CD-recensie

 

© Maarten Brandt, maart 2009

 

 

Anton Kersjes - Dirigent van Amsterdam

L'Orchestra del Belcanto, Tuschinski Orkest, Kunstmaandorkest, Amsterdams Philharmonisch Orkest en Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Anton Kersjes m.m.v. Arthur Rubinstein (piano), Elly Ameling (sopraan), Mstislav Rostropovich (cello), Theo Olof (viool), Daniel Wayenberg (piano), Nino Adami en Leo Fuld (tenor).

KF 75438 (5 cd's + 1 dvd)

(klik hier voor de inhoudsopgave in PDF)


Er zijn tal van redenen te bedenken waarom deze fraaie hommage in beeld en geluid aan het adres van wijlen de Nederlandse dirigent Anton Kersjes (1923-2004) - waarvoor het Kersjes Fonds, de TROS, de KRO, de NCRV, de VPRO, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en het Concertgebouw N.V. de handen ineen hebben geslagen - zeer welkom is. Ten eerste omdat we hier met een musicus van doen hebben die wars was van onverschillig welke sterallures en ten tweede omdat deze dirigent een buitengewoon warm kloppend hart had voor de Nederlandse muziek. Daarnaast beschikte hij over evidente pedagogische gaven. Niet voor niets staat Kersjes bekend als een voortreffelijk leraar orkestdirectie, wat terecht in het mini-essay 'herinneringen aan mijn leraar' door Ed Spanjaard wordt onderstreept, en nam hij ook op gevorderde leeftijd nog dikwijls zitting in eindexamencommissies op dit gebied. Kersjes was echt een man van de educatie, maar dan wel in de ruimste betekenis van dit begrip. 'Educare', wat letterlijk opvoeden betekent en wel in de zin van het uitlokken van ontwikkeling, is iets dat bij Kersjes van meet af aan hoog in het vaandel genoteerd stond. In het bijzonder ook waar het aankwam op de ontwikkeling van een goede muzikale smaak voor hen die niet automatisch met klassieke muziek in aanraking kwamen.

Alternatief

En dit brengt ons op een beknopte schets van de Kersjes' carrière, die onverbrekelijk is verbonden met het ontstaan van het Kunstmaandorkest, de voorloper van respectievelijk het Amsterdams Philharmonisch en het - huidige - Nederlands Philharmonisch Orkest. Het initiatief tot oprichting van het Kunstmaandorkest werd in 1953 genomen door de Amsterdamse pianist en organisator Jan Huckriede. Het  werd in het leven geroepen om in het kader van het door de Stichting Kunstmaand steevast in juni in de hoofdstad te houden gelijknamige festival concerten te verzorgen voor mensen met een krappe beurs en tegelijkertijd teneinde een alternatief te kunnen bieden voor het meer elitair gerichte Holland Festival. Twee uitgangspunten stonden in het beleid van het orkest centraal, namelijk ruime aandacht voor het ijzeren en het Nederlandse repertoire, bij voorkeur uit te voeren door musici van eigen bodem.

Extra cachet

Anton Kersjes kwam bij toeval voor dit orkest te staan, omdat hij een plotseling ziek geworden dirigent moest remplaceren. Niet alleen bleek het tussen Kersjes en Huckriede prima te klikken; de successen waren al snel van dien aard dat het Kunstmaandorkest eenvoudig niet meer uit Amsterdam viel weg te denken. Ook al was het voor Kersjes aanvankelijk bepaald geen vetpot: had hij geen fortuinlijke echtgenote aan zijn zijde gehad dan zou hij zich de luxe van dit chef-dirigentschap nauwelijks hebben kunnen permitteren. Veel van zijn populariteit, en dat blijkt ook uit sommige onderdelen van deze fraaie box, heeft het orkest te danken aan de Televisieoptredens die het ensemble eind jaren vijftig en begin jaren zestig van de vorige eeuw voor de KRO maakte. Belangrijk voor de naamsbekendheid van het Kunstmaandorkest was ook zijn medewerking aan de zogeheten PMC-, oftewel 'Premie van de Maand Club'- concerten van Albert Heijn. Door een programmering met nadrukop de gouden paradepaarden van het symfonische repertoire werd een immens publiek bereikt. Het feit bovendien dat Kersjes de concerten dikwijls zelf inleidde gaf een extra cachet aan deze uitstekend bezochte evenementen. In 1970 werd de naam van het gezelschap gewijzigd in Amsterdams Philharmonisch Orkest en kreeg men een solide plaats in 's-lands orkestenbestel.

