|
CD-recensie
© Maarten Brandt, juli 2021
|
The Brandenburg Project
Bach: Brandenburgs concert nr. 1 in F, BWV 1046
Turnage: Maya
Bach:
Brandenburgs concert nr. 2 in F, BWV 104
Mackey: Trickeros
Bach:
Brandenburgs concert nr. 3 in G, BWV 1048
Hillborg: Bach Materia
Bach: Brandenburgs concert nr. 4 in G, BWV 1049
Neuwirth: Aello
Bach: Brandenburgs concert nr. 5 in D, BWV 1050
Caine: Hamsa
Dean: Approach
Bach: Brandenburgs concert nr. 6 in Bes, BWV 1051
Mårten Larsson (hobo), Antje Weithaas (viool), Mahan Esfahani (clavecimbel), Maya Beiser (cello), Håkan Hardenberger (trompet), Fiona Kelly (fluit), Pekka Kuusisto (viool), Sébastien Dubé (contrabas), Claire Chase (fluit), Uri Caine (piano), Tabea Zimmermann (altviool), Brett Dean (altviool), Swedish Chamber Orchestra o.l.v. Thomas Dausgaard
BIS-2199 • 3.27' • (3 sacd's)
Opname: mei, aug. 2017; maart, juli, sept. 2018; Concert Hall, Hillborg; Concert Hall of the School of Music, Theatre and Art, Örebro (Zweden)
|
|
|
Valt er een toondichter na Bach te noemen die zich niet op deze of gene wijze met deze Koning onder de componisten heeft beziggehouden? Niet of nauwelijks. Om het even of ze Mozart, Beethoven, Schumann, Brahms of Schönberg, Berg, Webern, Boulez, Berio, Ketting, Van Vlijmen of wie dan ook heten. Om Bach kan geen componist, ja geen musicus die haar of zijn vak serieus neemt heen. Dat was zo, dat is zo en dat zal altijd zo blijven. Als er een genie valt te noemen dat met geen mogelijkheid in onverschillig welk hokje is te plaatsen, dat evengoed de hele muziekgeschiedenis tot op dat moment niet alleen op een wijze zonder precedent samenvatte, maar bovendien transformeerde en daarmee ook zijn tijd enorm ver vooruit was door op de toekomst te anticiperen, dan was het dit scheppende wereldwonder wel. Een meester wiens klinkende nalatenschap zowel wortelt in de hoogste mathematica en die tegelijkertijd de ziel zonder omwegen tot in de kern vermag te raken. Dit laatste overigens zodanig dat men absoluut niet op de hoogte hoeft te zijn van de keukengeheimen waardoor diens muziek wordt geschraagd. Niet voor niets wekt alleen al het noemen van de naam van Bach onherroepelijk associaties met begrippen als de hoogste abstractie, ontologie, metafysica, het eschatologische en noem maar op. Kortom met de meest diepzinnige religieuze (dit overigens op te vatten in de ruimste zin van het woord), filosofische en existentiële vragen. Of, om het voor de afwisseling wat alledaagser te formuleren, het gaat niet te ver Bach als een klinkend 'Godsbewijs' te beschouwen, waarbij men voor God alles kan en mag invullen van datgene wat naar het transcendente, het alles-overstijgende verwijst.
Concerten voor orkest
Hoe dan ook, gaat het niet alleen over het alles-overstijgende, maar tevens het alle barrières slechtende. En dit laatste brengt ons dan bij Bachs fameuze zes Brandenburgse concerten, waarin hij breekt met het concerto grosso stramien (tutti versus concertino) - ook al zijn daar nog wel sporen van te vinden - en een vorm creëert waarin zowel het concertante als het symfonische element (zij het laatste natuurlijk 'avant la lettre') aanwezig zijn. Een opzet waarbinnen allerhande solistische passages - en wat voor! - worden afgewisseld door een genre waarvan de portee zich laat omschrijven als, zij het weliswaar kleinschalige, concerten voor orkest. Het is dan ook geen wonder dat in de 20ste eeuw, speciaal als reactie op de monsterbezettingen van de late 19de en vroege 20ste eeuw, allerhande replieken ontstonden op Bachs fenomenale zestal, variërende van Schönbergs Erste Kammersinfonie, opus 9, Stravinsky's Basler Concerto (Concerto en Re) en Dumbarton Oaks, Martins Petite Symphonie Concertante en natuurlijk de zeven (de Kleine meegerekend acht) Kammermusiken van Hindemith, om slechts een aantal voorbeelden te noemen, dat nog met legio kan worden uitgebreid.
