Anthology of the
Royal Concertgebouw Orchestra
Volume 5:
The Live Radio Recordings 1980-1990
RCO 08005 (14 cd's)
Inhoudsopgave van de cd's: klik hier
De inmiddels - bovenstaande aflevering meegerekend - vijf riante delen
omvattende reeks historische live-opnamen van het Koninklijk Concertgebouw
Orkest is een 'Fundgrube' voor een ieder die is geïnteresseerd in de
artistieke koersen die het ensemble door de loop der vele decennia heeft
gevolgd. Wat tevens aan de hand van deze 'Radio Recordings' - het imposante
resultaat van een nauwe samenwerking tussen Radio Nederland Wereldomroep
en de AVRO, NPS, TROS en de VARA - valt af te horen is niet zozeer dat
het KCO het beste orkest van de wereld is (wat soms klopt, maar niet
altijd, hetgeen mutatis mutandis voor elk orkest geldt, ook voor de
radio- en regionale orkesten) maar wel een van de meest flexibele orkesten
op deze aardbol, om het even of het daarbij gaat om romantische dan
wel historiserend georiënteerde uitvoeringen. Ook maakt deze spraakmakende
verzameling duidelijk dat de twintigste-eeuwse muziek bij het KCO allerminst
de sluitpost vormde. Dat was onder Mengelberg en Van Beinum al zo en
dat is met Haitink en Chailly aan het roer bepaald niet veranderd, integendeel.
Voor de volledigheid zij gesteld dat het keurgezelschap aan de Van Baerlestraat
zich tot op de dag van vandaag in deze in positieve zin onderscheidt
van de meeste andere orkesten in den lande, met uitzondering van de
radio-ensembles.
Breuk met de traditie
De periode 1980-1990 behoort tot de meer turbulente uit de rijke geschiedenis
van het KCO. Een van de meest opvallende gebeurtenissen was het, mede
als gevolg van zijn benoeming tot music director bij The Royal Opera
House Covent Garden, vertrek in 1988 van chef-dirigent Bernard Haitink
en het aantreden van de nieuwe man Riccardo Chailly in datzelfde jaar.
Hiermee werd met een lange traditie gebroken, want tot op dat ogenblik
waren het stuk voor stuk Nederlanders geweest die de scepter zwaaiden
over ons nationale orkest. Nu is het op zichzelf niet vreemd dat een
chef-dirigent zijn post na een zeldzaam lange periode van 27 jaar beëindigt,
zij het dat de wijze waarop een en ander zijn beslag vond, om oud-burgemeester
van Amsterdam, Ed van Thijn tijdens het laatste concert van Haitink
met Mahlers Achtste symfonie aan te halen, geen "prix d'excellence"
verdiende. Nu was het gesternte waaronder dit door menigeen al zeer
pijnlijk ervaren afscheid zich voltrok ook verre van gunstig. Want,
tel uit je winst, zowel Haitink als wijlen de toenmalige artistiek en
in 1983 tot algemeen directeur benoemde Hein van Royen staan, om het
zacht uit te drukken, nu niet in de eerste plaats bekend als sociaal
vaardige en communicatieve persoonlijkheden. Dikwijls dreigde de zaak
dan ook in allerhande conflicten te escaleren tengevolge van een rookgordijn
van onduidelijkheden, hetgeen in tientallen en nog eens tientallen krantenartikelen
breed werd uitgemeten.
Stille diplomatie
Gelukkig werd ook stille diplomatie bedreven. Zo onder andere door
de voormalige directeur van het Concertgebouw N.V. Martijn Sanders.
Deze wist via tactvolle manoeuvres Haitink onder meer voor het in 1995
gehouden tweede Amsterdamse Mahlerfeest te strikken, getuige imponerende
uitvoeringen van de Nederlandse maestro van de symfonieën 2,
3 en 6, benevens Das Lied von der Erde en de onvoltooide
Tiende symfonie, waarvan de verklanking van de Tweede symfonie
voor rekening kwam van het Koninklijk Concertgebouworkest. Dezelfde
Sanders zag zich in de jaren tachtig voor het probleem geplaatst dat
de grote zaal van het Concertgebouw dringend aan renovatie toe was.
