CD-recensie

 

© Niek Nelissen, juli 2023

Otto Klemperer - The Warner Classics Remastered Edition Vol. 1 - Complete Recordings of Symphonic Works

Philharmonia Orchestra & Chorus, New Philharmonia Orchestra, Philharmonia String Quartet, New Philharmonia Wind Ensemble, Staatskapelle Berlin, Orchestre National de la Radiodiffusion Française, London Wind Quintet & Ensemble

Solisten: Daniel Barenboim, Annie Fischer, Yehudi Menuhin, Dennis Brain, Heather Harper, Birgit Nilsson, Elisabeth Schwarzkopf, Janet Baker, Christa Ludwig, Fritz Wunderlich, Hans Hotter, Philharmonia Orchestra, New Philharmonia Orchestra, Gareth Morris, Aase Nordmo Løvberg, Hilde Rössel-Majdan, Waldemar Kmentt

Warner 5419725704 (95 cd's)

 

Otto Klemperer (1885-1973) was een van de grote dirigenten van zijn tijd. Net als voor Bruno Walter was een ontmoeting met Gustav Mahler bepalend voor zijn loopbaan. In 1905 had hij voor het eerst contact met de componist voor een repetitie van diens Tweede symfonie, waarbij Klemperer het Fernorchester dirigeerde. In 1907 speelde hij zijn piano-uittreksel van diezelfde symfonie voor aan de componist. Mahler schreef een aanbeveling op zijn visitekaartje, dat Klemperer zijn leven lang op zak zou houden. Hij dankte er zijn eerste aanstelling aan in Praag. Via Hamburg, Straatsburg en Keulen belandde hij in Berlijn. Daar leidde hij vanaf 1927 de Kroll Oper, die furore maakte met vernieuwende producties, maar al in 1931 uit geldgebrek moest sluiten. Na de machtsovername door de nazi's in 1933 moest hij gezien zijn Joodse afkomst Duitsland ontvluchten. Hij emigreerde naar de Verenigde Staten, waar hij werkte met het Los Angeles Philharmonic. Het werden moeilijke zwerfjaren. Na de oorlog volgden nieuwe hoogtepunten in Boedapest. In 1950 maakte de toenemende communistische repressie daaraan een einde. Pas rond zijn zeventigste kwam zijn loopbaan in rustiger vaarwater, nu in Londen. Deze loopbaan is goed beschreven in de tweedelige biografie van Peter Heyworth, die de verschijning van het tweede deel in 1996 zelf overigens niet meer heeft mogen meemaken.

Mahlers visitekaartje met de aanbeveling

Er zijn weinig dirigenten wier leven zo tot de verbeelding spreekt als dat van Klemperer. Het lijkt één aaneenschakeling van fysieke ellende en ongelukken. Hij kende grote successen, maar ook jaren waarin hij in de vergetelheid leek weg te zakken. Aan de verwijdering van een tumor tijdens een slechts ten dele gelukte hersenoperatie in 1939 hield hij verlammingsverschijnselen over. Hij leed aan een bipolaire stoornis, waardoor depressieve en manische periodes elkaar afwisselden. Hij was enorm gevat en kon door zijn stoornis vaak ongeremd en zonder enige gêne reageren. Hierover zijn talloze anekdotes in omloop. Veel ervan zijn zo geestig dat de verleiding groot is ze aan te halen. Laat ik volstaan met te verwijzen naar het boekje dat hieraan is gewijd: Klemperer Stories (Robson Books, 1980). Belangrijker dan die anekdotes is zijn kunstenaarschap en dat was van uitzonderlijke klasse. Klemperer bezat het vermogen als geen ander om een uitvoering te bezielen en wist een orkest boven het alledaagse niveau uit te tillen.

Die kwaliteit van Klemperer is beschreven door altviolist Karl Schouten, die van 1945 tot 1980 lid was van het Concertgebouworkest. Hij zat naast Klaas Boon aan de eerste lessenaar, waar hij dirigenten goed heeft kunnen observeren. Over Klemperer schreef hij in februari 1982 in Preludium: ‘Een geniaal dirigent en musicus. Hij deed dingen die ik nooit voor mogelijk had gehouden. Het grensde soms aan het mystieke, als er plotseling door het orkest, door de zaal een geheimzinnig fluïdum woei, dat het je ijskoud over de rug liep. Ik ben een nuchter iemand en heb me altijd afgevraagd wat dit nu eigenlijk was. Ik heb hem heel intens gadegeslagen, maar ik zag alleen maar die tovenaar voor me staan met zijn onhandige grote bewegingen (hij was licht verlamd) en zijn brandende zwarte ogen. Wel weet ik dat zijn onfeilbaar gevoel voor tempo een belangrijke factor was. Als je onder hem Bruckner, Brahms of Beethoven had gespeeld, kon je je jarenlang geen ander tempo meer voorstellen.' Na afloop van een concert ging Schouten naar hem toe en zei: ‘U bent de grootste', waarop Klemperer laconiek antwoordde: ‘Natuurlijk, 1.90 meter'.

