|
CD-recensie
© Maarten Brandt, april 2022
|
U kent die uitspraken ongetwijfeld wel: namelijk dat het gras aan gene zijde van het hek groener en dat alles wat van ver komt per definitie beter is. Ziehier twee uiterst aanvechtbare gezichtspunten die bij uitstek van toepassing zijn op het Nederlandse muziekleven van de laatste decennia. Ooit was het, in tegenstelling tot tegenwoordig, vanzelfsprekend dat over een zowel internationaal als regionaal symfonieorkest een landgenoot de scepter zwaaide. Net zoals het aan geen enkele twijfel onderhevig was dat de muziek van eigen bodem een substantieel aandeel had in de programmering. Of, zoals oud artistiek leider van het Concertgebouworkest Marius Flothuis het eens - bij wijze van een voor hem uiterst karakteristiek statement - treffend uitdrukte: "Er wordt in Nederland niet slechter gecomponeerd dan in welk land ook."* En zo kon het gebeuren dat bij het keurensemble aan de Van Baerlestraat dirigenten uit het buitenland van onbetwiste faam Nederlandse muziek vertolkten zoals bijvoorbeeld Hans Rosbaud, Pierre Boulez, George Szell en Eugen Jochum. Daarnaast kende men ook nog de instelling van de assistent-dirigent. En dan noem ik slechts drie namen: Hein Jordans die Van Beinum bijstond en later chef-dirigent van Het Brabants Orkest zou worden alsmede Ed Spanjaard en Hans Vonk die Bernard Haitink assisteerden. Drie voortreffelijke muzikale persoonlijkheden die een warm kloppend hart voor de Nederlandse muziek hadden respectievelijk hebben. En dit niet alleen vanuit "het heilig moeten", maar veel belangrijker nog: immense betrokkenheid.
Uitzonderingen
Tegenwoordig zijn dergelijke musici eerder (hoge) uitzonderingen dan regel. Even opmerkelijk is het feit dat die orkestleiders welke zich hebben opgeworpen voor de Nederlandse toonkunst doorgaans niet tot de grote ego's behoren en voor wie om het even welke glamour geen rol speelt. En dat laatste brengt ons als vanzelf op een van de laatste der Mohikanen wanneer het over dirigenten gaat die de Nederlandse muziek ten zeerste zijn toegedaan: wijlen onze landgenoot Jan Stulen (1942-2017). Bezien vanuit het traditionele beeld dat menigeen van een dirigent heeft, namelijk een autoriteit bij wie het showelement en het leiderschap bij een symfonieorkest onvermijdelijkerwijs om het voorste gelid strijden, dus iemand naar wie een ieder die onder hem speelt zich onvoorwaardelijk heeft te richten, vormde Jan Stulen een van de weldadige uitzonderingen. Muziek was voor hem - die naast dirigent tevens een eminent pedagoog was - de ondubbelzinnige uitkomst van de meest menselijke vorm van communicatie. Vreemd genoeg behoorde hij, althans in ons land, tot zowel de meest bekende als onbekende muzikale figuren van zijn tijd. In den brede was hij ooit hoogst populair dankzij de TV-programma's Jonge mensen op weg naar het concertpodium en Una Voce Particulare.
|
In 1979 met Dolf van der Linden, de 'vader' van het Metropole Orkest |
Menselijke maat
Aan de andere kant was hij zeer actief bij de omroep en verrichte hij wonderen met het Radio Filharmonisch Orkest. Dit niet in de laatste plaats bij het uit een fusie van het Omroep- en Promenade Orkest ontstane - en helaas als gevolg van de draconische overheidsbezuinigingen - gesneuvelde Radio Symfonieorkest. Wonderen die voor het merendeel gestalte kregen tijdens luisterrijke studio-producties, waarvan nu eindelijk een groot publiek kan kennisnemen dankzij een fenomenale selectie daaruit in de vorm van de prachtige cdbox Jan Stulen, A Tribute. Hoe dan ook, in beide gevallen, dus om het even waar het die tv-programma's als die concerten en studio-producties betrof die nu voor het eerst aan de openbaarheid zijn prijsgegeven, is sprake van een persoonlijkheid die niet de aandacht op zichzelf vestigde, integendeel. Want hier geldt het adagium van - om de Franse dichter Paul Verlaine te citeren - "La musique avant toute chose" ("De muziek vóór alles").