Voor Haitink was echter onbespreekbaar dat de zaal in kwestie niet beschikbaar
zou zijn voor repetities. Met uitzondering van een korte periode, waarin
het orkest uitweek naar het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg is het
inderdaad gelukt de Grote Zaal voor het KCO open te houden, wat voor
Sanders weer het 'wisselgeld' opleverde Haitink voor zijn hiervoor gesignaleerde
grootse Mahlerplannen te winnen en - wat ondertussen al was gelukt -
hem regelmatig met andere orkesten zoals de Dresdner Staatskapelle en
de Wiener Philharmoniker in Amsterdam uit te nodigen in het kader van
de prestigieuze serie 'Internationale symfonieorkesten'. En zo kon het
geschieden dat de contacten tussen Haitink en het KCO geheel werden
genormaliseerd en, sterker nog: als vanouds goed werden, wat in 1999
zou culmineren in zijn benoeming tot eredirigent van het orkest door
de, recentelijk vertrokken, Algemeen directeur Jan Willem Loot.
Verschuiving
Wat het artistieke beleid betreft is er gedurende de jaren 1980-1990
(en feitelijk al eerder) sprake van een verschuiving van een geïntegreerde
naar een meer gesegmenteerde programmering. Kenmerkte de aanpak van
Van Royens voorganger, Marius Flothuis (klik
hier voor een artikel over dit onderwerp) zich in hoge mate door
het samengaan van het ijzeren repertoire met veel Nederlandse en eigentijdse
muziek, eerstgenoemde opteerde voor een duidelijke waterscheiding tussen
de geaccepteerde klassiek/romantische canon en de eigentijdse muziek,
die respectievelijk in de series B en C aan de orde kwamen. De uitkomst,
en dat zal niemand verbazen, was een steeds moeilijker te overbruggen
kloof tussen het gietijzeren repertoire en de muziek van de twintigste
eeuw, wat bij Riccardo Chailly, die als gastdirigent voor het eerst
zijn opwachting maakte in de C-serie tot een ware schok leidde. Immers
de trap afdalend zag hij slechts een handjevol mensen in de zaal zitten!
Hiermee wil overigens op zich niets ten nadele van Van Royen zijn gezegd,
die duidelijke accenten heeft geplaatst door onder meer nadrukkelijk
aandacht te vragen voor werk van Rudolf Escher, Theo Loevendie en Jan
van Vlijmen. Van Van Vlijmen werd bijvoorbeeld Quaterni I in
première gebracht, evenals later Quaterni II alsmede Quaterni
III/IV. Dan hebben we het over de - op sommige symfonieën van Matthijs
Vermeulen na - meest omvangrijke orkestpartituren van eigen bodem. Ook
het monumentale orkestwerk Résonances van Ton de Leeuw verdient
hier vermelding, evenals de al even magistrale orkestrale en voor het
eeuwfeest van het KCO geschreven odyssee Boog van Robert Heppener.
Zonder uitzondering stukken die totaal - en zeer ten onrechte - in de
vergetelheid zijn geraakt.
Een andere sterke troef van Van Royen was het internationale dirigentenbeleid,
waarbij te denken valt aan onvergetelijke optredens van Leonard Bernstein,
Carlo Maria Giulini, Antál Doráti, Erich Leinsdorf, Nikolaus Harnoncourt,
Christoph von Dohnányi, Kurt Sanderling en Wolfgang Sawallisch. Een
verhaal apart is de samenwerking tussen het KCO en de rus Kirill Kondrashin,
die al vanaf 1975 met vaste regelmaat voor het orkest stond en in 1979,
twee jaar voor zijn plotselinge dood, tot vaste dirigent naast Haitink
van het KCO werd benoemd. Kondrashin was iemand die met een cisileermes
te werk ging en niet alleen eindeloos aan de frasering en de ritmische
finesses van een partituur sleutelde, maar ook in staat was het ragfijnst
denkbare pianissimo aan het orkest te ontlokken.
