CD-recensie

 

© Maarten Brandt, maart 2009

 

 

Anthology of the
Royal Concertgebouw Orchestra

Volume 5:
The Live Radio Recordings 1980-1990

RCO 08005 (14 cd's)

Inhoudsopgave van de cd's: klik hier

 

 

 


De inmiddels - bovenstaande aflevering meegerekend - vijf riante delen omvattende reeks historische live-opnamen van het Koninklijk Concertgebouw Orkest is een 'Fundgrube' voor een ieder die is geïnteresseerd in de artistieke koersen die het ensemble door de loop der vele decennia heeft gevolgd. Wat tevens aan de hand van deze 'Radio Recordings' - het imposante resultaat van een nauwe samenwerking tussen Radio Nederland Wereldomroep en de AVRO, NPS, TROS en de VARA - valt af te horen is niet zozeer dat het KCO het beste orkest van de wereld is (wat soms klopt, maar niet altijd, hetgeen mutatis mutandis voor elk orkest geldt, ook voor de radio- en regionale orkesten) maar wel een van de meest flexibele orkesten op deze aardbol, om het even of het daarbij gaat om romantische dan wel historiserend georiënteerde uitvoeringen. Ook maakt deze spraakmakende verzameling duidelijk dat de twintigste-eeuwse muziek bij het KCO allerminst de sluitpost vormde. Dat was onder Mengelberg en Van Beinum al zo en dat is met Haitink en Chailly aan het roer bepaald niet veranderd, integendeel. Voor de volledigheid zij gesteld dat het keurgezelschap aan de Van Baerlestraat zich tot op de dag van vandaag in deze in positieve zin onderscheidt van de meeste andere orkesten in den lande, met uitzondering van de radio-ensembles.

Breuk met de traditie

De periode 1980-1990 behoort tot de meer turbulente uit de rijke geschiedenis van het KCO. Een van de meest opvallende gebeurtenissen was het, mede als gevolg van zijn benoeming tot music director bij The Royal Opera House Covent Garden, vertrek in 1988 van chef-dirigent Bernard Haitink en het aantreden van de nieuwe man Riccardo Chailly in datzelfde jaar. Hiermee werd met een lange traditie gebroken, want tot op dat ogenblik waren het stuk voor stuk Nederlanders geweest die de scepter zwaaiden over ons nationale orkest. Nu is het op zichzelf niet vreemd dat een chef-dirigent zijn post na een zeldzaam lange periode van 27 jaar beëindigt, zij het dat de wijze waarop een en ander zijn beslag vond, om oud-burgemeester van Amsterdam, Ed van Thijn tijdens het laatste concert van Haitink met Mahlers Achtste symfonie aan te halen, geen "prix d'excellence" verdiende. Nu was het gesternte waaronder dit door menigeen al zeer pijnlijk ervaren afscheid zich voltrok ook verre van gunstig. Want, tel uit je winst, zowel Haitink als wijlen de toenmalige artistiek en in 1983 tot algemeen directeur benoemde Hein van Royen staan, om het zacht uit te drukken, nu niet in de eerste plaats bekend als sociaal vaardige en communicatieve persoonlijkheden. Dikwijls dreigde de zaak dan ook in allerhande conflicten te escaleren tengevolge van een rookgordijn van onduidelijkheden, hetgeen in tientallen en nog eens tientallen krantenartikelen breed werd uitgemeten.

