheid'. In het eerder aangehaalde interview in Luister is zijn conclusie na het herbeluisteren van deze vroege opnames met The London Classical Players ‘hoe duidelijk het is dat wij het bij het rechte eind hadden'.

Veel van Norringtons EMI-opnamen zijn destijds overladen met lof in de platenbladen, wellicht ook door mij. Een oudere muziekcriticus wees me destijds al op een valkuil bij de beoordeling van nieuwe opnamen. Hij legde uit dat muziekjournalisten bij veel gespeelde composities gespitst zijn op details die nieuw voor hen zijn. Die details, hoe aantrekkelijk en verrassend ook, hoeven weinig te zeggen over de kwaliteit van de uitvoering als geheel. Na meer dan een kwarteeuw, waarin veel inzichten van Norringtons generatie gemeengoed zijn geworden voor jongere dirigenten, is de eerste verrassing van deze Cd's er wel van af. De vraag dringt zich dus op hoe ze de tand des tijds hebben doorstaan. Mijn indrukken zijn gemengd. Norringtons grootste verdienste in deze opname is de al aangestipte rijkdom aan klankkleur, die ook na meer dan een kwart eeuw verfrissend overkomt. Een tweede sterk punt is de kwaliteit van het ensemblespel, die ik hoger aansla dan bijvoorbeeld dat in de opnames van Hogwoods orkest uit dezelfde tijd. Hoe kleurrijk en puntig ook wordt gemusiceerd, dit kan niet verhullen dat Norringtons interpretatie vaak te letterlijk om niet te zeggen saai is. Het lijkt wel of zijn streven naar een zo correct mogelijke uitvoering een heel eigen interpretatie met de nodige vrijheden in de weg staat. Neem het Andante van Schuberts Zesde symfonie. Ik vergeleek dit met Claudio Abbado's DG-opname uit dezelfde tijd, óók met een orkest in kleine bezetting maar met moderne instrumenten. Bij Abbado heeft het sprankelende vraag- en antwoordspel tussen strijkers en blazers een onweerstaanbare charme. Abbado verleidt de luisteraar met een aantrekkelijk verhaal. Norrington laat dit deel keurig en afgemeten spelen, maar het krijgt geen esprit. Dit is denk ik karakteristiek voor het verschil tussen een dirigent met boeiende inzichten en een werkelijk groot dirigent. Norringtons latere opname uit Stuttgart van deze symfonie vind ik op dit punt overigens geen verbetering. Dat geldt wel voor nieuwere opnames uit de ‘authentieke' hoek. Minkowski's uitvoering (Naïve), ook op historische instrumenten, heeft wel de Schwung die je bij Norrington mist en net als bij Abbado spat de musiceervreugde er bij hem vanaf. Wat niet helpt is dat Norringtons tempi vaak erg snel zijn, bijvoorbeeld in het langzame deel van Beethovens Negende (speelduur slechts 11'). Deze schitterende muziek glijdt onder Norringtons handen op een haast mechanische wijze voorbij. Kennelijk vond Norrington zelf ook dat de tempi in enkele opnames met The London Classical Players te snel waren uitgevallen. Twintig jaar na de opname uit 1989 van Schuberts Unvollendete met dit orkest maakte hij een nieuwe in Stuttgart, die vier minuten langer duurde (respectievelijk bijna 22' en ruim 26'). Elk van beide delen duurt ruim twee minuten langer. Het tijdsverschil in het openingsdeel heeft niet te maken met het al dan niet herhalen van de expositie, want die respecteerde Norrington in 1989 óók al.

Door de vaak fraaie klank van The London Classical Players was de hernieuwde kennismaking met deze opnames bepaald geen straf. Maar zoals gezegd is mijn eindindruk niet onverdeeld positief. Ik vermoed dat Norrington, hoe belangrijk zijn werk in het laatste kwart van de twintigste eeuw ook is geweest, op de langere termijn geen plaats zal krijgen in de rij van grote dirigenten. Dat laat onverlet dat deze box een boeiend tijdsbeeld geeft van een fase in de ontwikkeling van de uitvoeringspraktijk. Ook al gaat mijn voorkeur in bijna alle gevallen uit naar andere opnamen, het is beslist een verrijking om kennis te nemen van deze heruitgaven om te horen hoe een orkest óók kan klinken.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links