Tal van studio- en live-opnamen bevestigen Schoutens indrukken. Ze vonden gretig aftrek bij de vele verzamelaars die in de ban zijn van dit vaak miraculeuze dirigeren. Wie niet de moeite nam om al die uitgaven jarenlang bij te houden, kan ze nu in één keer aanschaffen met deze box, die het grootste deel van zijn studio-opnamen bundelt. De box is ook zeer de moeite waard voor wie dat wel heeft gedaan, zoals verderop duidelijk zal worden.

De eerste twee cd's bieden ‘The 78 RPM recordings' met de Staatskapelle Berlin uit de jaren 1920. Dat compleet ogende ‘The' is misleidend, omdat niet al Klemperers 78-toerenplaten zijn opgenomen. In dezelfde tijd maakte hij met het Berlijnse orkest een grotere reeks opnamen voor Polydor, onder andere van Beethovens Eerste en Achtste symfonie, Schuberts Unvollendete, het Adagio uit Bruckners Achtste en ouvertures van Beethoven en Weber. Warner bezit niet de rechten op die opnamen, zodat de samenstellers zich moesten beperken tot Klemperers Parlophone en Electrola-opnamen. Het doosje met Klemperers complete 78-toerenplaten in 1998 heruitgebracht door Archiphon laat de verhoudingen zien. In totaal gaat het om vijfenhalf uur muziek, waarvan de Warner box twee uur biedt. Hierbij zit onder meer de opname uit 1928 van Brahms Eerste symfonie en de Sluierdans uit Salome van Richard Strauss uit hetzelfde jaar. Juist op deze opnamen gaat Tolansky in op de laatste cd met zijn audio-portret van Klemperer. Wie door de fragmenten de smaak te pakken heeft gekregen, kan ze dus vervolgens integraal beluisteren.

De onrustige periode in Klemperers leven na de vlucht in 1933 uit nazi-Duitsland wordt ook weerspiegeld in zijn rommelige discografie uit de jaren 1933 tot 1954. Er zijn live-opnamen onder meer uit Los Angeles en later uit Boedapest en er zijn studio-opnamen, onder meer op het label Vox, Die laatste behoren mijns inziens niet tot het beste dat Klemperer op plaat heeft afgeleverd. Met afstand de belangrijkste periode voor zijn discografie zijn de zeventien jaar van 1954 tot 1971, toen hij de hier bijeengebrachte opnames maakte voor EMI. Overigens gaf EMI in 2012 en 2013 bijna al deze studio-opnamen ook al uit tien losse doosjes, telkens gewijd aan een componist of een periode, met in totaal 67 cd's. De nieuwe box biedt echter voor het eerst een combinatie met een deel van de 78-toerenplaten, enkele onuitgegeven opnamen en twee bonus-cd's met deels niet eerder uitgebrachte opnames van muziek van Klemperer zelf. In totaal gaat het om ongeveer vijf cd's met materiaal dat niet in de eerdere doosjes te vinden was. Dat de nieuwe box 95 cd's nodig heeft, vloeit voort uit de keuze om op elke cd het programma van de originele lp te bieden, zodat de cd's slechter gevuld zijn dan die van de doosjes uit 2012 en 2013.

Met Alma Mahler in Berlijn (1932)

Op één uitzondering na zijn de EMI-opnamen gemaakt met het Philharmonia Orchestra, dat in 1945 was opgericht door platenproducer Walter Legge. Hiervoor wist Legge de beste musici aan te trekken, onder meer de legendarische hoornist Dennis Brain. Het Philharmonia had dan ook de naam de ‘Rolls-Royce' onder de Engelse orkesten te zijn. Het had geen vaste dirigent, maar werkte veel met Herbert von Karajan, die echter na Furtwänglers overlijden koos voor de Berliner Philharmoniker. Klemperer stond er in maart 1948 voor het eerst voor. Legge woonde het concert bij in gezelschap van componist William Walton en schreef er later over: ‘It was an unhappy occasion. My orchestra seemed unable to understand Klemperer's beat and the Stravinsky was new to them.' Walton en hij vertrokken in de pauze. Jammer, want na de pauze dirigeerde Klemperer een imposante uitvoering van de Eroica. In 1951 kwam Klemperer terug. Ditmaal kon Legge door andere verplichtingen pas komen toen Klemperer de finale van de Jupiter inzette: ‘incredibly transparant and the structure marvellously revealed', aldus Legge. Hierna drong Legge bij EMI aan op een exclusief contract met de dirigent, dat in 1952 met enige tegenzin werd gegeven. Het bleek een gouden greep. In 1959 werd Klemperer benoemd als chef-dirigent. Na een conflict met EMI in 1964 wilde Legge het orkest ontbinden. Overigens had hij in dezelfde tijd ook een conflict met Klemperer. Met Klemperers steun ging het orkest door als ‘New Philharmonia Orchestra' en met hem als president voor het leven. In 1972 nam hij afscheid van het podium. In zeventien jaar maakte Klemperer meer dan 200 opnames met het orkest. Ongeveer twee derde daarvan is gemaakt in de jaren 1954-1964, met Legge als producer. Legge had bijzondere kwaliteiten als platenproducer. Hij legde de lat erg hoog, ook al in de tijd waarin platen doorgaans snel werden gemaakt. Een groot deel van Klemperers beste opnamen is ontstaan met de uiterst kritische Legge in de controlekamer. Over deze illustere producer kunt u hier meer lezen. Klemperer zou na 1964 ook goede opnamen maken, maar ook minder geslaagde.