Stille diplomatie

Gelukkig werd ook stille diplomatie bedreven. Zo onder andere door de voormalige directeur van het Concertgebouw N.V. Martijn Sanders. Deze wist via tactvolle manoeuvres Haitink onder meer voor het in 1995 gehouden tweede Amsterdamse Mahlerfeest te strikken, getuige imponerende uitvoeringen van de Nederlandse maestro van de symfonieën 2, 3 en 6, benevens Das Lied von der Erde en de onvoltooide Tiende symfonie, waarvan de verklanking van de Tweede symfonie voor rekening kwam van het Koninklijk Concertgebouworkest. Dezelfde Sanders zag zich in de jaren tachtig voor het probleem geplaatst dat de grote zaal van het Concertgebouw dringend aan renovatie toe was. Voor Haitink was echter onbespreekbaar dat de zaal in kwestie niet beschikbaar zou zijn voor repetities. Met uitzondering van een korte periode, waarin het orkest uitweek naar het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg is het inderdaad gelukt de Grote Zaal voor het KCO open te houden, wat voor Sanders weer het 'wisselgeld' opleverde Haitink voor zijn hiervoor gesignaleerde grootse Mahlerplannen te winnen en - wat ondertussen al was gelukt - hem regelmatig met andere orkesten zoals de Dresdner Staatskapelle en de Wiener Philharmoniker in Amsterdam uit te nodigen in het kader van de prestigieuze serie 'Internationale symfonieorkesten'. En zo kon het geschieden dat de contacten tussen Haitink en het KCO geheel werden genormaliseerd en, sterker nog: als vanouds goed werden, wat in 1999 zou culmineren in zijn benoeming tot eredirigent van het orkest door de, recentelijk vertrokken, Algemeen directeur Jan Willem Loot. 

Verschuiving

Wat het artistieke beleid betreft is er gedurende de jaren 1980-1990 (en feitelijk al eerder) sprake van een verschuiving van een geïntegreerde naar een meer gesegmenteerde programmering. Kenmerkte de aanpak van Van Royens voorganger, Marius Flothuis (klik hier voor een artikel over dit onderwerp) zich in hoge mate door het samengaan van het ijzeren repertoire met veel Nederlandse en eigentijdse muziek, eerstgenoemde opteerde voor een duidelijke waterscheiding tussen de geaccepteerde klassiek/romantische canon en de eigentijdse muziek, die respectievelijk in de series B en C aan de orde kwamen. De uitkomst, en dat zal niemand verbazen, was een steeds moeilijker te overbruggen kloof tussen het gietijzeren repertoire en de muziek van de twintigste eeuw, wat bij Riccardo Chailly, die als gastdirigent voor het eerst zijn opwachting maakte in de C-serie tot een ware schok leidde. Immers de trap afdalend zag hij slechts een handjevol mensen in de zaal zitten!

Hiermee wil overigens op zich niets ten nadele van Van Royen zijn gezegd, die duidelijke accenten heeft geplaatst door onder meer nadrukkelijk aandacht te vragen voor werk van Rudolf Escher, Theo Loevendie en Jan van Vlijmen. Van Van Vlijmen werd bijvoorbeeld Quaterni I in première gebracht, evenals later Quaterni II alsmede Quaterni III/IV. Dan hebben we het over de - op sommige symfonieën van Matthijs Vermeulen na - meest omvangrijke orkestpartituren van eigen bodem. Ook het monumentale orkestwerk Résonances van Ton de Leeuw verdient hier vermelding, evenals de al even magistrale orkestrale en voor het eeuwfeest van het KCO geschreven odyssee Boog van Robert Heppener. Zonder uitzondering stukken die totaal - en zeer ten onrechte - in de vergetelheid zijn geraakt.

Een andere sterke troef van Van Royen was het internationale dirigentenbeleid, waarbij te denken valt aan onvergetelijke optredens van Leonard Bernstein, Carlo Maria Giulini, Antál Doráti, Erich Leinsdorf, Nikolaus Harnoncourt, Christoph von Dohnányi, Kurt Sanderling en Wolfgang Sawallisch. Een verhaal apart is de samenwerking tussen het KCO en de rus Kirill Kondrashin, die al vanaf 1975 met vaste regelmaat voor het orkest stond en in 1979, twee jaar voor zijn plotselinge dood, tot vaste dirigent naast Haitink van het KCO werd benoemd. Kondrashin was iemand die met een cisileermes te werk ging en niet alleen eindeloos aan de frasering en de ritmische finesses van een partituur sleutelde, maar ook in staat was het ragfijnst denkbare pianissimo aan het orkest te ontlokken.

