CD-recensie

 

© Harry-Imre Dijkstra, december 2021

The complete Josef Lhevinne (1920-1942)

Klik hier voor de inhoudsopgave

Josef Lhevinne en Rosina Lhevinne (piano), Perolé String Quartet; New York Philharmonic Symphony Orchestra o.l.v. John Barbirolli, NBC Concert Orchestra o.l.v. Rosario Bourdon, Worcester Festival Orchestra o.l.v. Albert Stoessel

Marston Records 53023-2 • 72' + 80' + 62' • (3 cd's)
Opname: 1920/1942, V.S.

 

"Daar de kunst grenzeloos is in haar beperkte middelen, moet het onderwijs tot diezelfde middelen worden beperkt, opdat de kunst als onbegrensd kan worden beoefend." Een uitspraak van de legendarische pianist Josef Lhevinne (1874-1944), die hiermee de voor een kunstenaar noodzakelijke objectiviteit omarmde. En objectief was Lhevinne in zeker zin absoluut, hoe lastig dat ook van een interpreet te zeggen valt. Maar de verzamelde opnames in deze box onderstrepen het. Daarover zo direct meer.

Dat we nu mede dankzij recent gevonden live-opnames een iets completer beeld krijgen van Josef Lhevinne en beter kunnen begrijpen waarom hij tot de grootste pianisten behoorde in de eerste helft van de vorige eeuw, is volledig te danken aan het Engelse label Marston Records. Onder liefhebbers van historische opnames heeft het label onderhand een legendarische status, want hoofdproducent Ward Marston zoekt niet alleen onvermoeibaar naar de muzikale parels uit het verleden, hij zet de historische opnamemedia ook zo puur mogelijk digitaal over, of het nu een wasrol, een aluminium- of bakelieten plaat is. Voor de oren is het soms best wennen, ook bij de meeste registraties in deze collectie. Wie er doorheen luistert wordt echter beloond: de klinkende historie betovert nog altijd, in bepaalde opzichten zelfs meer dan door de vele van nu. Technisch gezien zijn vooroorlogse opnames in het algemeen unieker omdat ze niet gemonteerd zijn. De in één keer opgenomen interpretatie van een artiest komt daarmee dichter bij de uitvoering op het podium. Diverse werken die in deze box zowel live als uit de studio te beluisteren zijn bewijzen dat.

In muzikaal opzicht hebben we wat betreft Josef Lhevinne van doen met een uiterst toegewijde pianist die zijn virtuositeit niet onder stoelen of banken stak maar daarbij altijd de grootst mogelijke objectiviteit betrachtte. Hij was niet zoals de epische klavierleeuw Rachmaninov, noch de bandeloos met kleurtjes en sfeertjes strooiende mystieke toetsentaster Skrjabin - alledrie als pianist tegelijk afstuderend aan het Moskous conservatorium in 1892, een topjaar dus! Nee, Lhevinne was de man van de perfecte toon en de kolossale techniek, die altijd een bepaalde afstand wist te bewaren tot het gespeelde. Dat zijn muzikaliteit niet innemend genoeg zou zijn om populariteit te winnen, loochenstrafte hij met eindeloze toernees vol stormachtig onthaalde recitals en optredens met toporkesten, zoals in 1896 met het Concertgebouworkest onder Willem Mengelberg.

Met zijn vrouw, pianiste Rosina Bessie, opereerde hij eerst vanuit Berlijn, vanaf 1919 verbleven ze in de Verenigde Staten. Daar bleek het probleem om grotere roem te vergaren vooral de concurrentie te zijn, niet zozeer op het podium maar in de kaartenbak van de platenlabels: het meeste repertoire waarin Lhevinne in excelleerde – Mozart, Chopin, Schumann, Tsjaikovski, Brahms – was al goeddeels opgenomen door Josef Hofmann, Leopold Godowsky en Rachmaninov, en anders wel overzee door tijdgenoten als Cortot en Backhaus. Het heeft er postuum wel voor gezorgd dat Lhevinne's schaarse opnames die hij wel heeft kunnen maken veel sneller een legendarische status hebben gekregen.

De allereerste opname die we van Lhevinne kennen, gemaakt in New York in december 1920, moet destijds niet zonder reden door hem gekozen zijn: de Trepak uit Tsjaikovki's Achttien stukken voor kinderen op. 72 markeerde zijn persoonlijke verbintenis met de componist, die de jonge pianist een paar maanden vóór zijn dood in 1893 thuis ontboden had. Tsjaikovski droeg de cyclus aan hem op, verzocht hem ook om drie stukken daaruit voor te bereiden om het te kunnen voorspelen na diens terugkeer uit St.-Petersburg, hetgeen door het overlijden van de componist verhinderd werd.