En dit laatste in de meest faciliterende zin. Anderen moesten schitteren, niet hijzelf. Of om het spiritueel te formuleren: "men ontvangt slechts door te geven." Ultieme dienstbaarheid aan de muziek dus. Of om een luisterrijke uitspraak van dirigent Carl Schuricht aan te halen: "Dien de partituur, maar bedien je er niet van." Als er dan ook iets was waar Stulen een notoire hekel aan had waren het wel sterallures. Ook als pedagoog was hij wars van opsmuk. Hoe leerzaam was het niet met hem een zetel in de eindexamencommissie orkestdirectie te mogen delen. Dit Alleen al om te ervaren hoe hij de kandidaten in kwestie met autoriteit wist toe te spreken. Hij ging daarbij soms harde oordelen niet uit de weg, maar respecteerde ook dán altijd de menselijke maat, zodat degene om wie het ging toch gemotiveerd het vertrek verliet, al betekende dit soms een andere wending in diens carrière als men zich aanvankelijk had voorgesteld.
|
Het Promenade Orkest o.l.v. Jan Stulen in 1976 |
Generalist 'pur sang'
Stulen was een generalist 'pur sang' die zich in geen enkel onderdeel van het repertoire als specialist wenste te afficheren. Hij beheerste het vak tot in de verste uithoeken en wist in de meest uiteenlopende soorten muziek op een volstrekt natuurlijke wijze diepe lagen aan te boren. Dus onder meer in die van Bach, Beethoven, Mozart, Verdi en Mahler, maar - en dit bepaald niet in de laatste plaats - ook in de muziek van eigen bodem, het werd door hem allemaal even serieus onder handen genomen. Hij toonde zich daarin bovendien een echte ambassadeur. Zo dirigeerde hij bijvoorbeeld niet lang voor zijn heengaan in Cairo werk van Diepenbrock en stopte hij met het oog op een optreden in Vietnam een stuk van Hendrik Andriessen in zijn koffer. Kom daar nu eens om! En wie in Nederland weet dat Stulen in Koblenz en Gelsenkirchen de Tiende in de realisatie van Rudolf Barshai (in het kader van een spraakmakende balletproductie van Anthony Taylor) en Negende symfonie van Mahler dirigeerde? En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Waardige evenknie
Maar het gaat hier uiteraard om die prachtige cd-verzameling. Aimée van Delden, de weduwe van de dirigent, Okke Dijkhuizen, die de eindverantwoordelijkheid had, hebben samen met Steven Wielink - die samen met Dijkhuizen voor de voorbeeldig gerealiseerde remasterings tekende - en Lourens Stuifbergen een monument zonder weerga voor Jan Stulen neergezet waarvoor alleen maar het woord exemplarisch de lading tot in de kern dekt en eindelijk duidelijk maakt dat de erfenis van deze dirigent tot de meest indrukwekkende, maar ook langst bewaarde geheimen van de recente Nederlandse muziekgeschiedenis behoort. Het voert te ver om op alle onderdelen van de cd's in te gaan, dus houd ik het bij enkele voorbeelden, want het beste kan men zich van het gebodene overtuigen door met een open gemoed naar deze reeks unieke opnames - inclusief drie cd-premières! - te gaan luisteren en ik verzeker u dat de schellen u van de oren zullen vallen. En dan noem ik onder andere de vertolking van de Vijfde symfonie van Sjostakovitsj, zijnde een live-opname met het Radio Symfonie Orkest. Zij die mij kennen weten dat ik niet bijster veel met de klinkende nalatenschap van deze Rus op heb, zeker niet met die inmiddels doodgespeelde Vijfde . Maar ik wist niet wat ik hoorde! Stulen kiest voor een buitengewoon expansieve benadering die hem, zonder dat er ook maar één seconde van onverschillig welke imitatie kan worden gesproken, tot een waardige evenknie van de allergrootsten op dit gebied maakt. En dan hebben we het onder meer over Bernstein, Haitink en Kondrashin. Ik ervoer het werk echt als nieuw en zat aan mijn stoel genageld te luisteren. En wat te denken van de Vijfde symfonie van de Engelse componist Ralph Vaughan Williams, wiens muziek in ons land in zeer hoge mate door afwezigheid schittert en ooit in een Diskotabel-uitzending als zijnde van inferieure kwaliteit werd neergesabeld? Hoe onterecht dat is blijkt uit de glansrijke, hymnische en vol vervoering stekende vertolking waarin Stulen het RSO tot ongekende hoogten stuwt, hetgeen evenzeer opgaat voor de Vierde symfonie van Bohuslav Martinu, een componist van wie we alhier al evenmin veel horen.
Lyriek en weerbarstigheid
Het zich bezighouden met de muziek van eigen bodem, ik noemde het al, was voor Stulen even vanzelfsprekend als het ten gehore brengen van de grote en overbekende 'warhorses'. Neem de cd-première van de Tweede symfonie van Hans Kox (1966, ooit begonnen in de vorm van de orkestrale voorstudie van dit werk, het orkeststuk Paraklesis, geschreven ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Het Gelders Orkest), die in de uitvoering door het Radio Filharmonisch Orkest in al haar lyriek, maar ook weerbarstigheid wordt geprofileerd, of denk aan de Symfonische Étude (1952) van Hendrik Andriessen - ooit een repertoirestuk, maar wanneer hoort men dit werk nog? - die met een zeldzame helderheid voor het voetlicht wordt gebracht. En nog even over Kox gesproken, Stulen mag dan niet de man van de super avant-garde zijn, maar met het expressionistische idioom (en Kox' symfonie hoort ondubbelzinnig in dit domein thuis) had hij een onmiskenbare affiniteit. Zo leidde hij bij Het Brabants Orkest een hoogst meeslepende uitvoering van Jo van den Boorens explosieve Tweede symfonie (op YouTube).