Met Walter Legge

De eerste opname die Klemperer en Legge samen maakten lag gezien Legge's concertervaring in 1951 voor de hand: Mozart Jupiter, aangevuld met diens 29ste symfonie. Beide symfonieën kregen energieke, ritmisch zeer precies uitgewerkte uitvoeringen. Hier is geen spoor van de wolligheid die Mozart soms had in andere plaatuitvoeringen. De blazers zijn niet op de achtergrond geplaatst, maar midden in het orkest, zodat de dialogen die ze onderling en met de strijkers aangaan goed tot hun recht komen. Het eerste deel van de Jupiter is, ondanks de wat scherp uitgevallen weergave, stralend van klank. Mooi van sfeer en met prachtige bijdragen van de houtblazers is het tweede deel. Het menuet klinkt vlot en de finale heeft veel vaart. Opvallend is dat Klemperer genereuzer was met herhalingen dan tijdgenoten. In de Finale neemt hij de eerste herhaling in acht, wat in die tijd zeker voor een plaatopname nog ongebruikelijk was. Zoals vaker bij Klemperer is de remake in stereo geen verbetering. Na de levendige opname uit 1954 klinkt de stereo-versie uit 1962 enigszins bedaagd. Hoewel het respecteren van herhalingen juist gebruikelijker werd, liet hij ditmaal die in de Finale achterwege. Deze andere stereo-opnamen laten overigens horen dat voor dit repertoire terecht werd gekozen voor de Weense orkestopstelling, met de eerste violen links en de tweede rechts.

Bij het beste dat Klemperer met het Philharmonia heeft afgeleverd, hoort een Beethoven-cyclus, één van de meest indrukwekkende ooit. Klemperer wist Beethovens muziek als uit graniet te houwen. Het afslijpen van scherpe kantjes of een gemoedelijk verloop pasten niet bij hem. De onverbiddelijkheid en dwingende kracht die zijn dirigeren typeren, kwamen goed tot hun recht bij Beethoven. De cyclus ging in 1955 van start met opnames van de Derde, de Vijfde en de Zevende. Hoewel ze in dezelfde tijd ontstonden, zijn ze deels in mono, deels in stereo. De keuze voor mono of stereo hing in die tijd af van de beschikbaarheid van de studio die geschikt was voor stereo-opnamen. Van de opname van de Zevende bestaat zelfs een mono en een stereo-versie. Destijds is de mono-versie op lp gezet, maar hier is begrijpelijk gekozen voor de stereo-versie. Klemperer zou van deze drie symfonieën remakes maken, van de Zevende zelfs twee. Net als bij de Jupiter vielen zijn tempi later langzamer uit. Inclusief alle herhalingen kwam Beethovens Vijfde in 1955 op een speelduur van 35'10” en slechts vier jaar later, opnieuw met alle herhalingen, op 39'52”. De opnamen uit 1967 van Beethovens pianoconcerten en de Koorfantasie met de jonge Daniel Barenboim als solist laat horen dat zijn begeleiding toen wel erg zwaar was uitgevallen.