Beperkingen

De vijfde aflevering in de reeks historische radio-opnamen bracht voor de samenstellers, Lodewijk Colette (RNW) en Daniel Esser (KCO) de nodige beperkingen met zich mee. Immers, speciale boxen met radioregistraties van Haitink en Chailly waren reeds voorhanden, en wat de Mahlers betreft; Haitinks grootste troeven op dit gebied in de vorm van de legendarische Kerstmatinees (klik hier voor de dvd-bespreking) waren ook reeds beschikbaar. Dit verklaart reeds afdoende waarom de twee voormalige chef-dirigenten in deze doos slechts mondjesmaat zijn vertegenwoordigd. Maar in Ravel's Valses  nobles et sentimentales horen we Haitink op zijn best. Wat een schitterende rubati en magische overgangen passeren hier de revue en wat een glanzende sonoriteit klinkt ons hier tegemoet. Beheerst en toch vitaal, ziehier het geheim dat Haitink in deze vertolking in klinkende munt omsmeedt. Zijn weergave van de Eerste van Schumann is echter van niet meer dan doorsnee-kwaliteit. Dat laatste kan beslist niet worden gezegd van Chailly's fonkelende Rossini ouverture (Le Siège de Corinthe), waarin een haarscherpe articulatie en een onbedwingbare charme elkaar als vanzelf de hand reiken, plus zijn uitgebalanceerde lezing van Webern's onverhuld Straussiaanse Im Sommerwind, waarvan Chailly overigens tevens een geslaagde Decca-opname vervaardigde. In eensluidende zin valt te berichten over Stravinsky's symfonische gedicht Le Chant du Rossignol, wat geen wonder is, want dit stuk is een kolfje naar Chailly's hand.

Ongenaakbare visie

Natuurlijk is Kondrashin substantieel aanwezig, zij het deels in uitvoeringen welke reeds eerder op cd zijn verschenen, blijkens de Vijfde symfonie van Nielsen (Philips) en het Klarinetconcert  van Hindemith (Et'cetera ). Fenomenale lezingen, dat wel, maar waarom heeft men niet gekozen voor de beste Achtste van Sjostakovitsj ooit, waartegen zelfs die van Haitink (en ook in diens Decca-vastlegging van alle Sjostakovitsj-symfonieën uitgebrachte) verklanking verbleekt? Dat men het toen om commerciële redenen niet heeft gedaan, is begrijpelijk, maar dit was een uitgelezen kans geweest, die zich niet snel weer zal aandienen. Wel nieuw is een ongenaakbare visie op Rachmanninov's Tweede symfonie die hier niet - zoals door Truus de Leur in haar toelichtingen gemeld - alleen met de traditionele en door de componist toegestane coupure in de finale, maar ook met een - niet vermelde - coupure in het prachtige adagio gaat, wat op zich nauwelijks afbreuk doet aan Kondrashins onafgebroken greep op deze beurtelings onderhuids broeiende en ongemeen fel uithalende muziek. Een uitvoering om te koesteren naast de eveneens - en zonder coupures - vastgelegde studio-opname van het KCO onder Ashkenazy (Decca).

Koortsachtigheid en grandeur

Diepenbrock, Escher, Schat, en Keuris, ziehier de Nederlandse muziek die voor deze aflevering is uitgeselecteerd. Ook daar een doublure, want Escher's Largo uit diens Sinfonia in memoriam Ravel kennen we ook al via een Composers Voice-cd van Donemus en wel in dezelfde uitvoering onder Lucas Vis, die zich indertijd ook heeft ontfermd over de diverse Van Vlijmens (Quaterni I-IV), maar waarvan in deze box helaas niets is opgenomen. Zoals bijvoorbeeld het gedenkwaardige Holland Festival concert  in 1984 met het complete vierluik en met onder andere als solisten Theo Bruins (piano), Theo Olof (viool) en Vicente Zarzo (hoorn).