'No nonsense' benadering

Het geheim van Kersjes' succesformule schuilt in het voorbeeldig samengaan van een ontwapenende presentatie en een gezonde 'no nonsense' benadering van de muziek in kwestie. Wie nu mocht denken dat men slechts voorspelbare stukken op de lessenaars zette heeft het geheel bij het verkeerde eind. Niet alleen speelde men karrenvrachten aan Nederlandse muziek, waarbij de nadruk weliswaar lag op de meer traditionele muziekvinders als Lex van Delden (duidelijk de huiscomponist van het Kunstmaand- en in mindere mate het Amsterdams Philharmonisch Orkest), Hendrik Andriessen, Marius Flothuis en Hans Henkemans, ook vervulde het orkest eertijds een geduchte voortrekkersrol op het gebied van de Russische muziek en genoot het zodoende een dermate grote reputatie dat het grootheden als Vladimir Ashkenazy, Bella Davidovich (die via het AphO voor het eerst in ons land optraden) en Mstislav Rostropovich aan zich kon verplichten. Het was ook Kersjes die meer dan onverschillig welke andere dirigent in ons land een lans brak voor de symfonieën van de heden ten dage volledig doodgespeelde Dmitri Sjostakovitsj.

Uitzondering

Men kan daar nu laatdunkend over doen en ook over het feit dat Kersjes de echte avant-garde nauwelijks liet klinken, aan de balk mag dat de Nederlandse symfonische muziek een fundamenteel aandeel in de programmering had. Kom daar nu eens bij de meeste orkesten om. Als er al dergelijke muziek wordt gespeeld, dan in getto- of festivalverband, als gevolg waarvan slechts een relatief klein publiek met deze composities in aanmerking komt. Want laten we wel wezen, de orkestwerken van Flothuis, Heppener, Badings, Hendrik Andriessen, Henkemans en niet te vergeten Wouter Paap (die ook nogal eens inleidende praatjes voor de concerten hield) komen we tegenwoordig op de abonnementsconcerten niet of in het beste geval hoogst zelden tegen, zelfs al nauwelijks bij het Residentie Orkest, ooit hèt boegbeeld van de Nederlandse muziek.

En er waren ook fascinerende uitzonderingen, want Kersjes leidde tevens uitvoeringen van Ombres van Ton de Leeuw, de - ook anno 2009 nog onverminderd grensverleggend overkomende - Tweede symfonie van Matthijs Vermeulen en (en nog bij het Kunstmaandorkest) Interplay van Reinbert de Leeuw, geen van drieën stukken die voor oubollig doorgaan. Wat al evenmin kan worden beweerd van Time Machine van Otto Ketting en werk van David Porvcelijn en Robert Heppener. Maar hij deed dat altijd tijdens reguliere abonnementsconcerten; van onverschillig welk specialisme moest Kersjes niets hebben. De Tweede Weense School kreeg niet veel aandacht van Kersjes, met één belangrijke uitzondering, want schrijver dezes herinnert zich nog als de dag van gisteren een programma met de nadruk op werk van Mozart, voorafgegaan door Berg's Lulu-suite, wel te verstaan in het kader van de Albert Heijn-concerten!  

Ironie

Het Amsterdams Philharmonisch heeft zich ook buiten de landsgrenzen laten horen want in 1972 maakte het een tournee door de voormalige Sovjet Unie. Een bijzondere mijlpaal, zeker gezien de omstandigheid dat dit land zijn grenzen toentertijd amper opende voor concertreizen. Naast optredens in Moskou verzorgde het AphO ook concerten in Letland en Litouwen. In 1977 bezocht het orkest opnieuw de Sovjet Unie. In de jaren zeventig was Kees Bakels enige tijd assistent-dirigent van het orkest. Later pakten zich, als gevolg van de draconische bezuinigingspolitiek van het kabinet Lubbers donkere wolken boven het Nederlandse orkestlandschap samen hetwelk er uiteindelijk toe leidde dat het Amsterdams Philharmonisch Orkest in 1985 moest fuseren met het Utrechts Symfonie Orkest alsmede het 'oude' Nederlands Kamer Orkest. Hieruit ontstonden het Nederlands Philharmonisch Orkest en het 'nieuwe' Nederlands Kamer Orkest. De ironie is dat de programmering van het huidige Nederlands Philharmonisch Orkest onvergelijkbaar veel conservatiever is dan het destijds door sommigen voor conservatief versleten beleid van het Kunstmaand-, respectievelijk Amsterdams Philharmonisch Orkest. Het kan verkeren!