|
Een enorme ontdekking
Een andere cd-primeur is de symfonische zangcyclus Les Présages ('De voortekenen', 1986) van Willem Strietman. We horen hier de vuurdoop door Sylvia Schlüter - en op een grandioze manier opnieuw gemonteerd door Okke Dijkhuizen, chapeau! - en het Radio Symfonie Orkest. Een enorme ontdekking, dit bijzondere werk! En een van de weinige composities in Nederland waarop de invloed van de Franse componist Ernest Chausson bespeurbaar is, aan wiens Poème de l'amour et de la mer ik bij herhaling moest denken, ook al ontbreken letterlijke ontleningen. Maar thema's als Leven, liefde, dood en berusting staan in beide composities nadrukkelijk centraal. Een andere belangrijke (cd) primeur is het orkestwerk Blauwvingers uit 1981 van Ed de Boer waarin invloeden van Sjostakovitsj, maar ook van bijvoorbeeld Badings bespeurbaar zijn en tot een beurtelings dramatisch en speels geheel zijn samengevoegd. Deze en andere werken van Nederlandse komaf komen zonder uitzondering in superieure verklankingen tot leven, ja alsof zij echt tot het vaste repertoire behoren, maar die in werkelijkheid al sedert jaar en dag - en hoe onterecht dat is wordt aan de hand van deze cd's gedemonstreerd - in de vergetelheid zijn geraakt. Dit neemt allemaal niet weg dat ook het bekendere repertoire in Stulen een zeer overtuigend pleitbezorger vond, wat onder meer blijkt uit een uitmuntend verklankte Eerste Serenade van Brahms met opnieuw een fenomenaal spelend Radio Symfonie Orkest onder een dirigent die alle in deze magistrale partituur aanwezige helder- en warmbloedigheid op zijn luisterschare weet over te brengen. En dit op een niveau die opnieuw de naam van een veteraan van de bovenste plank op dit gebied in herinnering roept, namelijk die van Bernard Haitink. Topklassement
Met de symfonische klinkende nalatenschap van Schumann hadden de voormalige radio-ensembles tevens een geduchte reputatie. En dan hoef ik slechts te verwijzen naar de door mij voor deze site besproken vastlegging van diens integrale symfonische oeuvre door de ook alweer als gevolg van de enorme bezuinigingsdrift van onze overheid opgeheven Radio Kamerfilharmonie onder leiding van Michael Schønwandt (Challenge Classics). Maar het moet gezegd, wat Stulen en het RSO klaarspelen in Schumanns eersteling kan zich naast wat eerstgenoemde en de RKF laten horen absoluut handhaven. En dat zegt wat, want het in goede banen leiden van Schumanns onvergelijkbare en soms hybride orkestratie, het in balans brengen van doorzichtig- en bontheid, lyriek en vervoering en dit alles zonder de greep op de grote lijnen te verliezen; daarvoor moet men echt van goeden huize komen. En dit laatste is bij Stulen onomstotelijk het geval, waarbij de musiceervreugde er vanaf spat. Het vertolken van Brahms en Schumann is en blijft een vak apart en Stulen beheerste dit tot in de kleinste puntjes. Het is dan ook op zijn zachtst uitgedrukt uiterst merkwaardig dat hij nooit een echt vooraanstaande post bij een van onze grote orkesten heeft mogen bekleden, wat overigens alles zegt over een land dat zijn eigen cultuur niet voor vol aanziet en niets over Jan Stulen, voor wie - als ik orkestdirecteur was geweest - alles uit de kast zou hebben gehaald om hem tot chef-dirigent en artistiek leider te benoemen.
De presentatie van deze box oogt voortreffelijk en er valt heel wat lezenswaardigs in het boekje aan te treffen, waaronder een beschouwing van Stulens relatie met de Nederlandse muziek van onze collega Emanuel Overbeeke. Mijn enige puntje van kritiek betreft het ontbreken van de teksten van de orkestrale liederencyclus Les Présages van Strietman. Maar zoveel is zeker, Okke Dijkhuizen cum suis hebben met deze uitgave een historisch document van het eerste uur toegankelijk gemaakt, waarbij - het wordt nogmaals onderstreept - de verdoekingen zonder uitzondering in het topklassement thuishoren!
_______________
*) Zie het in 1979 verschenen jubileumnummer Klankbord van de Vereniging Contactorgaan van Nederlandse Orkesten, uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van deze organisatie en waarin Flothuis een nog steeds uiterst actuele bijdrage publiceerde onder de titel Problemen der programmasamenstelling.
|
|