![]() CD-recensie
© Maarten Brandt, januari 2010
|
||||
Mahler: Symfonie nr. 1 in D (Titan). Pittsburgh Symphony Orchestra o.l.v. Manfred Honeck. Exton EXCL-00026 • 58' • (sacd) Live-opname: september 2008, Heinz Hall, Pittsburgh.
Collega Aart van der Wal vroeg zich terecht in zijn bespreking van de nieuwe Tweede van Mahler met het Chicago Symphony Orchestra onder Bernard Haitink (klik hier voor de recensie) af of het zo langzamerhand niet een beetje minder kan en in plaats van Mahler wat meer Martin, Martinů, Honneger, Hartmann, Schoeck, Busoni etc. zou kunnen worden uitgevoerd. Wie zit dan in hemelsnaam nog te wachten op een nieuwe Eerste Mahler (in de gangbare vierdelige 'endgültige Fassung') door het Pittsburgh Symphony Orchestra onder supervisie van Manfred Honeck? Ook al is er natuurlijk niets mis met dit - voortreffelijke - orkest waar ook Mariss Jansons de scepter over heeft gezwaaid en voorheen grootheden als Fritz Reiner, William Steinberg, Andre Previn en Lorin Maazel, om slechts enkelen te noemen. En nu is dus Manfred Honeck de chef-dirigent van dit ensemble. En weer staat Mahler op de lessenaars, vereeuwigd tijdens concerten die tussen 26 en 28 september 2008 plaatsvonden in de Heinz Hall te Pittsburgh. Het geheel valt nu te beluisteren op een superieur klinkende superaudio-cd van demonstratiekwaliteit (terecht gevolgd voor een ovationeel applaus). Geschiedenis Ik geef ruiterlijk toe dat ik met de nodige scepsis ben gaan luisteren, maar alle twijfels verdwenen binnen luttele seconden gelijk sneeuw voor de zon. Want wat wil het geval? Dit is zo'n Eerste Mahler waarmee evenveel geschiedenis wordt geschreven als destijds met de pionierende uitvoeringen onder Mitropoulos (Sony), Walter (Sony), Kubelík (DG), Solti (Decca, de LSO-opname uit 1964), Haitink (de tweede Philips-opname met het KCO uit 1972) en Bernstein (de KCO-opname uit 1987). Stuk voor stuk vertolkingen die elk hun eigen licht op deze ook anno 2010 nog onverminderd verbluffend overkomende partituur werpen. Ik meen het: aan dit rijtje moet zonder enige reserve Manfred Honeck worden toegevoegd, die in het cd-booklet (ik citeer hem in het Engels) onder andere het volgende zegt met betrekking tot zijn visie op dit werk: "When I occupied myself with Austrian folk-music (my father whose family came form the Bohemian region allowed my to learn the zither) I could find many elements of 'Mahlerian' spirit therein. Later, when as a viola player in the Vienna Philharmonic I was able to perform the wonderful Viennese music, my relationship with Mahler deepened. So it should not be a surprise that you, dear listeners, will notice an interpretation with an emphasis not only on the Viennese-Bohemian, but also on the outrageous element which is performed in a slightly sharpened fashion. The second movement in particular is not a normal waltz or Ländler for me. Like Mengelberg wrote into his score (and this is supposedly something he got from Mahler personally) this is a raunchy peasants' dance. In my point of view the traditional Viennese-Bohemian way of making music with its flexible tempo modifications and the typical rhythm of the Viennese waltz with the early second beat play a special role here. For Mahler there was no necessity to note this way of playing in the score as the musicians of his time automatically knew what was required (this might actually be one the reasons why many of those musicians, who also performed in the numerous brass bands and salon orchestras, disapproved of his works. In their eyes the 'holy' genre of the symphony in the spirit of Beethoven was dishonoured, so to speak)."
Ruimte- en dieptewerking Helemaal nieuw is deze wetenschap uiteraard niet. Leonard Bernstein tekende hier al op zijn eigen onvervreemdbare wijze in zijn tweede voor DG vastgelegde Mahlercyclus voor. Hij was het ook dankzij wiens aanpak in het derde deel van de Eerste (de befaamde Trauermarsch, beginnend met het citaat uit Vader Jacob) voor het eerst duidelijke associaties optraden met de Joodse Klezmer bands. Maar Honeck verdisconteert deze inzichten op zijn al even persoonlijke manier haast nog subtieler in zijn benadering. Mede dankzij de verbijsterend fraaie en ruimtelijke opname is het alsof we deze doodgespeelde partituur als nieuw ondergaan, ja alsof we - overdrachtelijk gesproken - Mahlers symfonische landschap met een driedimensionale bril bezien. Alles klinkt bekend en toch geheimzinniger dan ooit te voren, ook al omdat Honeck zowel op de korte als de lange afstand en mede ook als gevolg van minutieus toegepast dynamische nuanceringen accenten weet te leggen, die ik nog niet eerder hoorde. Een van de vele voorbeelden is de regelmatig opklinkende koekoeksroep in het openingsdeel die Honeck eerst op de voorgrond en daarna onmiskenbaar op de achtergrond laat verstommen. Ik heb deze cd niet in surround beluisterd, maar zelfs via een normale superaudio-installatie ontstaat, mits men over volwaardige Hifiapparatuur beschikt, een soort ruimtelijkheid gekoppeld aan een dieptewerking die de suggestie van meer wekken dan louter een tweekanalige weergave. En dat betekent behalve aan het adres van Honeck tevens een groot compliment aan dat van de Exton technici. Honeck maakt zijn claims ter zake van de subtielst denkbare tempomodificaties in het trio van het Kräftig bewegt helemaal waar, waardoor het contrast met het ruige scherzo-hoofddeel een bijkans beeldende allure krijgt, zonder ooit programmamuziek - waar Mahler au fond niets van moest hebben - te worden. De contrabas aan het begin van het derde deel is heel zuiver, zonder gelikt over te komen. Het typisch banale van Mahlers idioom krijgt hier het volle pond, terwijl de smeltende, bijna naar het sentimentele om niet te zeggen haast kitscherige (zonder dat het dit ooit wordt) neigende, lyriek tijdens de overgangen tussen de diverse secties (zoals naar het citaat uit het laatste van de Lieder eines fahrenden Gesellen) zodanig gestalte krijgt dat dit je de adem doet inhouden. Onzichtbaar theater Dat Mahlers symfonische muziek in diepste wezen een vorm van onzichtbaar theater is, daarvan is Honeck zich volop bewust. Dat blijkt tevens uit de finale, die onder nogal wat dirigenten (met name Gergiev - LSO live) ontaardt in hol gedaver. Zo niet bij Honeck, die opnieuw doorkijkjes vermag te realiseren waar andere dirigenten, die van de nodige faam bepaald niet uitgezonderd, zich niet of nauwelijks van bewust zijn. Een verhaal apart is het in de verte aan Chopin herinnerende zangthema, waarin de dirigent zijn musici een rubato laat etaleren dat ik tot voor kort niet voor mogelijk had gehouden. Het contrast met de daaropvolgende orkestrale uitbarsting wint daardoor enorm aan huiveringwekkendheid (met tamtam slagen die ik nog nooit zo verpletterend heb ondergaan). Tijdens het nu lopende seizoen zal Honeck zich over Mahlers Derde en Vierde symfonie ontfermen. Hopelijk zullen ook die uitvoeringen door Exton op cd worden gedocumenteerd, en dat is wel iets om met (zeer) hoog gespannen verwachtingen naar uit te zien. index | ||||