Dat Anton Kersjes een zeer breed repertoire bestreek, blijkt ook al uit deze verzameling, waarbij de samenstellers, hetgeen zeer valt te prijzen, nu eens niet voor Sjostakovitsj en andere Russen hebben gekozen, wat hier voor de hand zou hebben gelegen, maar de moed hebben gehad dit te omzeilen.

Onderhuidse spanning

Zeker, Kersjes was een groot dirigent die met een subtop orkest als het AphO enorme resultaten kon bereiken. Iets wat onder meer nadrukkelijk wordt onderstreept door een grootse Derde van Beethoven, waarin evenwel iedere neiging tot het willen imponeren totaal is uitgebannen. Maar, zonder dat Kersjes de ook al in die dagen 'en vogue' zijnde historiserende aanpak imiteert, ademt zijn Beethoven een aangename nuchterheid met als groot pluspunt dat de ongenaakbaarheid van deze muziek (marcia funèbre) het volle pond krijgt. Nu was het AphO een orkest met een opvallende Beethoven-expertise, getuige de jaarlijks terugkerende en aan deze componist gewijde miniseries. Het strakke en toch natuurlijk uitgebalanceerde karakter dat deze Beethoven-interpratie in hoge mate typeert, kenmerkt ook Kersjes' magistrale weergave van Berlioz' Fantastique waarvan hij eerder het absoluut symfonische dan het programmatische karakter onderstreept. Vooral het langzame deel is een sensatie, mede ook gezien het door Kersjes consequent breed genomen maar nergens schommelende tempo, waarin hij de onderhuidse spanning heel expansief weet uit te buiten. Dat Nederlandse dirigenten iets hebben met dit werk is duidelijk, want behalve Kersjes tekenden immers Van Beinum (Beulah) en Van Otterloo (Challenge) voor even onvergetelijke uitvoeringen van dit stuk.

Greep

Dat Kersjes al evenmin terugschrok voor de Achtste van Bruckner is het vermelden ten zeerste waard, ook dat hij toen voor de - terecht overigens - door Leopold Nowak in 1951  uitgegeven 1890-revisie van de meester opteerde. Spelen nu bijna alle orkesten, de grote conservatoriumensembles niet uitgezonderd, Bruckners machtigste symfonie, dat was in 1980 wel even anders en bovendien heel moedig, gezien de onmiddellijke concurrentie in deze van Bernard Haitink en het Concertgebouworkest. Wel te verstaan in dezelfde zaal! Trouwens over het Concertgebouworkest gesproken, als Kersjes' visie op Bruckners Achtste me aan iemand deed denken was het wel aan die onder Van Beinum (Philips). Ook letterlijk, wat onder meer blijkt uit een niet in de partituur staand maar ook door laatstgenoemde gebezigd crescendo van de pauk tijdens de intrada van de finale. Beide dirigenten opteren verder voor relatief vlotte tempi, die overigens allesbehalve gejaagd overkomen, en daaruit blijkt eens te meer de greep van Kersjes op zijn secondanten.

Muzikale intelligentie

Natuurlijk zal niemand willen beweren dat het niveau van het orkest identiek is aan dat van de grote broer, maar los van het verschil in klankcultuur spreekt wel uit bijna iedere noot (een uitzondering is wat dit betreft de weliswaar prachtig door Ameling gezongen Mozart-concertaria Voi avete un cor fidele die echter mank gaat aan een slappe en lijzig klinkende begeleiding) een enorme muzikale intelligentie en liefde voor het vak, iets wat mede op conto van Kersjes moet worden geschreven, die zijn musici echt enorm wist te inspireren. Als proef op de som kan Chopins Tweede pianoconcert dienen waarvan de orkestpartij - ook bij doorwinterde toporkesten - dikwijls de sluitpost is. Maar de wijze waarop Kersjes' zijn troepen hier laat musiceren maakt dat je vanaf de eerste tot de laatste maat geboeid en ontroerd zit te luisteren, nog afgezien van het fraaie en bezonken spel door meester Chopin vertolker, Arthur Rubinstein. Een verhaal op zich is het Eerste Celloconcert van Saint-Saëns dat door Rostropovich dermate overrompelend wordt gespeeld dat men een enkele wankele intonatie bij de houtblazers graag voor lief neemt. Hoewel de documentatie dit niet vermeldt gaat het bij de cd en de dvd om dezelfde uitvoering. Een regelmatig geziene gast bij het AphO was Daniel Wayenberg, die op de dvd te zien en te horen is in een flitsende en ook door het orkest uiterst idiomatisch neergezette Rhapsody in Blue.