Met Daniel Barenboim tijdens de opnamen van Beethovens pianoconcerten en Koorfantasie

Dezelfde ontwikkeling wordt ook hoorbaar in een vergelijking van de opnamen uit 1954 van Bachs vier orkestsuites en de remake vijftien jaar later. Klemperers Bach-benadering was in 1954 al aan de zware kant, maar zou nog nadrukkelijker worden. Klemperer hield sowieso van een stevige, sonore klank. In Mozarts Gran Partita voor twaalf blazers en een contrabas is de partij voor laatstgenoemd instrument ad libitum. Dit instrument kan worden vervangen door een contrafagot. Net als Leopold Stokowski in zijn Vanguard-opname kiest Klemperer voor de contrabas én een contrafagot, dubbelop dus eigenlijk, wat een zwaardere klank oplevert. Opnieuw blijkt dat dit orkest fantastische blazers had, onder meer: hoornist Alan Civil, klarinettist Bernard Walton en hoboïst Sidney Sutcliffe, die voor Klemperer onmisbaar was, zodat hij na zijn overstap naar het BBC Symphony Orchestra moest blijven terugkomen voor plaatopnamen. De Gran Partita klinkt dan ook zeer fraai, net als de beide blazersserenades KV 375 en 388.

Naast de Beethoven-opnamen telt de box slechts twee andere cycli met de complete symfonieën van Brahms en Schumann, beide van hoge kwaliteit. De stukken waarmee de oorspronkelijke lp's destijds werden opgevuld zijn ook aantrekkelijk. De Schumann-cyclus biedt niet alleen de ouvertures Manfred en Genoveva, maar ook de minder bekende Faust -ouverture. De Brahms-cyclus werd onder meer aangevuld met de Altrapsodie, schitterend gezongen door Christa Ludwig. Van andere componisten zijn losse symfonieën opgenomen: onder meer drie van Schubert, twee van Mendelssohn en drie van Tsjaikovski. Een vriend wees me op het curieuze gegeven dat Klemperer bij Mendelssohns Schotse symfonie koos voor het bekende slot van Mendelssohn zelf en niet voor zijn eigen alternatieve coda die wel te horen is op een door EMI uitgebracht live-uitvoering uit München. Ook het in deze alinea genoemde repertoire lag Klemperer overigens bijzonder goed. Hetzelfde geldt voor muziek van Richard Strauss. Blijkbaar hadden Klemperer of EMI geen belangstelling voor grote orkestwerken als Ein Heldenleben, Also sprach Zarathustra of de Alpensinfonie. In 1968 is Klemperer wel begonnen aan een opname van Don Quixote, met Jacqueline du Pré als solist, maar die bleef onvoltooid en moest worden voortgezet onder Sir Adrian Boult. Het bleef voornamelijk bij kortere stukken als Don Juan en de Sluierdans uit Salome. Opvallend is dan wel weer de keuze voor het destijds minder gespeelde Metamorphosen voor 23 solostrijkers, dat in 1961 fraaie plaatuitvoering kreeg.

Niet alle repertoire lag Klemperer even goed als Beethoven. Zijn stijl miste het zwierige vereist voor Johann Strauss II, zoals blijkt uit drietal stram overkomende opnames. Zijn Haydn-uitvoeringen waren degelijk, maar de acht symfonieën die hij opnam overtuigden mij iets minder dan zijn Mozart. Ook in zijn tijd waren er dirigenten die Haydns symfonieën met lichtere toets en meer humor wisten neer te zetten. Ook plaatuitvoeringen van muziek van Strawinsky behoren niet tot het beste in deze box, wat dan wel weer verbaast gezien Klemperers vroege reputatie als voorvechter van moderne muziek. De opname van Petroesjka uit 1967 is destijds zelfs afgekeurd. In 1999 bracht Testament die voor het eerst uit. In de toelichting werd uitgelegd dat de afgekeurde mastertape was gebaseerd op takes van de derde opnamedag. Testament had ontdekt dat de takes van de eerste dag, ‘when orchestra and conductor were fresher and had a more spontaneous approach', veel beter waren. Voor Testament wat dit reden genoeg om de opname alsnog uit te brengen. Je vraagt je af of opnameleider Peter Andry, die de opnameresultaten van begin tot einde heeft gevolgd, dat dan werkelijk niet had opgemerkt. Of zou het commerciële belang van een cd-uitgave, waar elke Klemperer-verzamelaar naar uitkeek, het zwaarst hebben gewogen? Gezien het op veel plaatsen moeizame verloop – de afgekeurde mastertape zal niet beter zijn – vrees ik het laatste.

