|
CD-recensie
© Maarten Brandt, oktober 2015
|
Bruckner: Symfonie nr. 0 in d (Nullte)
Philharmoniker Hamburg o.l.v. Simone Young
Oehms OC 685 • 50' • (sacd)
Live-opname: 20 & 21 mei 2012, Laieszhalle, Hamburg |
|
|
De zogenaamde Nulde symfonie van Anton Bruckner bezat tot voor kort de twijfelachtige status het benjaminnetje binnen diens symfonische corpus te zijn. Dat is in het licht van het misverstand dat de maker dit werk de nodige jaren voor zijn uit 1866 - Linzer Fassung - daterende Eerste symfonie zou hebben voltooid, namelijk tussen 1863 1n 1864, wel te begrijpen. Een misverstand, zoals Cornelis van Zwol in zijn lijvige en uiterst lezenswaardige Bruckner-biografie opmerkt (klik hier voor de bespreking) een lang leven was beschoren, aangezien zelfs Leopold Nowak daar nog van uit ging toen hij het voorwoord schreef voor de tweede tekstkritische editie van Bruckners klinkende nalatenschap. Om die reden werd de in - zoals nadien is komen vast te staan - 1869 gereed gekomen Symfonie in d van de bijnaam 'Nulde' voorzien. Met andere woorden, de 'Nulde' is in werkelijkheid Bruckners Tweede en, de Studiesymfonie in f (1863, met als 'nickname' 'Dubbelnulde') meegerekend, zelfs Derde symfonie. Niet voor niets, immers liet Bruckner zijn Tweede symfonie in c aanvankelijk als derde meetellen. Hoe dan ook, Bruckners Nulde ontstond tussen 24 januari en 12 september van laatstgenoemd jaar. Van Zwol in zijn biografie:
"In het manuscript zijn verschillende data te vinden, die een aardig beeld geven van de ontstaansgeschiedenis en de wijzigingen die Bruckner aanbracht. Zo staat er '18 maart' bij een schets voor een trio in A, die toch niet werd gebruikt; dat blad diende later als omslag voor het eerste deel. Ook het tweede deel onderging de nodige wijzigingen en dat was een van de oorzaken, dat men lange tijd had aangenomen dat het bij deze symfonie om de omwerking van een werk uit de periode 1863-1864 zou zijn gegaan. Daarbij speelde ook een brief van 13 juli 1869 een rol, die Bruckner aan Moritz von Mayfeld schreef en waarin hij over de wijzigingen sprak die hij na opmerkingen van Von Mayfeld had aangebracht."
"Ja, wo ist denn dat Thema?"
Gedurende de eerste maanden van 1870 liet Bruckner door een van zijn kopiisten een afschrift maken van de symfonie in kwestie. Op basis hiervan vervaardigde Franz Schimatschek het stemmenmateriaal, dat op 26 maart van dat jaar gereed was. Tijdens een besloten bijeenkomst liet de componist zich in ieder geval het openingsdeel van de symfonie in aanwezigheid van de dirigent Otto Dessoff voorspelen. Die reageerde heel zuinigjes en stelde Bruckner slechts de vraag: "Ja, wo ist denn das Thema?", wat voor de maker een voldoende reden was het stuk terug te trekken. Niettemin heeft Bruckner het werk niet vernietigd, maar - zoals hij dat noemde - 'annulliert' (het manuscript kwam bij het Linzer Landesmuseum terecht). En, toeval of niet, deze taalkundige expressie bevat tevens het woord 'nul', en verklaart mede de - zoals nu eens te meer duidelijk moge zijn - onterechte bijnaam van deze symfonie.