Beperkingen
De vijfde aflevering in de reeks historische radio-opnamen bracht voor
de samenstellers, Lodewijk Colette (RNW) en Daniel Esser (KCO) de nodige
beperkingen met zich mee. Immers, speciale boxen met radioregistraties
van Haitink en Chailly waren reeds voorhanden, en wat de Mahlers betreft;
Haitinks grootste troeven op dit gebied in de vorm van de legendarische
Kerstmatinees (klik
hier voor de dvd-bespreking) waren ook reeds beschikbaar. Dit verklaart
reeds afdoende waarom de twee voormalige chef-dirigenten in deze doos
slechts mondjesmaat zijn vertegenwoordigd. Maar in Ravel's Valses
nobles et sentimentales horen we Haitink op zijn best. Wat een
schitterende rubati en magische overgangen passeren hier de revue en
wat een glanzende sonoriteit klinkt ons hier tegemoet. Beheerst en toch
vitaal, ziehier het geheim dat Haitink in deze vertolking in klinkende
munt omsmeedt. Zijn weergave van de Eerste van Schumann is echter
van niet meer dan doorsnee-kwaliteit. Dat laatste kan beslist niet worden
gezegd van Chailly's fonkelende Rossini ouverture (Le Siège de Corinthe),
waarin een haarscherpe articulatie en een onbedwingbare charme elkaar
als vanzelf de hand reiken, plus zijn uitgebalanceerde lezing van Webern's
onverhuld Straussiaanse Im Sommerwind, waarvan Chailly overigens
tevens een geslaagde Decca-opname vervaardigde. In eensluidende zin
valt te berichten over Stravinsky's symfonische gedicht Le Chant
du Rossignol, wat geen wonder is, want dit stuk is een kolfje naar
Chailly's hand.
Ongenaakbare visie
Natuurlijk is Kondrashin substantieel aanwezig, zij het deels in uitvoeringen
welke reeds eerder op cd zijn verschenen, blijkens de Vijfde symfonie
van Nielsen (Philips) en het Klarinetconcert van Hindemith (Et'cetera ).
Fenomenale lezingen, dat wel, maar waarom heeft men niet gekozen voor
de beste Achtste van Sjostakovitsj ooit, waartegen zelfs die
van Haitink (en ook in diens Decca-vastlegging van alle Sjostakovitsj-symfonieën
uitgebrachte) verklanking verbleekt? Dat men het toen om commerciële
redenen niet heeft gedaan, is begrijpelijk, maar dit was een uitgelezen
kans geweest, die zich niet snel weer zal aandienen. Wel nieuw is een
ongenaakbare visie op Rachmanninov's Tweede symfonie die hier
niet - zoals door Truus de Leur in haar toelichtingen gemeld - alleen
met de traditionele en door de componist toegestane coupure in de finale,
maar ook met een - niet vermelde - coupure in het prachtige adagio gaat,
wat op zich nauwelijks afbreuk doet aan Kondrashins onafgebroken greep
op deze beurtelings onderhuids broeiende en ongemeen fel uithalende
muziek. Een uitvoering om te koesteren naast de eveneens - en zonder
coupures - vastgelegde studio-opname van het KCO onder Ashkenazy (Decca).
Koortsachtigheid en grandeur
Diepenbrock, Escher, Schat, en Keuris, ziehier de Nederlandse muziek
die voor deze aflevering is uitgeselecteerd. Ook daar een doublure,
want Escher's Largo uit diens Sinfonia in memoriam Ravel
kennen we ook al via een Composers Voice-cd van Donemus en wel in dezelfde
uitvoering onder Lucas Vis, die zich indertijd ook heeft ontfermd over
de diverse Van Vlijmens (Quaterni I-IV), maar waarvan in deze
box helaas niets is opgenomen. Zoals bijvoorbeeld het gedenkwaardige
Holland Festival concert in 1984 met het complete vierluik en met onder
andere als solisten Theo Bruins (piano), Theo Olof (viool) en Vicente
Zarzo (hoorn).