Met de latere producer Suvi Raj Grubb

Klemperer geldt als een van de belangrijkste Mahler-interpreten van de 20ste eeuw. Voor Vox maakte hij begin jaren 1950 enkele Mahler-opnamen, maar zijn belangrijkste nalatenschap op dit gebied zit in deze box. Helaas legde Klemperer geen complete Mahler-cyclus vast. Wat er wel is, is van hoge kwaliteit, vooral de opnames van de Tweede, de Vierde, en de Negende symfonie en Das Lied von der Erde. Terecht bracht EMI de meeste hiervan uit in de serie ‘Great Recordings of the Century'. Als jong platenverzamelaar had ik al een zwak voor de opname uit 1962 van de Tweede symfonie. De Finale, met solistische bijdragen van Elisabeth Schwarzkopf (Legge's echtgenote) en Hilde Rössl-Majdan en een bezield Philharmonia Chorus, maakt ook na meer dan zestig jaar nog onverminderd indruk door de zeldzame grandeur. Ademloos heb ik ook weer opnieuw geluisterd naar de terecht befaamde opname van Das Lied von der Erde, waarvan de tenorpartij in 1964, nog in Legge's tijd, met Fritz Wunderlich is opgenomen en de overige drie liederen twee jaar later met Christa Ludwig. Het orkest staat dan ook onder zijn beide namen vermeld. Niet alleen werd voor de liederen met Ludwig van opnameleider gewisseld, ook zijn ze opgenomen in een andere studio. Het is een klein wonder dat de plaatuitvoering desondanks klinkt als een eenheid.

Mede door zijn stemmingswisselingen was Klemperer een grillige dirigent. Tekenend in dit verband is dat in Peter Fülöps Mahler-discografie (herziene uitgave, 2010) bij de Tweede symfonie, zowel het record voor de snelste uitvoering (Sydney 1950, 67 minuten) als dat voor de langzaamste uitvoering (Londen 1971, 99 minuten) op zijn naam staat. De EMI-opname (speelduur 80') heeft overigens heel gebruikelijke tempi. In 1968 nam hij Mahlers Zevende op met extreem langzame tempi. Met een speelduur van bijna honderd minuten is dit de langzaamste Zevende op plaat. Niet alleen de totale speelduur, maar ook die van het eerste deel, de eerste Nachtmusik en de Finale (respectievelijk 27'52”, 22'12” en 24'20”) zijn goed voor langzaamheidsrecords in Fülöps discografie. Ondanks de grootse momenten krijg je te vaak het gevoel van een film die op halve snelheid wordt afgespeeld. Walter Legge zou Klemperer ongetwijfeld vlottere tempi hebben aangeraden en had ook het gezag om hem te overtuigen. Overigens kon Klemperer ook met langzame tempi tot grote hoogte stijgen, getuige de imposante Negende uit 1967. In de zaal deed hij er een schepje bovenop. De middendelen van de studio-opname van de Negende behoren al tot de langzaamste, maar de live-uitvoering een jaar later in het Edinburgh Festival, uitgebracht op Arkadia, duurt nog ruim vijf minuten langer.

Klemperer was ook één van de belangrijkste Bruckner-interpreten. Deze box bevat fraaie voorbeelden om dat te onderstrepen. Mijn favoriete Bruckner-symfonie is al sinds jaar en dag de Zesde, een werk dat dirigenten vooral in de Finale voor problemen stelt. Bij Klemperer lijkt alles probleemloos te verlopen. Zijn tempi zijn zo vanzelfsprekend dat je je afvraagt waar andere dirigenten moeite mee hebben. Hierbij doel ik met name op de coda van het eerste deel, één van de mooiste passages uit de muziekgeschiedenis. Geen dirigent weet je hier zo mee te nemen als Klemperer en alleen al daarom was zijn opname uit 1964 sinds vele decennia mijn eerste keuze. Het was een tijd geleden dat ik hem voor het laatst hoorde en bij het beluisteren was ik weer even diep onder de indruk als bij de kennismaking lang geleden. Bijzonder indrukwekkend is ook de opname uit 1967 van de magistrale Vijfde. Ook deze behoort tot de beste van die symfonie. Ook Bruckners Vierde en Zevende, nog uit de tijd van Legge, krijgen fraaie vertolkingen.

Bij de latere Bruckner-opnamen is een overtuigende Negende uit 1970. In dat jaar werd echter ook de Achtste (versie Nowak) opgenomen, die Klemperer van zijn meest eigenzinnige kant laat zien. Het Scherzo wordt uitzonderlijk langzaam gespeeld. Met een tijdsduur van twintig minuten behoort het tot de langzaamste uit de catalogus. Alleen al voor het Trio heeft Klemperer ruim zes minuten nodig. Aan het einde ervan lijkt de muziek stil te staan. De grootste problemen zitten echter in de Finale, waar Klemperer twee grote, onbegrijpelijke coupures aanbrengt. Bij de letter Q (maat 231) springt hij over op maat 387 en na maat 582 slaat hij 65 maten over om door te gaan naar de coda. In een Keulse live-uitvoering uit 1957 (op cd gezet door Medici Arts) deed hij dit nog niet. Dat de Finale in de live-uitvoering, met inbegrip van deze passages, toch maar 20'38” duurt, slechts een minuut langer dan in de gecoupeerde versie, komt doordat Klemperer in 1957 koos voor snellere tempi. Klemperer kreeg in 1970 het advies om de symfonie zonder coupures op te nemen. Hij bleek slechts bereid tot een toelichting, die is afgedrukt in het album van de eerste Lp-uitgave: ‘In the last movement of Bruckner's Eighth Symphony I have made cuts. In this instance it seems to me that the composer was so full of musical invention that he went too far. Brucknerians will object, and it is certainly not my intention that these cuts should be considered as a model for others. I can only take the responsibility for my own interpretation.' Het moge duidelijk zijn dat dit bepaald niet de ideale uitvoering is van Bruckners Achtste. Toch zou ik graag een zaaluitvoering van deze symfonie onder Klemperer hebben bijgewoond, desnoods met coupures. De opname is bij vlagen fascinerend, met name in het Adagio. Het begin van de Finale blijft ook in slow motion imposant, mede dankzij de stralende klank van de koperblazers. Ondanks de bezwaren tegen deze Achtste blijft Klemperer een groot Bruckner-vertolker.