De Nulde symfonie werd pas geruime tijd na Bruckners dood gespeeld, want de vuurdoop van het werk vond pas in 1924 plaats en stond onder leiding van Franz Moissl. In dit kader mag de datum 30 september 1934 niet onvermeld blijven, want toen dirigeerde Eduard van Beinum bij het Koninklijk Concertgebouworkest de Nederlandse première. Na de Tweede wereldoorlog tekende Henk Spruit met het Omroeporkest voor een vertolking die destijds ook op elpee is uitgebracht. De bij mijn weten eerste stereo-opname van de Nulde is die van het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Bernard Haitink (Philips) en behoort nog steeds tot de beste registraties van deze symfonie. Daarna hebben tal van dirigenten zich over het stuk gebogen, waaronder Barenboim (DG), Inbal (Teldec), Roshdestvensky (Le Chant du Monde), Chailly (Decca) en
Skrowaczewski
(Oehms). Zowel de opname van Haitink als die van laatstgenoemde behoren nog steeds tot de beste uitvoeringen uit de catalogus, althans tot op heden. Want daar is nu de nieuwe vastlegging door de Philharmoniker Hamburg onder leiding van hun chef-dirigente, Simone Young, bijgekomen.
Teugels
Om maar meteen met de deur is huis te vallen, wat zij klaarspeelt, stelt alle tot nu toe verschenen plaat en cd-uitvoeringen in de schaduw, die van Haitink en
Skrowaczewski
zelfs niet uitgezonderd. In tegenstelling tot de beide tevens voor onze site besproken - en eveneens zeer indrukwekkende, daarover geen misverstand - registraties van de symfonieën 5 en 9, laat Young de teugels in haar uiterst poëtische lezing meer vieren dan al haar voorgangers. Wel te verstaan, zonder dat de tempi een slepend karakter krijgen en daarmee alleen al levert Young een prestatie van ongekend formaat. Speciaal in het openingsdeel dat hier, naar boven afgerond, maar liefst 17 minuten duurt. Maar juist daardoor komt het revolutionaire van Bruckners stijl, en die is hier al in optima forma aanwezig, voorbeeldig tot zijn recht. Men bespeurt aldus hoe het discours zich volstrekt organisch en in alle rust ontwikkelt. Dit echt in de geest van Schopenhauers 'Tönend bewegte Formen', waarbij niet zozeer de identiteit van het thema zelf, als wel het wordingsproces van het geheel centraal staat. Met andere woorden, Dessoffs vraag "Ja, wo ist denn das Thema?", raakt de essentie waar het in Bruckners klanktaal in hoge mate om draait tot in de kern, alleen kon hij daar, evenals veel van Bruckners tijdgenoten, niet mee overweg. Ik zou me zo kunnen voorstellen dat deze muziek zo onder Celibidache had kunnen klinken, maar jammer genoeg nam deze legendarische reus Bruckners voor diens genummerde Derde symfonie voltooide symfonische scheppingen - net als veel andere dirigenten, trouwens - niet serieus. En hoe onterecht dat is blijkt weer eens uit deze meesterlijke vertolking van de Hamburgers onder Young.
Referentieopname
Waar Young ook een enorme affiniteit mee toont is de soms alles verterende melancholie die achter Bruckners symfonische ontboezemingen schuilgaat en, niet in de laatste plaats, de tedere ingevingen, waardoor juist ook het ultiem kwetsbare van Bruckners psyche scherper dan ooit aan het licht treedt. Deze lijn wordt naadloos doorgetrokken naar het betoverende andante waarvan de passage vlak voor het slot zeldzaam indringend gestalte krijgt en de tragiek niet minder dan van een handenwringende allure is. Uit alles blijkt - en dit niet minder ook uit de overige delen (met in de finale gedurende de tweede themagroep die knipoog - violen in rappe noten - naar Mendelssohn) - dat Young de Nulde niet als een soort leerling-arbeid opvat, maar als een op en top rijpe Bruckner van vlees en bloed. Waarbij de, hierboven summier geschetste, ontstaansgeschie-denis haar volledig in het gelijk stelt. En dan tenslotte de weergavekwaliteit, want die is werkelijk om door een ringetje te halen: ruimtelijk, sonoor en rijk aan dynamiek. Kort en goed, Young heeft met deze uitvoering van Bruckners Nulde een nieuwe maatstaf gesteld. Dit is de opname die voortaan als referentie mag gelden voor de discografie van dit bijzondere werk.
|
|