Automatische piloot
Legio zijn ook de uitvoeringen die er van Bachs Brandenburgse concerten in de loop der vele decennia zijn gemaakt en waarbij vanzelfsprekend het historiserend geïnformeerde kamp zich allerminst onbetuigd heeft gelaten. Opsommingen laat ik daarom in dit kader maar achterwege. Met andere woorden, wanneer Dausgaard zich met het oog op bovenstaande uitgave had beperkt tot de zoveelste registratie van Bachs Brandenburgers dan zou de conclusie moeten luiden dat hij en zijn puike musici, waaronder tal van vooraanstaande solisten, dat zonder meer voorbeeldig hebben gedaan.echter zonder dat er echt veel nieuws wordt verteld. Het zijn vertolkingen die vol 'schwung' en veerkracht gestalte krijgen. Dit middels een modern instrumentarium, waarbij alles bovendien op een superieure manier is vastgelegd. Het type uitvoering dus waarvan er - en ik bedoel dit absoluut niet negatief - dertien in een dozijn gaan, zo nadrukkelijk is deze toonkunst in de genen van alle musici die hetzij in een kamer- dan wel een symfonieorkest werkzaam zijn, vervat. Wat ook het niet ondenkbeeldige gevaar in zich bergt dat er bij vlagen op de automatische piloot wordt gemusiceerd en waardoor het vernieuwende en grensverleggende van de concerti in kwestie wat ondergesneeuwd kunnen raken.
Musiceervreugde, humor en elan
Vandaar dat het een originele gedachte is geweest om een zestal componisten een opdracht te geven een commentaar te geven op elk van de zes concerti van hun grote voorbeeld. Een idee dat dateert uit 2017 en werd gerealiseerd in 2018 gedurende welk seizoen het Swedish Chamber Orchestra en Dausgaard hun opwachting maakten op de Londense Proms. Namelijk met twee programma's, omvattende Bachs Brandenburgse concerten in combinatie met de speciaal voor dat doel geschreven stukken van Turnage, Mackey, Hillborg, Neuwirth, Caine en Dean. En wat méér is twee van de componisten, namelijk beide laatstgenoemden, waren ook als uitvoerende musici bij de totstandkoming van deze concerten betrokken. Nadien is het resultaat in de studio door Bis vereeuwigd en het resultaat op deze drie superaudio cd's vastgelegd. Mijn verwachtingen waren hooggespannen, maar het uiteindelijke resultaat viel me - voor alle duidelijkheid, niet uitvoeringstechnisch, want de vertolkingen zijn zonder uitzondering om door een ringetje te halen - deels toch enigszins tegen. Natuurlijk valt het niet te loochenen dat Bach zelf in zijn concerti alles uit de kast haalt om zijn bonte, kleurrijke en scherp articulerende instrumentarium het volle pond te geven en een idioom te schrijven waarbij musiceervreugde, humor en elan opmerkelijke fenomenen zijn. Maar Bach zou Bach niet zijn als hij het daarbij zou laten, want bij alle virtuositeit, en die is onloochenbaar, is diezelfde virtuositeit nooit een doel op zich. Altijd is er sprake van een diepere gelaagdheid, van een verheven grandeur en ernst. Daarin onderscheidt Bach zich van al zijn barokke tijdgenoten. "Spielerei' was wel het laatste waar hij op uit was en dat verklaart ook afdoende waarom de Brandenburgse concerten , om het even hoe romantisch of trouw in de leer ook verklankt, mateloos en van generatie op generatie blijven boeien.