De doorgewinterde Klemperer verzamelaar zal vooral gespitst zijn op niet eerder uitgebrachte opnames. Een daarvan is het eerste deel van het hoornconcert van Hindemith, dat Klemperer bij zijn eerste EMI-opnamen in oktober 1954, daags na de Jupiter, zou vastleggen met Dennis Brain. Het verhaal is bekend. Na de eerste sessie weigerde Brain nog langer met Klemperer te werken aan een opname die toch zou worden afgekeurd. Tegenover Legge lichtte hij dit toe: ‘He's got no rhythm and he can't or won't accompany me.' Om Klemperers gezicht te redden lastte Legge een opname in van Hindemiths Nobilissima Visione (Legge, On and off, p. 180). Twee jaar later mocht Brain het concert alsnog opnemen onder Hindemith zelf. Met Klemperer was hij niet veel verder gekomen dan het eerste deel, dat compleet is opgenomen en nu voor het eerst is te beluisteren. Na alle verhalen had ik een lompe en slordige begeleiding verwacht. Het resultaat viel me enorm mee, maar mogelijk liepen de problemen pas uit de hand bij het repeteren van het langzame deel.

Dennis Brain

Nog zo'n unieke opname, die voor het eerst verschijnt, is die van het eerste deel van Schuberts Vierde symfonie. Kennelijk was het de bedoeling dat Klemperer begin november 1963, na Beethovens Leonore ouvertures, ook Schuberts Vierde symfonie zou opnemen. Dat is informatie waarover zelfs Klemperer-kenner Heyworth niet beschikte, want noch in de biografie, noch in de bijbehorende discografie refereert hij aan deze onvoltooide opname. Het zou zijn tweede opname zijn geworden, want in november 1950 had hij de symfonie al voor Vox opgenomen in de Salle Pleyel in Parijs met het Orchestre Lamoureux. Klemperer zal niet tevreden zijn geweest met die opname, die klinkt als een eerste doorloop. Hij had kennelijk een zwak voor deze symfonie, maar vond die ook ‘technically difficult', zoals Heyworth optekende. Toch voerde hij hem meerder malen uit, onder meer in januari 1957 met het Concertgebouworkest. Wat de nieuwe plaatopname voor EMI betreft, bleef het bij één take van het eerste deel. Verschillen met de Vox-lp zijn onder meer de in 1963 veel langzamer gespeelde inleiding en het ditmaal wel herhalen van de expositie, wat hij overigens ook al deed in de live-uitvoering uit Amsterdam. Vanaf 9'20” is te horen dat Klemperer af en toe door de muziek roept. Het enige dat ik daarvan kon verstaan is de kreet ‘NOW!' vlak voor het fortissimo van maat 236. Erg jammer dat het bleef bij deze eerste take, want wat we hier horen klinkt al aanmerkelijk boeiender dan op de Vox-opname.

Ook opgenomen in de box is Luigi Cherubini's ouverture Anacréon. De opname uit 1960 is afgekeurd vanwege achtergrondgeluiden. Heyworth noemt deze evenmin in zijn discografie. Na uitfilteren van de bijgeluiden is de opname in 1999 door Testament op cd gezet, inclusief Klemperers aankondiging. De ouverture haalde het verzameldoosje uit 2013 met 18de-eeuws repertoire niet, maar verschijnt nu alsnog bij Warner. Overigens telt Klemperers discografie meer ouvertures die je weinig meer hoort. Ze waren populair in de tijd waarin ze op één 78-toerenplaat pasten. Een ander voorbeeld is de ouverture bij Glucks Iphigénie en Aulide, één van Klemperers favoriete openingsstukken voor een concert. Bij de vele uitvoeringen die hij ervan heeft gegeven, zal hij vaak hebben teruggedacht aan de uitvoering van deze opera onder Gustav Mahler, die hij in 1906 als 21-jarige bijwoonde in de Wiener Staatsoper. Toen Klemperer de opname in 1960 maakte, waarbij hij koos voor het concertslot van Richard Wagner, stonden er nog verschillende in de platencatalogi. Buiten de wereld van de oude muziek wordt dit stuk nog maar weinig uitgevoerd. De database van het Concertgebouworkest brengt de populariteitscurve in beeld: tussen 1888 en 1977 speelde het Amsterdamse orkest deze ouverture maar liefst 111 keer, waarvan viermaal onder Klemperer. Sinds 1977 is deze niet meer gegaan.

