CD-recensie

 

© Niek Nelissen, december 2012

 

 

Anthology of the
Royal Concertgebouw Orchestra

Volume 7:
The Live Radio Recordings 2000-2010

RCO12004 (14 cd's)

Inhoudsopgave van de cd's: klik hier

 

 


KCO-Anthology: kolossaal project met succes voltooid

Lodewijk Collette en Daniël Esser verdienen een lintje. Collette, eindredacteur muziek van Radio Nederland Wereldomroep, en Esser, die als cellist deel uitmaakt van het KCO, startten eind jaren negentig met een omvangrijk project rond de historische opnamen van het Concertgebouworkest. Met deel 7 is hun Anthology of the Royal Concertgebouw Orchestra aanbeland bij 2010 en daarmee is dit ambitieuze project voltooid. Zeven boxen met in totaal 97 cd's, elk goed gevuld met opnamen die representatief zijn voor een bepaalde periode. Naast de Anthology maakten Collette en Esser nog vier boxen rond de chef-dirigenten Mengelberg, Van Beinum, Haitink en Chailly, ook uitsluitend met het Concertgebouworkest, wat neerkomt op nog eens 48 cd's. Elf boxen met in totaal niet minder dan 145 cd's ofwel ruim een halve meter in de kast. Het geheel is een indrukwekkende geschiedenis van het orkest in klank geworden. Dit belangrijke cultuurhistorische project heeft zijn weerga niet in Nederland, maar ook niet in de internationale orkestenwereld. Het enige dat een beetje in de buurt komt, zijn de eigen cd-uitgaven van het New York Philharmonic, die in dezelfde tijd van start gingen, maar niet verder kwamen dan vier boxen met in het geheel 42 cd's.

Knap gepuzzel
Collette en Esser hebben zich met de serie een klus van onvoorstelbare omvang op de hals gehaald. Zij beluisterden vele honderden uren geluidsopnamen. De tijdsduur van de inhoud van de Anthology is al overweldigend groot, maar daarnaast luisterden zij talloze banden af die vanwege de kwaliteit van de uitvoering of de geluidsweergave moesten worden afgewezen. Nu de Anthology compleet is, wordt pas goed duidelijk hoe geraffineerd het bouwwerk in elkaar zit. Het moet een complexe puzzel zijn geweest, een passen en meten met repertoire, dirigenten en solisten, en de oplossing daarvan is te bestempelen als uiterst geraffineerd. Werken uit het kernrepertoire, Beethovens Vijfde, Schuberts Negende, Brahms' Eerste en Mahlers Vierde symfonie, hoorden uiteraard in de Anthology maar niet in tienvoud, wat met het beschikbare materiaal makkelijk had gekund. Wie de moeite neemt om de boxen te inventariseren, ziet hoe mooi het bekende repertoire is gespreid over de boxen. Alle negen symfonieën van Beethoven zijn vertegenwoordigd, maar alleen de Negende zit er twee maal in. Dat geldt eveneens voor de complete of bijna complete symfonieën van Schubert, Schumann, Brahms, Mendelssohn, Bruckner, Mahler en Sibelius. Van het symfonische oeuvre van Sjostakowitsj is de helft te horen, van Tsjaikovski de belangrijkste drie symfonieën en van Richard Strauss, Debussy, Ravel, Bartók en Strawinsky vrijwel alle belangrijke orkestwerken. De lijnen met Nederlandse muziek tonen niet alleen de ontwikkeling van het repertoire op dit punt, maar laten ook meerdere kanten zien van het oeuvre van een componist als Rudolf Escher. Ook voor het eigentijdse buitenlandse repertoire wordt een goed beeld gegeven van de wijze waarop met het voortschrijven van de tijd de grenzen werden verlegd.