Weer een heel ander verhaal is Carlo Maria Giulini, die in 1979 ook
voor een schitterende Holland Festival productie tekende met op het
programma het Adagio uit Mahlers Tiende symfonie, Webern's Fünf Orchesterstücke
en Brahm's Vierde symfonie. Daarvan is hier een uiterst fijnzinnige
en fraai opengewerkte Webern te beluisteren, gevolgd door een Brahms
vol koortsachtigheid en grandeur waarin nog niets valt te bespeuren
van de lethargie die zo kenmerkend zou worden voor Giulini's latere
uitvoeringen van het - bij hem steeds beperkter in omvang wordende -
romantische repertoire.
Lijfelijke impact
De boeiende vraag die altijd weer opgeld doet bij het terughoren van
concerten of delen daaruit waar men ooit zeer van onder de indruk was,
is of en zo ja in hoeverre de tengevolge van de tijd toegenomen kritische
distantie diezelfde indruk relativeert of bevestigt. Een van de meest
verpletterende klassieke concerten ooit was in mijn beleving namelijk
het optreden van Nikolaus Harnoncourt op 16 oktober 1988 met als hoofdschotel
na de pauze een Eroïca die de aarde op haar grondvesten deed
schudden. Razend nieuwsgierig legde ik het cd-tje in de lade, en wat
bleek: Harnocourts expressionistische en weerbarstige Beethoven heeft
nog niets aan kracht ingeboet. Net zoals Furtwängler en Klemperer elk
op hun eigen onvervreemdbare wijze tekenden voor hun met niets en niemand
te vergelijken Eroïca interpretaties deed Harnoncourt dit bij
deze gelegenheid. Dit is wat men in de meest singuliere zin des woords
het herscheppen van een meesterwerk noemt, waarvan elke noot onwrikbare
noodzakelijkheid uitstraalt en het geweld waarmee de dirigent zijn troepen
bezweert een niet minder dan bijkans lijfelijk impact heeft. Alleen
al daarom is deze set onmisbaar in iedere cd-collectie, om het even
welke bezwaren men ook tegen de smaak en de keuze van de samenstellers
moge hebben.
Om even bij het klassieke erfgoed te blijven, van grootse allure is
ook de samenwerking tussen Brendel en Haitink in Mozarts Pianoconcert
nr. 24 in c, KV 491 waarin monumentaliteit en tragiek om het voorste
gelid strijden en de romantiek al haar schaduwen vooruitwerpt. Dat blijkt
ook overduidelijk uit de grote cadens die Brendel in deel 1 speelt en
die ik eerlijk gezegd niet ken (van de toelichting wordt men helaas
niets wijzer). Wellicht heeft de meesterpianist die ter plekke geïmproviseerd.
Hoe dan ook, indrukwekkend is het noot voor noot.
Inzichten
Een van de destijds, en pas recentelijk opnieuw, terugkerende gasten
bij het KCO was Sir Colin Davis die we aan het werk horen in Beethoven's
Mis in C, Stravinsky's Psalmensymfonie en Sibelius' zelden
te horen Zesde symfonie. In beide eerstgenoemde composities werden
de handen ineengeslagen met het op instigatie van Haitink in het leven
geroepen en onder leiding van Arthur Oldham staande koor van het Concertgebouworkest,
dat na de opheffing overging in Het Nederlands Concertkoor. Al snel
na de oprichting van het koor waren er namelijk kritische geluiden te
horen. En, al terugluisterende valt daar wel iets van te begrijpen.