De box bevat een cd met commercieel uitgebrachte composities van Klemperer zelf en maar liefst twee cd's met aanvullende, deels niet eerder uitgebrachte opnames van zijn muziek. Vermoedelijk heeft Klemperer als scheppend kunstenaar nóg meer last gehad van zijn bipolaire stoornis dan als herscheppend kunstenaar. In manische perioden schreef hij in korte tijd een groot aantal werken, symfonieën, strijkkwartetten en liederen en oefende hij druk uit op uitgeverijen en platenproducers om zijn muziek uit te geven en op te nemen. In depressieve perioden twijfelde hij aan de waarde van wat hij had gemaakt, zodat hij er zelfs toe overging zijn handschriften te vernietigen, bijvoorbeeld het Eerste strijkkwartet. Het hielp niet dat Benjamin Britten zich begin jaren 1960 kritisch uitliet over zijn Eerste symfonie, de enige die hij – vermoedelijk op zijn eigen verzoek – heeft uitgevoerd met het Concertgebouworkest. In zijn gesprekken met Heyworth, gepubliceerd in het boekje uit 1973 dat de opmaat was voor diens Klemperer-biografie, zegt Klemperer over zijn werk als componist: ‘Naturally, I would be glad to be remembered as a conductor and as a composer. But, without wanting to be arrogant, I would only like to be remembered as a good composer. If people find my compositions weak, then it is better not be remembered.' (Conversations with Klemperer, herziene uitgave 1985, p. 129).

Tijdens een repetitie in Keulen (1954)

De drie cd's maken het mogelijk een eigen oordeel te vormen over de componist Klemperer. Voor mij viel dat licht positief uit. Een sterk punt vind ik dat hij meer gevoel voor verhoudingen toonde dan zijn componerende collega-dirigent Wilhelm Furtwängler. In Furtwänglers Tweede symfonie, toch gezien als beste van de drie, verslapt mijn aandacht als boeiende passages gevolgd worden door matige stoplappen en lange uitweidingen. Tachtig minuten worden zo een hele zit. Bij Klemperer heb ik dat gevoel niet. Zijn muzikale materiaal is niet altijd even sterk, maar het wordt niet eindeloos uitgesponnen. Mij weet hij in elk te boeien met de enige tijdens zijn leven uitgebrachte commerciële lp gewijd aan zijn werk, die verscheen ter gelegenheid van zijn 85 ste verjaardag in 1970. Hierop horen we de Tweede symfonie en het Zevende strijkkwartet. Klemperer was er zelf ook tevreden over en noemde die tegenover Heyworth ‘Very nice!' Ook bij Klemperer lijkt de Tweede symfonie, met een fraai Mahleriaans Adagio, zijn beste. De pers was overigens vernietigend over een uitvoering in de Royal Festival Hall in 1969. De Neue Zürcher Zeitung bestempelde het werk als ‘post-Mahleriaanse Kapellmeistermusik'. De ontstaansgeschiedenis van die Tweede lijkt overigens zeer complex. Een van de bonus-cd's (cd 93) biedt een ‘play through' uit 1962 die heel anders klinkt. Op dezelfde cd zijn twee verworpen middendelen van de symfonie te horen. Een andere bonus-cd biedt Klemperers Vierde symfonie, maar de beide middendelen lijken sprekend op die van de commerciële opname van de Tweede symfonie. Om het nog ingewikkelder te maken staat bij de twee middendelen van de Vierde symfonie: ‘Movements II & III, removed and now in Symphony No. 4a at Dr Klemperer's request'. In de lijst met Klemperers composities opgenomen in Klemperer on Music (Toccata Press 1986) wordt de Tweede symfonie gedateerd met ‘1969-1970', zodat je je afvraagt of er al in 1962 een doorloop heeft kunnen plaatsvinden. Hier is zonder toelichting geen wijs meer uit te worden. De biografie van Heyworth helpt ons niet verder, want daar worden de verschillende versies van de Tweede symfonie niet beschreven en de Derde en Vierde symfonie worden zelfs niet genoemd. Elders in de box is gelukkig ook een minder gecompliceerd stuk van Klemperer opgenomen: de gave Merry Waltz uit 1959, een prachtige wals met een vrolijkheid die je niet bij hem zou verwachten, vermoedelijk zijn meest uitgevoerde werk.