Het aantal doublures in de elf boxen is gering en waar van een bepaald werk meerdere opnamen zijn gekozen, bijvoorbeeld van Ravels Tweede suite uit Daphnis et Chloé, bieden deze een interessant inzicht in de ontwikkeling van de ensemblecultuur van het orkest en in interpretatieverschillen. In dit werk van Ravel is te horen dat Mengelbergs sterke kant niet bepaald lag bij de Franse muziek en dat deze muziek vermoedelijk nooit mooier en expressiever heeft geklonken dan onder Van Beinum. Er zijn meer van dit soort Diskotabel-vergelijkingen mogelijk met de Anthology en ze zijn telkens weer boeiend. Als ik me niet vergis, was het bij het opzetten van het project de bedoeling om één werk, ik meen Mozarts Veertigste symfonie, in elke box te laten terugkomen om de ontwikkeling van de uitvoeringspraktijk te laten horen, maar om praktische redenen zijn de samenstellers hiervan afgestapt na de tweede aflevering.

Kanttekeningen
Hoewel de selectie van het repertoire veel lof verdiend, heb ik toch een paar kanttekeningen. Van Mahlers symfonieën ontbreken de Tweede en de Negende. Dit zijn kernstukken uit het repertoire van het Concertgebouworkest en van beide werken zijn gedenkwaardige uitvoeringen vastgelegd. Daarnaast valt me op dat de muziek van de twintigste eeuw is oververtegenwoordigd, zodat het lijkt alsof het orkest vanaf de jaren zestig onevenredig veel tijd besteedde aan de serie met eigentijdse muziek. Een voordeel van het kiezen voor minder betreden paden is dat veel nog onbekende muziek wordt geboden, wat de boxen wellicht aantrekkelijker maakt voor liefhebbers die niet op zoek zijn naar de zoveelste opname van de Pastorale . De boxen gewijd aan de jaren zestig en aan Haitinks chef-dirigentschap geven met dit repertoire ook een indruk van de uitzonderlijk grote kwaliteiten van Marius Flothuis als programmeur en rekenen af met de Notenkrakersmythe, die suggereerde dat het orkest zich beperkte tot het IJzeren repertoire. Jammer dat die avontuurlijke kant vooral hoorbaar is in eigentijdse muziek. Wat het Klassieke en Romantische repertoire betreft, lieten de samenstellers hun keuzes namelijk vooral vallen op bekende werken van Beethoven, Brahms en Schumann, terwijl het orkest ook voor die stijlperioden wel avontuurlijker paden heeft bewandeld.

Het repertoire van Volume 7 sluit overigens naadloos aan bij dat van Volume 6. Opnieuw zagen de samenstellers af van veel gespeelde soloconcerten van Mozart, Beethoven, Brahms, Schumann en Tsjaikovski. Waarom is niet duidelijk, want ook in dit decennia vormden die concerten een wezenlijk onderdeel van de programma's en waren er voortreffelijke solisten, die even representatief zijn als Solomon, Fournier, Oistrakh, Menuhin en Curzon dat waren voor eerdere perioden. Enkele lijnen uit de vorige box worden mooi doorgetrokken. Was in Volume 6 de Vierde symfonie van Sibelius te horen onder Berglund, Volume 7 biedt onder zijn leiding Sibelius' Vijfde symfonie. In de vorige box was het Vioolconcert van Dutilleux opgenomen, voor de nieuwe is diens Celloconcert gekozen. Ook met muziek van onder meer Diepenbrock, Ravel, R. Strauss, Strawinsky, Sjostakowitsj en Lutoslawski sluiten de delen van de Anthology goed op elkaar aan.

Een belangrijke verandering ten opzichte van de periode die de vorige box behandelde, is dat enkele beeldbepalende dirigenten, onder wie Giulini, Solti, Tennstedt en Fournet, zijn weggevallen. Deel 7 toont dat de leiding van het KCO erin slaagde om de band met andere dirigenten te versterken en jongere veelbelovende dirigenten aan het orkest wist te binden. Jammer dat dirigenten als Iván Fischer, Ingo Metzmacher, Markus Stenz, David Robertson en niet te vergeten Ed Spanjaard, met wie het contact weer werd hersteld, zijn ondervertegenwoordigd in de box of niet met belangrijker repertoire zijn vertegenwoordigd. Naar verhouding werd veel ruimte ingericht voor dirigenten als Lorin Maazel, Kurt Masur, Leonard Slatkin en Claus Peter Flor, die weliswaar een grote internationale reputatie hebben, maar volgens mij toch minder interessant zijn.

