Klavierwerke um den Russischen Futurismus - Volume
1
Oboechov:
Invocation I/II - Deux pièces: Les astrales parlent/ Reflet sinistre
- Conversion: (I) Crime, (II) Remords, (III) Larmes de sang, (IV) Inspiration
sublime - Icône: Contemplation, Douleur, Repos - Création de L'Or I/II
- Aimons nous les uns les autres - La paix pour les réconciliés/vers
la source avec la calice - Le Temple est mesuré, L'Esprit est incarné
- Adorons Christ (Fragment du troisième et dernier Testament).
Vyshnegradsky:
Deux Préludes pour piano op. 2: (I) Grandioso; (II) Allegro irato -
Étude sur le Carré Magique-Sonore op. 40.
Protopopov:
Sonate nr. 2 op. 5.
Thomas Günther (piano).
Cybele SACD 160.404 • 67' •
www.cybele.de
De muziek op deze bijzondere
cd-uitgave dateert voor een aanzienlijk deel uit een van de meest turbulente
periodes van de Russische geschiedenis van de vorige eeuw. Wel te verstaan
uit een tijdvak dat een aantal gigantische revoluties omvat en wel achtereenvolgens
die van 1905, de Februari- en Oktoberrevolutie van 1917 alsmede tenslotte
de immense revolutie die zich tussen 1918 en 1822 voltrok en uiteindelijk
zou leiden tot de eerste communistische staat ter wereld in de vorm
van de (voormalige) Sovjet Unie. En daarmee tevens in de jaren dertig
en daarna - en in het bijzonder uiteraard onder Josef Stalin - tot een
totalitair regime dat in de wereldgeschiedenis bijna zonder precedent
is en waarvan de gevolgen feitelijk nog tot op de dag van vandaag zichtbaar
zijn. Echter in de jaren voorafgaand aan de Sovjetdictatuur hebben zich
op diverse terreinen en niet in de laatste plaats op die van kunst en
cultuur ware aardverschuivingen voorgedaan.
Smeltkroes
Wanneer het formele Sovjet-communisme
zich niet had kunnen consolideren zou de Russische avant-garde wellicht
een minstens zo grote en blijvende impact hebben gehad op de kunst van
tegenwoordig als die van het vrije westen. Want, zoveel is zeker: de
westerse vernieuwingen uit het begin van de 20ste eeuw drukken
- ondanks de Eerste en Tweede Wereldoorlog - nog tot op de dag van
vandaag hun stempel vanwege de nauwelijks onderbroken continuïteit van
de cultuuroverdracht. De veelbelovende om niet te zeggen onverhuld provocerende
ontwikkelingen in Rusland werden in de jaren dertig bruusk onderbroken
en vonden, afgezien natuurlijk van een manifest gebleven zijnde maar
in het verborgene werkende ondergrondse beweging, amper meer plaats.
Pas toen eerder genoemde twintigste eeuw voor meer dan de helft tot
het verleden behoorde, drongen de verworvenheden van de inmiddels al
bijna historisch geworden westerse avant-garde in Sovjet-Rusland door.
Echter alvorens het communisme zich als onwrikbaar systeem had gevestigd,
was Rusland een bonte smeltkroes van innovatie op het gebied van beeldende
kunst, architectuur, literatuur en muziek. Daarenboven was er een onmiskenbare
'hotline' tussen Rusland en een van de meest belangrijke muzikale centra
in West Europa: Parijs.
Futuristisch manifest
Een van de vele stromingen
uit deze grensverleggende periode was het uit Italië overgewaaide futurisme,
dat in het leven werd geroepen door de Italiaanse schrijver Fillipo
Tomasso Marinetti (1876-1944). Kort door de bocht geredeneerd draait
het in deze stroming om het afrekenen met het verleden, het leggen van
nadruk op snelheid en het incorporeren van strijd en techniek in de
kunst. Geheel onomstreden was het futurisme, om het zacht uit te drukken,
bepaald niet. Vooral het punt in het Futuristisch, uit 1909 daterend
en in het Parijse dagblad Le Figaro verschenen, Manifest doet de wenkbrauwen
fronsen, namelijk dat "oorlog de enige hygiëne van de wereld [is]".
Vele kunstenaars waren het hiermee overigens niet eens en keerden zich
tegen de variant à la Marinetti van het futurisme, wat niet heeft mocht
baten: het Italiaanse futurisme is altijd sterk met zijn uitvinder verbonden
gebleven en dus ook met zijn politieke voorkeur voor het fascisme.