Direct vallen in Lhevinne's opvatting de oersterke muzikale focus, de watervlugge techniek en lichte aanslag op. Ook in een prélude van Rachmaninov, een maandje later opgenomen, lijkt Lhevinne meer te hechten aan de progressie van de compositie dan het uitbuiten van de dramatische momenten. In de relatief eenvoudige Écossaise van Beethoven, bewerkt door Busoni, bewijst Lhevinne een onmiskenbaar klassieke inslag te hebben – had hij maar minstens een Beethovensonate of –concert kunnen opnemen... Dan hebben we zo al drie hoogtepunten uit de pianodiscografie van de vroege twintigste eeuw te pakken.

Een uiterst vermakelijk en bewonderenswaardig staaltje pianistiek vinden we in de knap bedachte Arabesken op thema's van de Schöne blaue Donau, van Adolf Schulz-Evler. Lhevinne lijkt de wals met opzet niet de grootste verfijning te willen meegeven, maar pakt juist de koddige details aan, weeft het soms onnavolgbare lijnenspel en presenteert de meest afschuwelijke capriolen zonder een pareltje zweet. Zoveel gemak en beheersing; niet voor niets was deze parafrase van Johann Strauss' gouden succes ook een roemrucht visitekaartje van Lhevinne.

Minder dansant is de Polonaise op. 53 van Chopin, waarin de schone en onfeilbare techniek overheerst en de onnadrukkelijkheid ervan de uitvoering vreemd genoeg minder doet boeien. Hetzelfde probleem treft lichtelijk de uitvoering van Schumanns Toccata op. 7, die als een niet te stoppen locmotief over rails van ijs glijdt, zonder braampje of buts in het traject. Het spel neigt op deze wijze bijna een oefening te worden. Bij échte oefeningen, zoals de Études van Chopin, valt deze manier van spelen zeer op zijn plaats, met name in de zogenaamde Tertsen-étude op. 25 nr. 6, die moeilijk in een betere uitvoering te vinden zal zijn. Het aspect van de rimpelloze techniek werkt nu magisch, bovendien wekt de vanzelfsprekendheid van zijn spel de suggestie, dat Lhevinne hier het hoofd van zijn publiek afwendt, in de trant van: probeer dit maar niet thuis...

De grote winst van de recente cd-box vinden we in de twee (helaas) incomplete uitvoeringen van Tsjaikovski's Pianoconcert nr. 1 op. 23, uit respectievelijk 1933 (live-transmissie NBC) en 1936 (live-concert Worcester), waardoor in ieder geval een glimp opgevangen kan worden van Lhevinne's kapitale macht en kracht als concertsolist. Wat er te horen en bewonderen valt, doet de clichés snel vergeten: Lhevinne trekt de spanning en warmbloedigheid van het werk met bescheidenheid naar boven en laat het helemaal op zichzelf leunen. Misschien leren we van deze uitvoeringen wie Lhevinne werkelijk was als musicus: de boodschapper, meer niet. Het kan niet genoeg onderstreept worden hoe belangrijk deze opnames zijn als surplus op het reeds liggende bewijs, dat Lhevinne absoluut tot de gouden generatie pianisten van rond 1900 behoorde.

Tot slot een ander prachtig aspect: zijn duo-spel met Rosina. Natuurlijk klopt de techniek en vullen de twee elkaar naadloos aan, maar ook lijken ze vaak de klank als van één instrument te kunnen creëren. Is de door Ravel gemaakte versie voor twee piano's van Debussy's Nocturnes al een goede greep van het echtpaar als het aankomt om ritmische puls en strak geslepen stemvoering, in de muziek van Mozart mag het duo zich de ideale uitvoerenden noemen. De speelsheid van de muziek, de polyfonie van de instrumentale stemmen, het organisch wisselen van de registers en de immer juiste proporties waarin dit in toon en betoog wordt uitgespeeld, verdienen grote lof.

Josef Lhevinne mag zich dankzij de inspanningen van het team van Ward Marston en met deze uiterst fraai en informatief verzorgde uitgave hopelijk opnieuw in veel aandacht verheugen. Allicht zal er in de nabije toekomst nog meer verborgen materiaal boven komen drijven.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links