'de grote maestro's'?
Bij de opnamen die ik niet gemist had als ze waren afgevallen, hoort Claus Peter Flors lezing van de Elektra-suite van Diepenbrock. Het KCO heeft deze muziek bij het toneelstuk van Sofocles pregnanter gespeeld, bijvoorbeeld onder Van Otterloo, Haitink en Chailly. Flor viel in voor Christian Thielemann, wat kan gelden als een verzachtende omstandigheid, maar het lijkt me niet dat de opname gerekend moet worden tot de hoogtepunten van dit decennium. Dat geldt eveneens voor de Derde symfonie van Peter Schat, geen sterke compositie en deze opname was trouwens al bekend van de cd-box met de complete werken van Schat. De uitvoeringen van Schumanns Tweede symfonie onder Masur en Brahms' Vierde onder Blomstedt vallen in de categorie Middle of the road . Deze had ik evenmin gemist als ze buiten de boot waren gevallen. Haydns Symfonie nr. 97 krijgt van Harnoncourt een karakteristieke Harnoncourt-uitvoering met zware accenten en bitse tutti, die je bijna doen vergeten hoe sprankelend deze noten kunnen klinken. Nog afgezien van de benadering, die anderen wellicht aanspreekt, voegt deze live-uitvoering weinig toe aan Harnoncourts Teldec-opname met het KCO uit 1992, een tijd waarin deze aanpak nog opzien baarde.

Zoals gezegd, ben ik van mening dat de genoemde dirigenten het orkest niet altijd op zijn best laten horen. Kurt Masur, die zeer prominent aanwezig is in de box, zet overigens wel een indrukwekkende Dertiende symfonie van Sjostakowitsj neer. Toch vraag je je bij het zien van dit programma af of het voor deze periode moeilijker was om dirigenten van grote statuur te vinden. Vergelijk deze namen eens met de dirigenten in Volume 2: Bruno Walter, Otto Klemperer, Pierre Monteux, Rafael Kubelík, Hans Rosbaud, George Szell, Dimitri Mitropoulos en Leopold Stokowski. Anders dan in de jaren vijftig had het KCO in de jaren 2000-2010 zelfs een aparte serie voor 'de grote maestro's', de E-serie. Het is de vraag hoe zinnig zo'n pretentieuze serienaam is, te meer als bij een deel van de dirigenten die erin optreden discutabel is of ze deze marketing-vlag verdienen. Uiteraard zijn er ook dirigenten waarover op dat punt geen twijfel bestaat, zoals Bernard Haitink, die zijn grote kunstenaarschap en bijzondere affiniteit met Franse muziek opnieuw bewijst in een zinderende vertolking van Debussy's La Mer . Een symfonie van Bruckner of Mahler onder Haitink had ook tot de mogelijkheden behoord, maar die zijn al te vinden bij RCO Live. De samenstellers van de Anthology deden een meer verrassende keuze met Eschers Musique pour l'esprit en deuil, die bij Haitink eveneens in zeer goede handen is. Een andere dirigent uit de E-serie is Zubin Mehta, een dirigent waarover de meningen uiteenlopen, maar die met een grootse uitvoering van Bruckners Achtste symfonie bewijst dat hij wel degelijk in deze serie thuishoort.