Het Russische futurisme
is aanzienlijk vrijzinniger om niet te zeggen anarchistischer dan de
Italiaanse vorm. De eerste belangrijke stroming was het zogenaamde Cubofuturisme
waartoe onder meer de dichter Vladimir Majakovski (1893-1930) en de
abstracte schilder Kasimir Malevich (1878-1935) behoorden. Hoewel ook
de cubofuturisten schoon schip met het verleden wilden maken was hun
filosofie aanzienlijk verfijnder en diepzinniger dan die van hun Italiaanse
voorgangers waar ze zich gaandeweg meer en meer tegen af gingen zetten.
Een van de belangrijke centrale thema's van Majakovski en de zijnen
was onder meer het ontwikkelen van een nieuwe poëtische taal. In latere
manifesten ligt het accent vooral op (utopistische) technologie, verstedelijking,
het komen tot een mix van literatuur en beeldende kunst, primitivisme,
verbeeldingskracht en een niet te stuiten optimistisch geloof in de
socialistische revolutie.
Nieuwe poëtische taal
Uit het Cubofuturisme kwamen
na de voor het communisme beslissende revolutie twee nieuwe richtingen
voort: Company 41 en de Left front of the Arts (LEF). De leden van eerstgenoemd
gezelschap bevonden zich in het nieuwe culturele centrum van de Kaukasus,
welke republiek toen nog geen deel uitmaakte van de Sovjet-Unie. Hieruit
valt te verklaren waarom deze beweging zich de luxe kon permitteren
zich uitsluitend met poëtische vragen bezig te houden. Men was vooral
geïnteresseerd in het verder exploreren van het door de cubofuturisten
opgeworpen idee van een nieuwe poëtische taal, vooral in termen van
het komen tot een bovenrationeel geheel zonder verwijzingen naar gangbare
betekenissen en met een aperte nadruk op nieuwe klanken, fonetiek en
ritme. De LEF was hierin ook geïnteresseerd. Met dien verstande dat
de representanten van deze beweging de kunst juist in dienst wilde stellen
van de socialistische revolutie. Niettemin slaagden zij er niet in tot
een fusie met de nieuwe officiële instanties te komen en werden zij
al spoedig op een zijspoor gemanoeuvreerd.
Voor een juist begrip van
de muziek uit het Rusland van de eerste decennia uit de vorige eeuw
zij gesteld dat de hiervoor genoemde stromingen daarin zeker medebepalend
zijn geweest, zonder dat er nu meteen van een puur futuristische toonkunst
kan worden gesproken. De benaming van bovengenoemde productie van Cybele-records
dekt de lading dan ook voorbeeldig: "Muziek rond het Russische futurisme."
En dat brengt ons als vanzelf op een interessant punt, want een van
de thema's waar het in de Russische kunst in het algemeen en het componeren
in het bijzonder om ging was dat van een utopistische wereldbeschouwing.
Een wereldbeschouwing waarin vrijheid in de singuliere zin en dus tevens
die van de expressie het absolute primaat hadden. Het communisme, althans
de daaraan ten grondslag liggende ideologie alvorens dat deze verstarde
tot een totalitair systeem, was ook deels van die geest doordrongen
en werd bovendien geschraagd door soms naar het mystieke neigende opvattingen.
Zo zijn er ondubbelzinnige raakvlakken te signaleren tussen de theosofische
denkbeelden van Helena Petrovna Blavatsky - zoals onder meer verwoord
in haar 'Magnum opus' The Secret Doctrine - aan het eind van
de negentiende eeuw en bepaalde vrijzinnige revolutionaire zienswijzen
van enkele tientallen jaren later, welke mede op het communisme van
invloed zijn geweest.
Politiek, kunst, mystiek en utopie
Een van de meest bekende
componisten in wiens oeuvre Blavatsky's gedachtegoed als inspirerende
factor heeft gefungeerd is uiteraard Aleksandr Skrjabin. Kenmerkend
voor diens muziek - en tevens voor kunstwerken van allerhande disciplines
uit de roerige jaren 20 - is een bij uitstek visionair karakter. Politiek,
kunst, mystiek en utopie waren in de cultuur van die tijd op velerlei
manieren met elkaar verweven. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit een orkestwerk
van een van de Skrjabin-navolgers, Nikolai Roslavets, uit 1913: In
the hours of the new moon. Beklemming, euforie, ultieme verbeeldingskracht
en de indruk van het maken van een gigantische sprong in een vooralsnog
onbekende kosmos zijn de ingrediënten van dit meeslepende en dikwijls
aan het symfonische gedicht Le Poème de L'Extase (1908) van zijn
grote voorbeeld herinnerende brok muziek.