Weer een heel ander verhaal is Carlo Maria Giulini, die in 1979 ook voor een schitterende Holland Festival productie tekende met op het programma het Adagio uit Mahlers Tiende symfonie, Webern's Fünf Orchesterstücke en Brahm's Vierde symfonie. Daarvan is hier een uiterst fijnzinnige en fraai opengewerkte Webern te beluisteren, gevolgd door een Brahms vol koortsachtigheid en grandeur waarin nog niets valt te bespeuren van de lethargie die zo kenmerkend zou worden voor Giulini's latere uitvoeringen van het - bij hem steeds beperkter in omvang wordende - romantische repertoire.

Lijfelijke impact

De boeiende vraag die altijd weer opgeld doet bij het terughoren van concerten of delen daaruit waar men ooit zeer van onder de indruk was, is of en zo ja in hoeverre de tengevolge van de tijd toegenomen kritische distantie diezelfde indruk relativeert of bevestigt. Een van de meest verpletterende klassieke concerten ooit was in mijn beleving namelijk het optreden van Nikolaus Harnoncourt op 16 oktober 1988 met als hoofdschotel na de pauze een Eroïca die de aarde op haar grondvesten deed schudden. Razend nieuwsgierig legde ik het cd-tje in de lade, en wat bleek: Harnocourts expressionistische en weerbarstige Beethoven heeft nog niets aan kracht ingeboet. Net zoals Furtwängler en Klemperer elk op hun eigen onvervreemdbare wijze tekenden voor hun met niets en niemand te vergelijken Eroïca interpretaties deed Harnoncourt dit bij deze gelegenheid. Dit is wat men in de meest singuliere zin des woords het herscheppen van een meesterwerk noemt, waarvan elke noot onwrikbare noodzakelijkheid uitstraalt en het geweld waarmee de dirigent zijn troepen bezweert een niet minder dan bijkans lijfelijk impact heeft. Alleen al daarom is deze set onmisbaar in iedere cd-collectie, om het even welke bezwaren men ook tegen de smaak en de keuze van de samenstellers moge hebben.

Om even bij het klassieke erfgoed te blijven, van grootse allure is ook de samenwerking tussen Brendel en Haitink in Mozarts Pianoconcert nr. 24 in c, KV 491 waarin monumentaliteit en tragiek om het voorste gelid strijden en de romantiek al haar schaduwen vooruitwerpt. Dat blijkt ook overduidelijk uit de grote cadens die Brendel in deel 1 speelt en die ik eerlijk gezegd niet ken (van de toelichting wordt men helaas niets wijzer). Wellicht heeft de meesterpianist die ter plekke geïmproviseerd. Hoe dan ook, indrukwekkend is het noot voor noot.

Inzichten

Een van de destijds, en pas recentelijk opnieuw, terugkerende gasten bij het KCO was Sir Colin Davis die we aan het werk horen in Beethoven's Mis in C, Stravinsky's Psalmensymfonie en Sibelius' zelden te horen Zesde symfonie. In beide eerstgenoemde composities werden de handen ineengeslagen met het op instigatie van Haitink in het leven geroepen en onder leiding van Arthur Oldham staande koor van het Concertgebouworkest, dat na de opheffing overging in Het Nederlands Concertkoor. Al snel na de oprichting van het koor waren er namelijk kritische geluiden te horen. En, al terugluisterende valt daar wel iets van te begrijpen. Speciaal in Stravinsky is het geluid aan de wel erg massale en zelfs soms wollige kant, waarbij de mannenstemmen af en toe naar het kelige neigen. In Beethoven was het gezelschap duidelijk beter op dreef, getuige het mooie uit het niets onstaande begin van het Kyrie. Dit alles neemt niet weg dat het instrumentale aandeel onder Davis ten zeerste weet te boeien, ook al zijn de inzichten op het gebied van zowel Beethoven als Stravinsky duidelijk gewijzigd en is het pleit ondubbelzinnig gewonnen voor een - met name in Stravinsky - compactere en gearticuleerdere klank, ook bij het KCO, wat blijkt uit een recente uitvoering van de Psalmensymfonie onder Zubin Mehta.

