CD-recensie
© Harry Imre-Dijkstra, mei 2021 |
'This instrument that you hug': een fraaie uitspraak van Alessio Pianelli, over de in zijn jeugd ontstoken liefde voor de cello dankzij het horen van een opname van het celloconcert van Dvořák . Pianelli doet die uitspraak in een sfeervol promotiefilmpje voor zijn nieuwe album "A sicilian traveller". We zien mooie plekjes in en om Trapani, de Siciliaanse geboortestad van Pianelli, afgewisseld met een paar fragmenten van de opname-sessies en een digitaal videogesprek. Daarin hangt hij niet het gebruikelijke cliché-verhaal op over de inspirerende samenwerking met de andere musici en hemelt hij zijn geboortegrond niet op als "de onmetelijke inspiratiebron voor dit fantastische muzikale avontuur in een zoektocht naar de wortels van zijn bestaan" of iets dergelijks. Hij vertelt vooral hoe lang en moeilijk het proces was om alle stukken voor het album te arrangeren en dat hij het formeren van en werken met een speciaal voor dit project opgericht strijkorkest ziet als 'a great opportunity to grow up'. Behept met het historische inzicht dat ongeveer elke rechtgeaarde Siciliaan moet hebben - de vele culturen, van Feniciërs en Grieken tot de huizen Habsburg en Bourbon, die op het eiland alle hun sporen hebben achtergelaten - is de muzikale reis die Pianelli maakt juist gebouwd op de gedachte dat uiteenlopende culturen zoveel overeenkomsten hebben. Zeker als de volksmuziek uit verschillende gebieden in een ruime cirkel om de Middellandse Zee met elkaar vergeleken wordt, schuilt daarin waarheid, al gaat Pianelli in zijn verhaal dan wel voorbij aan de nationale of zelfs regionale identiteit die aan die verschillende soorten volksmuziek vastgeklonken zit. De keerzijde - en een voordeel! - daarvan is, dat Pianelli in zijn interpretaties daarom niet op zoek gaat naar een authentieke of volkse uitvoering van de composities, maar benadrukt wat de gemeenschappelijke delers zijn: directe emotie, zangerigheid, het dansante karakter, lichte tot zware melancholie, kortom muziek die ongeacht het verschil in accent van de taal het hart beroert. Pianelli heeft in korte tijd furore gemaakt als cellist én componist. Met een recente beurs van de Borletti Buitoni Trust op zak had hij de mogelijkheid om dit - laten we dat vooraf stellen - uiterst geslaagde project van de grond te krijgen. Want Pianelli treedt veel op, componeert op behoorlijk tempo en is ook cello- en kamermuziekdocent aan de Scuola Internazionale di Roma, maar wiens droom zou het níet zijn om met een eigen orkest te kunnen doen wat je wilt; dat gaat niet zonder sponsoring, of je moet natuurlijk een rijke echtgenote treffen zoals Paul Sacher ooit... Een mix van jong en ervaren maakt een niet al te gepolijst orkestje (slechts elf spelers), dat behoorlijk precies levert wat een goede solist als Pianelli nodig heeft: een prettig en wendbaar klanktapijt dat hem volledig ondersteunt. Dat er hier en daar iets aan persoonlijkheid ontbreekt in de begeleidingen nemen we graag voor lief, omdat er domweg uiterst sympathiek en accuraat gemusiceerd wordt. De reis begint in Georgië, met aanstekelijke muziek van Sulkhan Tsintsadze, een componist die recentelijk ook door de in Nederland werkende Georgische celliste Ketevan Roinishvili zeer goed op de kaart gezet is. Onmiddellijk kenmerkend is het volkomen natuurlijke karakter van Pianelli's spel en vooral: hij speelt met het orkest samen als Primus inter pares en laat zichzelf onbeschroomd wegzakken in de orkestklank wanneer dat maar van toepassing is. Zijn celloklank is warm, heeft een vocaal karakter en voelt uiterst muzikaal aan. De sterke vertellende kwaliteit van zijn spel doet regelmatig vergeten dat het een cello is die "praat"! Uit buurland Armenië komt iets meer ingetogen muziek, dankzij de meer stricte en trouwe behandeling van de oorspronkelijke volksmelodieën van Paravet Komitas. Het meditatieve lied "Krunk - De kraanvogel" is nogal eens een vehikel voor klassieke artiesten om een volkse toegift op te dienen die dan vaak overgoten wordt met een te dikke, larmoyante saus. De kraanvogel staat in Armenië symbool voor de door het leven getekende zwerver die ernaar verlangt ooit een thuis te vinden. Pianelli treft hier het gemoed vol met een sober verhaal en zelfs een enkele schrale toon die gelukkig niet technisch is weggepoetst. Aan het grote talent van de jonggestorven Samuel Coleridge-Taylor zou gerust een heel artikel gewijd mogen worden, maar hier volstaat de melding dat hij in zijn composities zijn Afrikaanse wortels (zijn vader was een Creool uit Sierra Leone) al zodanig had leren te cultiveren, dat de etniciteit van de hier gespeelde Negermelodieën lastig te herleiden valt. Met die kwaliteit mag hij even hoog geschat worden als zijn grote voorbeeld Dvořák . Voor Pianelli en de zijnen is het pretentieloze, fijne muziek om te spelen. Met de Roemeense dansen van Béla Bartók komen we aan bij een "volkskraker" uit het repertoire, een werk dat in talloze arrangementen bestaat. Pianelli's versie is uiterst kundig en idiomatisch geschreven, maar ondanks de uiterst ingetogen vierde dans komt de uitvoering als geheel wat te licht over. Het had ruwer en woester gemogen, maar dat had wellicht een dirigent moeten aanjagen in plaats van de solist. Na een setje vrolijke maar weinig relevante Griekse volksdansen van Nikos Skalkottas - die helaas nog te vaak met dit 'broodwerk' vereenzelvigd wordt - zit het echte feest gelukkig aan het einde: een compositie van de solist zelf, die barst van de fantasie en spelvreugde, die de luisteraar regelmatig op het verkeerde been zet en tussendoor een knipoog maakt naar de befaamde pizzicato-solo uit Elgars Celloconcert. En dan zijn we ook eindelijk thuis: het thema waarover Pianelli zijn variaties schreef is Siciliaans. index |
|