Juwelen

Dat de Franse muziek in Kersjes tevens een dankbaar pleitbezorger vond,  blijkt - behalve uit de reeds genoemde Fantastique, - uit Ravels Valses nobles et sentimentales alsmede een viertal door de Nederlandse componist/pianist Hans Henkemans georkestreerde Préludes van Debussy. Vooral laatstgenoemde stukken zijn van belang, omdat er - behalve een lang geleden voor de donateurs van het Concertgebouworkest vervaardigde en al lang niet meer verkrijgbare live-opname van Haitink - geen cd-registraties van bestaan. Hieruit komt nog eens extra schrijnend naar voren dat alles wat maar met Nederlandse muziek heeft te maken wordt gestigmatiseerd. Want hoe valt anders te verklaren waarom deze juwelen van instrumentaties tegenwoordig bij geen enkel orkest in den lande zijn te horen? Maar Kersjes geloofde zo te horen met huid en haar in deze bewerkingen, die hier prachtig naar zowel de letter als de geest tot leven worden gewekt. Het is daarom goed nieuws dat in deze verzameling diezelfde Nederlandse muziek die thans is verbannen naar de achterkamertjes van de concertseries een substantiële plaats inneemt.

Meesterschap

Voor mij was bijvoorbeeld de op de dvd gezette Nocturne van Marius Flothuis niets minder dan een openbaring. Avant-gardistisch nee, modieus al evenmin. Maar qua stijl volstrekt eigen en wat de harmonisch/melodische inventiviteit betreft vergelijkbaar met het beste van uiteenlopende componisten als Henze, Martin en Bartók, en al die rijkdom in amper twee en een halve minuut. Over meesterschap gesproken. Daar legt Lex van Delden het met zijn Bafadis - hij heeft aanmerkelijk betere werken geschreven -  ten enenmale tegen af. Veel te veel uiterlijk vertoon, iets waar de prima uitvoering van het AphO niets aan kan veranderen. Dan is Heppeners Sweelinck Fanfare veel uitdagender en een soort 'cross-over' 'avant la lettre', maar dan wel op een aanzienlijk hoger niveau dan wat er onder die dekmantel tegenwoordig wordt gecomponeerd. Op een van de cd's staat vervolgens werk van Alphons Diepenbrock (een gespierd neergezette Ouverture 'De Vogels'), Willem van Otterloo (zijn halverwege Badings, Bruckner en Hindemith balancerende Introductie en Allegro) en Hans Kox (zijn met veel drive door Theo Olof gespeelde 1e Vioolconcert). Stuk voor stuk uitvoeringen die je een nostalgisch gevoel geven en de gedachten doen teruggaan naar een tijd waarin "geluk nog heel gewoon [was]". En daarbij hoorde ook de Nederlandse muziek en niet te vergeten een - wat ook heel duidelijk in het interview met Kersjes door Han Reiziger doorklinkt - honderd procent betrokkenheid van een dirigent bij 'zijn' orkest en die nauwelijks andere ensembles heeft gedirigeerd dan zijn eigen orkest. Iemand die ook heel goed zijn beperkingen kende en zich bijvoorbeeld behalve aan de super avant-garde ook niet aan de symfonieën van Robert Schumann wilde wagen. Een vakman als dirigent en ook als arrangeur, blijkens de in deze selectie opgenomen opnamen van eigen bewerkingen, ten gehore gebracht door de tenoren Nino Adami en Leo Fuld met achtereenvolgens het L'Orchestra del Belcanto en het Tuschinski orkest, de twee ensembles waarmee Kersjes als jonge man furore maakte en die gelukkig, dankzij de speurneus van Ed Spanjaard, aan een aantal 78 toeren elpees konden worden ontfutseld...

De opnamen zijn zonder meer goed, waarbij die uit het Kersjes Archief doorgaans mono zijn. Dat laatste heeft overigens de helderheid van het klankbeeld geen moment in de weg gestaan. Bij het beeldmateriaal (de Mozart-, Saint-Saëns- en Gershwin-opnamen zijn zwart/wit) moeten we uiteraard de toenmalige televisiekwaliteit voor lief nemen, wat geen punt is, want het historische belang ervan valt moeilijk te overschatten.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links