Een aanzienlijk deel van
de Cybele cd is gewijd aan de klinkende nalatenschap van Nikolaj Oboechov
(1892-1924), die al in 1917 naar Parijs emigreerde en over wiens lot
zich onder meer Ravel heeft ontfermd. Op enkele stukken na is niets
van Oboechov uitgegeven. Zijn naam in ons land uiteraard niet onbekend.
Alleen al niet omwille van de bemoeienissen met diens intrigerende oeuvre
door componist/essayist Elmer Schönberger, die niet alleen een schitterend
arrangement maakte van diens Vier Balmont liederen maar ook diens
slechts in particelvorm overgeleverde compositie Isztoeplenije
(letterlijk: 'extase/uittreding') orkestreerde. Beide werken werden
in het Holland Festival 2006 ten gehore gebracht door het ASKO/Schönberg
Ensemble met medewerking van de sopraan Barbara Hannigan. Tijdens datzelfde
festival klonk tevens een substantieel deel uit het grootschalige Le
troisième et dernier Testament dat is gebaseerd op de Openbaring
van Johannes en als een soort esoterisch Christelijke tegenhanger kan
worden gezien van het nimmer ook maar bij benadering voltooide (maar
deels door de Russische componist Aleksandr Nemtin vrijzinnig gerealiseerde)
Mysterium van Skrjabin. Dit gigantische en nog allesbehalve geheel
in partituur gebrachte opus van astronomische afmetingen hield Oboechov,
net als zijn al even monumentale en grootschalige Livre de Vie
- waarvan enkele jaren geleden in de zaterdagmatinee enkele eerder delen
waren te horen - het grootste deel van zijn leven bezig.
Religieuze exaltatie
In al deze en tevens op
de Cybele-uitgave te horen pianocomposities van Oboechov - die zich
bedient van een onorthodoxe en niet aan Schönberg cum suis gerelateerde
twaalftoonstechniek - is een monomane, zij het fascinerende religieuze
en soms zelf in de richting van het occulte gaande (Les astrales
parlent/ Reflet sinistre) exaltatie hoorbaar, die heeft geleid
tot een extreme en buitengewoon eigengereide aanscherping van de door
Skrjabin tijdens de laatste fase van zijn leven ontwikkelde harmonische
taal. Tegelijkertijd lopen de werken die Obouchov in de jaren 1915-1916
aan het papier toevertrouwde al ruimschoots op Messiaen vooruit, en
niet zozeer de vroege nog aan Debussy en Ravel verplicht zijnde Messiaen
maar die van de meest radicale periode uit de jaren vijftig en zestig.
Het tijdvak dus waarin hij bijvoorbeeld werken als de Catalogue d'oiseaux
en Oiseaux exotiques schreef. Niet alleen de atonale harmonieën,
ook het hiëratische rituele verloop van vele van deze pianominiaturen
brengen onwillekeurig de naam van de Franse nestor en leermeester van
Boulez en Stockhausen in gedachten. En wel zodanig dat men, al luisterende
naar deze wonderbaarlijke konterfeitsels zonder te weten wie ze heeft
gecomponeerd, niet snel op de gedachten zou komen dat deze rond 1915
tot stand kwamen. Alleen al de beide Invocations waarmee de cd
begint maken dit op slag duidelijk. Over het zoeken naar een nieuwe
poëtische taal gesproken!
Alle hier ingespeelde stukken
wekken de indruk van een gigantisch 'work in progress', waarvan de pianowerken
in kwestie een deeltraject belichamen, werken waarvan een hypnotische
kracht uitgaat. Ook al verdient het niet de voorkeur alle nummers achter
elkaar te draaien. Dan dreigt - en eigenlijk nog veel sterker dan in
de muziek van de late Skrjabin - de impressie van een zekere eenvormigheid
te ontstaan, van een, om het zo maar eens uit te drukken, 'maximale
minimal music', zij het dan opgetrokken uit bij uitstek dissonerende
akkoorden. Het is boeiend dat het laatste blok composities van Oboechov
op deze cd een overzicht biedt uit de jaren 40 en 50 en sterker nog:
dat er weinig verschil (met uitzondering van het integreren van tonale
elementen in Aimons nous les uns les autres, dat je daardoor
zelfs de naam van Schumann te binnen doet schieten) in idioom valt
op te merken ten opzichte van die uit het eerste blok waarmee het programma
opent. Dat blijkt onder meer uit het pianofragment Adorons Christ
zijnde een fragment uit Le troisième et dernier Testament,
opnieuw een betoog waarvoor Messiaen zich niet had hoeven schamen. Met
dien verstande dat er in het componeren van de fransman wel onmiskenbaar
duidelijke stilistische perioden zijn aan te wijzen.