Een nieuwe chef-dirigent
De belangrijkste verandering voor het KCO in dit decennium was de komst van de nieuwe chef-dirigent. In 2004 stapte Chailly op en hij zou in dit decennium zelfs niet terugkomen als gastdirigent. Kort daarop werd het aantreden van Jansons gevierd met 'Welcome Mariss', een bruisend feest rond zijn eerste concert als chef-dirigent. De wisseling van de wacht is in Volume 7 goed verbeeld met twee Kerstmatinees, die van 2001 met Strawinsky's Oedipus Rex onder Chailly en die van 2006 met Beethovens Negende onder Jansons. De twee geslaagde matinees symboliseren de verandering in het klimaat. Chailly's sterke kanten lagen in het verkennen van nieuw en onbekend repertoire. Met Jansons kreeg het KCO weer een chef-dirigent, die zich profileert met het grote Centraal-Europese repertoire. Een aardig detail is dat Robert Dean Smith, in dit decennium een soort huistenor, aan beide matinees meewerkte. De uitvoering van Beethovens Negende is door RCO Live al uitgebracht in een beperkte oplage, maar wordt terecht nog eens onder de aandacht gebracht. Tien maanden na de matinee gaf Jansons met zijn andere orkest, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, nog een uitvoering van de Negende in Rome voor paus Benedictus XVI, die is uitgebracht door het eigen label van het orkest uit München. Ook dat is een tot in detail verzorgde uitvoering, zoals we van Jansons gewend zijn, maar de Amsterdamse Kerstmatinee wint het op alle fronten. De eerste twee delen blaken van kracht, de prachtig vloeiende lijnen van het Adagio worden met grote concentratie en spanning neergezet en de inzet van de Finale treft door de expressieve rauwheid van Beethovens klanken.

Jansons ging zich dus vooral bezighouden met het kernrepertoire van het orkest: Bruckner, Mahler en Richard Strauss. Dat hij hierin grote kwaliteiten heeft, blijkt behalve uit Beethovens Negende uit de suite met walsen uit de Rosenkavalier, een succesnummer dat vorig seizoen nog eens is herhaald. Had hij ook de Sinfonia domestica maar voor zijn rekening genomen, denk je onwillekeurig, want hij had van dit stuk - bepaald niet een van Strauss' beste werken - beslist meer gemaakt dan de niet altijd geïnspireerde en inspirerende Maazel. Vreemd overigens dat de delen van de Sinfonia domestica niet zijn voorzien van afzonderlijke tracks, zoals de overige werken in de Anthology . Dat Jansons net als zijn voorgangers Van Beinum en Haitink ook veel affiniteit heeft met het Franse repertoire blijkt uit de puntgave vertolking van de Tweede suite uit Ravels Daphnis et Chloé .

A-serie werd paradepaardje
Hoewel met de chef-dirigent dus werd teruggekeerd naar de core business, werd de avontuurlijke lijn in de programmering alleen maar verder versterkt. De A-serie, die aan het begin van deze periode een minder prominente plaats had in de programmering dan de B- en de E-series, ontwikkelde zich tot het vlaggenschip van de seizoensbrochure, met goed gekozen thema's en ingebed in een rijk aanbod van lezingen en andere activiteiten. Zo de samenstellers van Volume 7 iets lijken te willen demonstreren dan is het wel deze belangrijke ontwikkeling, want het zal geen toeval zijn dat de helft van de voor Volume 7 gekozen composities afkomstig is uit de A-serie. Uit het rijke aanbod van tien seizoenen A-serie zijn hoogtepunten te horen, zoals Lutoslawski's Pianoconcert, met een fraaie solopartij van Lars Vogt, Marsyas van Wolfgang Rihm en Asyla van Thomas Adès, een werk dat in korte tijd de status van 'klassieker' van de eigentijdse muziek kreeg.