Speciaal in Stravinsky is het geluid aan de wel erg massale en zelfs
soms wollige kant, waarbij de mannenstemmen af en toe naar het kelige
neigen. In Beethoven was het gezelschap duidelijk beter op dreef, getuige
het mooie uit het niets onstaande begin van het Kyrie. Dit alles neemt
niet weg dat het instrumentale aandeel onder Davis ten zeerste weet
te boeien, ook al zijn de inzichten op het gebied van zowel Beethoven
als Stravinsky duidelijk gewijzigd en is het pleit ondubbelzinnig gewonnen
voor een - met name in Stravinsky - compactere en gearticuleerdere klank,
ook bij het KCO, wat blijkt uit een recente uitvoering van de Psalmensymfonie
onder Zubin Mehta.
Brug
Spectaculair zijn de vertolkingen van vele gastdirigenten. De Eerste
van Mahler onder Bernstein, waarvan het hier de radio-opname betreft
zonder de voor de door Deutsche Grammophon uitgebrachte opname vervaardigde
retakes, kenden we natuurlijk al, maar dat geldt natuurlijk niet voor
de oogverblindende verklankingen van bijvoorbeeld Martinů's Zesde
symfonie onder Sawallisch, Strauss' suite uit die Frau ohne Schatten
onder - de door hemzelf samengestelde - Leinsdorf en Skrjabin's Poème
de l'extase onder Doráti. Grote prestaties worden tevens geleverd
door Edo de Waart, waaronder een van de meest poëtische weergaves van
Kodály's Dansen uit Galánta en een briljante uitvoering van Keuris'
Catena dat niet alleen een originele repliek is op Stravinsky's
Symfonieën voor blazers maar hoorbaar duidelijk Magnus Lindbergs
Gran duo moet hebben geïnspireerd. En dat brengt ons weer helemaal
terug bij de twintigste-eeuwse muziek. Want een van de juwelen in deze
collectie is Commatio van Dallapiccola, hemels mooi gezongen
door de sopraan Dorothy Dorow en schitterend gedirigeerd door Lucas
Vis. Als ergens een brug wordt geslagen tussen de expressieve lyriek
van Monteverdi en de verworvenheden van de muziek van Webern en Berg,
dan in dit ontroerende werk waarvan voor zover mij bekend, geen andere
opname bestaat.
Dramatische contrasten
Al even indrukwekkend is het concert waarmee Gerd Albrecht op 14 november
1987 zijn debuut bij het KCO maakte en bij welke gelegenheid hij onder
meer de gelukkig in deze verzameling opgenomen Drie Wozzeck-fragmenten
van Berg leidde met als soliste de sopraan Dunja Vejzovic (in de toelichting
staat dat Albrecht in 1988 voor het eerst voor het KCO verscheen, dat
klopt dus niet). Ik kan me niet herinneren deze muziek ooit zo fijnzinnig
te hebben gehoord, maar ook zo vol dramatische contrasten, of het moet
op een piratenopname met Carlos Kleiber zijn geweest (van wie ons ooit
een complete Wozzeck in het vooruitzicht werd gesteld die er
vanwege de perfectiedrang van deze dirigent nooit is gekomen).
Veel zou er nog over deze verzameling zijn te zeggen (over een hoogst
idiomatische L'enfant et les sortilèges onder Dutoit, bijvoorbeeld
of een uiterst meeslepende Derde van Roussel onder Hans Vonk)
en over smaak en keuze valt vanzelfsprekend altijd te twisten.
Wel wil ik nog een woord kwijt over de eerlijke radio-opnamen die een
lust voor het oor zijn en een pure verademing in vergelijking met nogal
wat registraties van het huislabel van het KCO, RCO-live. Ik heb weleens het gevoel dat het werken met meerkanaligheid, surround en wat
al niet belangrijker is geworden dan het nastreven van wat ik een natuurlijke,
dynamisch rijke en ongerepte orkestklank zou willen noemen. En dat laatste
horen we op deze cd's in overheersende mate, en juist daardoor is er
ook een spontaan overkomende helderheid waar menige moderne en volgens
allerhande nieuwe snufjes tot stand gekomen opname (live of niet dat
maakt vaak al niet meer uit in deze) het tegen aflegt.