Brug

Spectaculair zijn de vertolkingen van vele gastdirigenten. De Eerste van Mahler onder Bernstein, waarvan het hier de radio-opname betreft zonder de voor de door Deutsche Grammophon uitgebrachte opname vervaardigde retakes, kenden we natuurlijk al, maar dat geldt natuurlijk niet voor de oogverblindende verklankingen van bijvoorbeeld Martinu's Zesde symfonie onder Sawallisch, Strauss' suite uit die Frau ohne Schatten onder - de door hemzelf samengestelde - Leinsdorf en Skrjabin's Poème de l'extase onder Doráti. Grote prestaties worden tevens geleverd door Edo de Waart, waaronder een van de meest poëtische weergaves van Kodály's Dansen uit Galánta en een briljante uitvoering van Keuris' Catena dat niet alleen een originele repliek is op Stravinsky's Symfonieën voor blazers maar hoorbaar duidelijk Magnus Lindbergs Gran duo moet hebben geïnspireerd. En dat brengt ons weer helemaal terug bij de twintigste-eeuwse muziek. Want een van de juwelen in deze collectie is Commatio van Dallapiccola, hemels mooi gezongen door de sopraan Dorothy Dorow en schitterend gedirigeerd door Lucas Vis. Als ergens een brug wordt geslagen tussen de expressieve lyriek van Monteverdi en de verworvenheden van de muziek van Webern en Berg, dan in dit ontroerende werk waarvan voor zover mij bekend, geen andere opname bestaat.

Dramatische contrasten

Al even indrukwekkend is het concert waarmee Gerd Albrecht op 14 november 1987 zijn debuut bij het KCO maakte en bij welke gelegenheid hij onder meer de gelukkig in deze verzameling opgenomen Drie Wozzeck-fragmenten van Berg leidde met als soliste de sopraan Dunja Vejzovic (in de toelichting staat dat Albrecht in 1988 voor het eerst voor het KCO verscheen, dat klopt dus niet). Ik kan me niet herinneren deze muziek ooit zo fijnzinnig te hebben gehoord, maar ook zo vol dramatische contrasten, of het moet op een piratenopname met Carlos Kleiber zijn geweest (van wie ons ooit een complete Wozzeck in het vooruitzicht werd gesteld die er vanwege de perfectiedrang van deze dirigent nooit is gekomen).

Veel zou er nog over deze verzameling zijn te zeggen (over een hoogst idiomatische L'enfant et les sortilèges onder Dutoit, bijvoorbeeld of een uiterst meeslepende Derde van Roussel onder Hans Vonk)  en over smaak en keuze valt vanzelfsprekend altijd te twisten. Wel wil ik nog een woord kwijt over de eerlijke radio-opnamen die een lust voor het oor zijn en een pure verademing in vergelijking met nogal wat registraties van het huislabel van het KCO, RCO-live. Ik heb weleens het gevoel dat het werken met meerkanaligheid, surround en wat al niet belangrijker is geworden dan het nastreven van wat ik een natuurlijke, dynamisch rijke en ongerepte orkestklank zou willen noemen. En dat laatste horen we op deze cd's in overheersende mate, en juist daardoor is er ook een spontaan overkomende helderheid waar menige moderne en volgens allerhande nieuwe snufjes tot stand gekomen opname (live of niet dat maakt vaak al niet meer uit in deze) het tegen aflegt.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links