De derde en laatste bonus-cd bevat een audioportret van Klemperer door Jon Tolansky, die eerder vergelijkbare audioportretten maakte van onder meer Thomas Beecham, John Barbirolli, Guido Cantelli, George Szell, Eduard van Beinum en tal van andere musici. In zijn reeks portretten hoorde Klemperer al thuis, want bij de uitgave ‘20th Century Music' in de eerder aan Klemperer gewijde Warner-doosjes zat óók al een audioportret van zijn hand. Tolansky heeft de twee cd's met een speelduur van 107 minuten teruggebracht tot één cd van 80 minuten. In zijn documentaire geeft hij aan de hand van getuigen en muziekfragmenten een goed beeld van Klemperer, de moeilijkheden die hij heeft overwonnen, zijn soms wonderlijke gedrag en niet te vergeten de kracht waarmee hij ondanks zijn fysieke handicaps een orkest wist aan te zetten tot magistrale uitvoeringen.

Ondanks mijn enthousiasme over deze fraai vormgegeven uitgave toch enkele kanttekeningen bij de samenstelling. De box bevat Klemperers EMI-opnamen. Mij is niet duidelijk waarom de live-opname van Beethovens Negende in de Royal Festival Hall in november 1957 ook is opgenomen. Die radio-opname – gemaakt kort voor Klemperers studio-opname van de Negende – is in 1999 uitgebracht op Testament en is hier opgenomen in een hoesje gekopieerd van de Testament-uitgave. Testament heeft meer symfonieën uitgebracht uit de Beethoven-cyclus van 1957. Waarom deze wel en andere niet? Eerder dan de Testament-cd zou je verwacht hebben dat Warner had gekozen voor de eigen reeks live-opnamen van Klemperer die EMI eind jaren 1990 heeft uitgebracht, waaronder de genoemde Schotse symfonie uit München. Jammer dat de tekst in het boekje beperkt bleef tot een globaal verhaal over Klemperers leven door Jon Tolansky, die zijn eigen audioportret nog eens navertelt. Op de opnames in deze box wordt amper ingegaan en op de drie cd's met composities helemaal niet, terwijl alleen al de drie of vier versies van de Tweede symfonie om toelichting vragen. Blijkbaar heeft Tolansky zijn eigen tekst niet goed overgelezen: het verhaal over Klemperers ongeluk in 1958 – toen Klemperer met brandende pijp in slaap was gevallen, het beddengoed vlam vatte, waarop hij wakker werd en met desastreuze gevolgen dacht te blussen met het flesje alcohol dat naast zijn bed stond – staat er twee keer in.

In de documentatie, die er verder overigens goed uitziet, slopen enkele slordigheden. Uiteraard speelde fluitist Gareth Morris de complete solopartij van Bachs Tweede orkestsuite, zowel in de opname uit 1954 als in die van 1969. Bij beide opnames staat op de hoesjes vermeld dat hij alleen in het laatste deel als solist zou optreden. Het Concerto grosso van Handel dat Klemperer in 1956 opnam, opus 6 nr. 4, wordt niet gespeeld in een bewerking van Arnold Schönberg, zoals op het hoesje wordt beweert. Schönberg heeft een Concerto grosso van Handel gebruikt als uitgangspunt voor een eigen compositie, het Quartet concerto, maar dat is opus 6 nr. 7. Daarvan bestaat een live-uitvoering van 1938 uit Los Angeles onder Klemperer, maar dat is geen opname van Warner en die zit ook niet in deze doos. En opus 6 nr. 4 wordt in de gewone versie gespeeld.

Dit alles laat onverlet dat deze box een must is voor wie in Otto Klemperer is geïnteresseerd: voor de beginnende verzamelaar die kennis wil maken met zijn belangrijkste opnamen en die ze hiermee in één compacte doos kan aanschaffen, en voor de fanatieke Klemperer-verzamelaar, die 96% al had, maar nu een reeks unieke opnames kan toevoegen aan zijn verzameling die destijds zelfs voor Klemperer-kenner Peter Heyworth volslagen onbekend waren. Voor oktober 2023 staat de release gepland van het vervolg, een tweede box met de grote koorwerken en opera's. Ik ben benieuwd of Warner er opnieuw in slaagt cd-primeurs toe te voegen aan wat we al van Klemperer kennen.

____________
Nb.: U vindt elders op deze site nog het nodige over Otto Klemperer. Gebruik daarvoor de zoekfunctie op de thuispagina.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links