'Leukheid'
De meerderheid van de componisten heeft zich niettemin vooral door de meer cosmetische kanten van Bachs schrijfwijze op sleeptouw laten nemen door elementen uit het desbetreffende concert waarop een repliek wordt genomen al dan niet caleidoscopisch te verwerken. Dit op een manier die soms, om een vergelijking met de beeldende kunst te maken, 'kubistisch' aandoet. Neem het Vijfde Brandenburgse concert waarin zoals bekend het clavecimbel in het openingsdeel een welhaast concertante functie is toebedeeld. Uri Caine - onder andere bekend door zijn Jazz en Klezmer-achtige bewerking van Mahlers muziek - reageert daarop met Hamsa , zijnde een (deels improvisatorisch gestalte krijgend) pianoconcert van maar liefst ruim een half uur. Daarin worden, soms onmiskenbaar duidelijk herkenbare, elementen uit het Vijfde Brandenburgse concert door de centrifuge gehaald. Dit met als uitkomst weliswaar intrigerende perspectiefverschuivingen (ziehier het kubistische, want als gevolg van dit procedé worden de Bach-elementen tot Caine-ingrediënten omgesmeed) ontstaan, maar er op den duur een soort 'leukheid' in het leven wordt geroepen die na een minuut of tien toch begint te vervelen. Met andere woorden, was Bach nu juist een meester zonder gelijke in het hanteren van proporties, deze staan bij Caine cum suis soms in geen verhouding tot de werken waarop repliek wordt geboden. Daaraan verandert ook het feit dat Neuwirth in haar Aello - Ballet mécanomorphe in de bezetting onder andere een typemachine heeft opgenomen niets aan. Hoe verrassend dergelijke effecten op het eerste gehoor ook kunnen overkomen, ze zijn niet erg inflatiebestendig en een lengte van bijna 17 minuten is dan te lang om geboeid te kunnen blijven luisteren.
Onderhuidse spanning
Gelukkig zijn er ook uitzonderingen op deze regel. Getuige bijvoorbeeld Maya van Turnage voor cello en kamerorkest. Een werkelijk aangrijpend elegisch werk van een klein kwartier dat naadloos aansluit bij het Eerste Brandenburgse concert en waarbij het langzame deel van dit werk een duidelijke inspiratiebron voor het geheel lijkt te zijn geweest, dat overigens is opgedragen aan Maya Beiser, die hier dan ook de solopartij voor haar rekening neemt. In eensluidende zin kan worden bericht over Dean, wiens Approach voor twee altviolen en clavecimbel de 'Hinleitung' vormt naar het Zesde Brandenburgse concert. Dit op een wijze die me - overigens niet wat de noten betreft - deed denken aan Lutoslawski, met wiens stijl Deans commentaar een zekere onderhuidse spanning gemeen heeft. Een dergelijke meer bescheiden benadering had de andere componisten niet misstaan, evenals de wetenschap dat minder juist ook meer kan betekenen. "In der Beschränkung zeigt sich der Meister!" Ik denk in dit verband graag aan Boulez' Mémoriale, dat prachtige ingetogen stuk, bedoeld als een eresaluut aan het adres van Stravinsky en geschreven ter nagedachtenis aan de jong gestorven fluitist Lawrence Beauregard van Ensemble InterContemporain. Of neem het grafschrift dat Stravinsky voor Debussy vervaardigde, zijn Symphonies d'înstuments à vent. Zowel Boulez als Stravinsky - en als er twee moderne componisten waren die qua niveau in de buurt van Bach kwamen, dan zij wel! - beperkten zich in deze tot werken waarin de lat weliswaar ongekend hoog ligt, maar waarbij de speelduur de negen minuten niet te buiten gaat. Aan de andere kant, dit te eisen is wellicht niet redelijk, zij het dat hier en daar enige terughoudendheid het resultaat niet geschaad zou hebben. Waarbij schrijver dezes zich tevens terdege realiseert dat dit alles ook een kwestie van smaak is, iets waarover niet en dus altijd valt te twisten. Laat u dit dus niet van een eventuele aanschaf afhouden, want er - en het wordt nogmaals onderstreept - wordt op de punt van de stoel gemusiceerd en de documentatie bij deze set is al even voorbeeldig, blijkens een essay van Dausgaard zelf boordevol informatie over alle gespeelde werken, waar u echt wel even voor moet gaan zitten.
|
|