Magisch vierkant
Weer een ander verhaal is
Ivan Vyshnegradsky (1893-1979) van wie met name de kwarttoonstukken
voor piano in het westen zijn doorgedrongen die onder meer ook tijdens
het spraakmakende en door Ad van 't Veer georganiseerde Festival Nieuwe
Muziek te Middelburg zijn vertolkt. Die horen we hier niet. Wel om te
beginnen twee Préludes die zo uit de middenfase van Skrjabin hadden
kunnen stammen, in welk verband de tempoaanduiding Allegro irato (irato
- Italiaans voor 'toornig' - is een typisch Skrjabineske aanduiding)
heel karakteristiek is. Deze Préludes zijn aanzienlijk minder origineel
dan die van zijn grote voorbeeld en spreken ook minder tot de verbeelding
dan het werk van Oboechov. Dit weer in tegenstelling tot de curieuze
en op de toehoorder als een soort quasi-improviserend werk overkomende, Etude sur le Carré Magique-Sonore. Ook hier is de invloed van,
ditmaal weer de late, Skrjabin aanwezig. Zij het nu veeleer in onderkoelde
zin, terwijl er aan de andere kant tevens associaties kunnen optreden
met de vroege Messiaen en zelfs de prille (!) Boulez (Vyshnegradsky
schreef deze etude in 1957, toen Boulez en Stockhausen hun triomfen
vierden in het mekka van de toenmalige avant-garde Darmstadt). Het werk
is, zoals uit de titel is af te leiden, gebaseerd op het zogenaamde
'magische vierkant' waarvan de letters, om het even in welke richting
ze worden gelezen, van links naar rechts dan wel van boven naar beneden,
altijd dezelfde vijf woorden opleveren. Ook Webern heeft zich hierdoor
in zijn late twaalftoonswerken laten inspireren zij het met een resultaat
dat lichtjaren ver is verwijderd van wat Vyshnegradsky hier te berde
brengt. Wat vooral opvalt is de vaak ongelooflijke sensuele en zelfs
ronduit exquise sonoriteit. Zonder meer een van de fraaiste stukken
van deze componist.
Helderheid
Een groter contrast dan
tussen dit werk en de uit 1924 daterende Tweede sonate van Sergey
Protopopov (1893-1954) is dan ook moeilijk denkbaar. Als basis voor
het werk dient de totale chromatische scala. In dier voege dat Protopopov
het verminderd septiemakkoord hieruit heeft verwijderd. De aldus geformeerde
gekruide opeenvolging van akkoorden leunt in de verte aan tegen een
van de segmenten uit de Zevende pianosonate van Skrjabin. Deze
is hier tot spil verklaard van een zowel harmonische als ritmische verdichting.
Al naar gelang de - eendelige en dertien minuten durende - sonate vordert,
krijgt de muziek de allure van een overdonderende en oogverblindende
klankorgie, waarvan een steeds dreigendere werking uitgaat. dit conform
de aanduiding boven de partituur, waar het op de interpretatie aankomt:
minaccioso ('dreigend'). De strakke indeling van de episodes en de bijna
maniakale concentratie op het materiaal maakt dit opus inderdaad in
hoge mate representatief voor het Futurisme, dat immers een breuk beoogt
te zijn met de verworvenheden van het verleden. Protopopovs enerverende
pianocompositie is dan ook verre van een klassiek voorbeeld in dit genre,
maar op en top een sonate in de oorspronkelijke betekenis van dit woord:
klankstuk.
Thomas Günther vertolkt
het gebodene op deze cd op een wijze die je doet geloven dat deze materie
al sedert jaar en dag tot het gevestigde repertoire behoort. Nergens
gaat hij zich te buiten in een teveel of te weinig. Helderheid en nog
eens helderheid, waarbij de voortreffelijke opname natuurlijk enorm
in het voordeel is, staan bij hem voorop. De pianoklank is op een aangename
manier zeer direct zonder ooit opdringerig te worden, zodat zelfs de
kleinste harmonische en ritmische schakeringen haarscherp aan het daglicht
treden. Zoals van Cybele was te verwachten is opnieuw de documentatie
bij deze uitgave er een om door een ringetje te halen. Ik ben dan ook
heel benieuwd naar de volgende afleveringen in deze reeks met Pianomuziek
rond het Russische Futurisme.