In een tijd waarin de meeste Nederlandse symfonieorkesten bar weinig aandacht besteden aan Nederlandse muziek biedt de A-serie tegenwicht met muziek van de generatie van Otto Ketting (1935), Peter Schat (1935), Geert van Keulen (1943) en Klaas de Vries (1943), maar ook van jongere componisten, onder wie Pieter-Jan Wagemans (1952), Theo Verbey (1959), Willem Jeths (1959), Rob Zuidam (1964), Mayke Nas (1972) en Joey Roukens (1982). Het KCO gaf tal van eerste uitvoeringen, waaronder werken die in opdracht van het KCO zijn gecomponeerd. De meest intense herinnering bewaar ik aan Zuidams Adam-Interludes, die in 2008 in wereldpremière gingen bij het KCO onder van Ingo Metzmacher. Out of Control van Joey Roukens had wat mij betreft ook in deze box gemogen. Dat de radio-opname al is uitgebracht in de vierde aflevering van de Horizon-serie van RCO Live zal niet de reden zijn geweest om er hier vanaf te zien, want Geert van Keulens Fünf tragische Lieder op diezelfde dubbel-cd zijn wel opgenomen in de box. Gelukkig kreeg No reason to panic van Mayke Nas, gecomponeerd in 2006 in opdracht van het KCO om het publiek te vermaken tijdens een tijdrovend changement op het podium, wel een plaatsje in de box. Dit geestige werk had zoveel succes dat het twee jaar later opnieuw geprogrammeerd. De samensteller van de Anthology kozen voor de uitvoering van 2008.

Mahler-serie als climax
Volume 7 van de Anthology eindigt met de Mahler-serie van de seizoenen 2009/'10 en 2010/'11, die gezien kan worden als de apotheose van dit decennium. In artistiek opzicht evenaarde die cyclus het succes van het Mahler-feest van 1995, dat georganiseerd was door het Concertgebouw. De Mahler-serie van het KCO verscheen onlangs op dvd (voor de recensie van Maarten Brandt klik hier) en komt hopelijk ook nog op cd. De samenstellers kozen voor de uitvoering van Das Lied von der Erde onder Fabio Luisi, die inderdaad één van de grootste verrassingen was van de Mahler-serie. Daarnaast is gekozen uit de randprogrammering van de Mahler-serie, die niet alleen zeer gevarieerd was maar ook vol programmatische vondsten zat. Schuberts Derde symfonie was de opstap naar Mahlers Vierde en beide symfonieën kregen van Iván Fischer veel esprit. Weberns Sechs Stücke für Orchester vormden het korte maar krachtige gedeelte dat voorafging aan Mahlers Zevende symfonie onder Boulez. Ook de stukken van Busoni en Van Keulen komen uit die zeer geslaagde Mahler-serie.

Over elke samenstelling valt te discussiëren, maar ook met de hier gemaakte kanttekeningen heb ik bijzonder veel respect voor het titanenwerk dat hier is verricht. De Anthology geeft een uniek beeld van de geschiedenis van het KCO en deze laatste aflevering laat horen dat het orkest nog altijd in topvorm is. Of je het KCO moet kwalificeren als 'beste symfonieorkest ter wereld', zoals het Engelse platenblad Gramophone in 2008 deed, is voor mij de vraag. Wat zou dat betekenen: beter dan de Berliner Philharmoniker, de Wiener Philharmoniker of het Chicago Symphony Orchestra? De laatste aflevering van de Anthology laat wel horen dat het KCO ook in onze tijd tot de wereldtop behoort, hoe die verder ook maar is onder te verdelen, en dat het uitzetten van de artistieke koers in goede handen is. Net als de vorige afleveringen ziet ook deze box er goed uit en is de documentatie bijna volmaakt. Bijna, want de uitvoering van het Celloconcert van Dutilleux vond niet plaats op 7 april 2004, maar precies twee jaar eerder. Jammer dat de Anthology met dit zevende deel voltooid is, want dertien jaar lang keek ik met spanning uit naar elke nieuwe aflevering. De reeks rond de chef-dirigenten zou nog een vervolg kunnen krijgen met een box gewijd aan Mariss Jansons en hopelijk komt er over negen jaar toch nog een Volume 8!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links