![]() CD-recensie
© Gerco Schaap, oktober 2009
|
||||||
Verbinding & ContrastVan Noordt: Psalm XXII (3 verzen). Tunder: Präludium in g. Buxtehude: Präludium in D, BuxWV 139. Bach: Partita 'Sei gegrüsset, Jesu Gütig' BWV 768 - Fuga in d ('vioolfuga'), BWV 539. Druckenmüller: Concerto in G. Kint: Prélude pastoral op. 33. H. Andriessen: Deuxième Choral. Monnikendam: Toccata. Ab Weegenaar bespeelt het Hinsz-hoofdorgel in de Bovenkerk te Kampen. Boekenhuis Rijssen BRCD-292 • 66' • Het majestueuze orgel met barokfront dat de westwand van de Bovenkerk in Kampen vult, is een voorbeeld van een orgel waaraan de verschillende bouwfasen goed af te lezen zijn, althans wanneer je de wordingsgeschiedenis van het instrument naloopt. De kas zoals die er staat, is een ontwerp van de Groninger orgelmaker Albertus Anthoni Hinsz, uit de jaren 1741-1743, met beeldhouw- en snijwerk van de Groningse beeldhouwer Casper Struiwig, die voor meer Hinsz-orgels beeldhouwwerk verrichtte. Voor het binnenwerk gebruikte Hinsz verschillende pijpenreeksen (registers) uit het vorige orgel van Johan Slegel (1676), die op zijn beurt weer materiaal uit een orgel van daarvóór had benut. Zodoende bevat het instrument veel zeventiende-eeuws pijpwerk, verdeeld over hoofdwerk, rugpositief en bovenwerk. Aan het eind van de achttiende eeuw voegden de orgelbouwers H.H. Freytag en F.C. Schnitger jr. een vrij pedaal en een borstwerk (een groep registers vlak voor de organist) toe. In de volgende eeuw drukten nog zo wat orgelmakers hun stempel op het orgel, waardoor het instrument steeds verder van zijn oorspronkelijke concept verwijderd raakte. In de jaren '60 van de twintigste eeuw werd duidelijk dat hierin weer wat eenheid gebracht moest worden, ook al omdat het orgel hoognodig aan restauratie toe was. In de jaren '70 begon in orgelrestauratiekringen (gelukkig) de opvatting door te dringen dat, kort gezegd, latere toevoegingen aan een orgel niet per se minderwaardig hoeven te zijn. En zo ontstond tijdens de restauratie het plan om waardevol pijpwerk uit later tijd (1825) op een apart, tweede bovenwerk te plaatsen waarmee ook de uitvoering van negentiende-eeuwse muziek op dit orgel mogelijk zou blijven. Het in 1975 weer opnieuw in gebruik genomen orgel is dan ook tamelijk 'universeel': zowel de Noord-Duitse school (zeventiende eeuw) als de Duitse vroegromantiek is op dit instrument behoorlijk stijlgetrouw uit te voeren. Het orgel is de laatste jaren zelfs 'gewend geraakt' aan eigentijdse composities, sinds in deze kerk al enkele malen het Hinsz Compositieconcours heeft plaatsgevonden, laatstelijk zelfs in samenklank met slagwerk.
Van de hierboven genoemde veelzijdigheid maakt ook Ab Weegenaar, sinds 1995 organist van de Bovenkerk, in zijn cd-programma dankbaar gebruik. Maar het spelen van twintigste-eeuws repertoire op een historisch orgel met een klavieromvang tot c³ – veel van het latere repertoire vereist een klavieromvang tot en met f³ en zelfs g³ – vraagt wel de nodige inventiviteit van de speler, zoals we verderop zullen zien. Tot en met het Concerto in G van een zekere C.W. Druckenmüller (1687-1741), over wie we in het cd-booklet niets gewaar worden en over wie we op het internet weinig meer kunnen vinden dan dat hij uit een muzikale familie uit Würtembergisch Franken stamde, gaat het goed. De drie verzen van Psalm XXII van Anthoni van Noordt (1620-1675) klinken tamelijk authentiek. Een pluspunt is dat het cd-booklet vermeldt welke registers Ab Weegenaar hier gebruikte, en aan de hand van het gedateerde registeroverzicht achterin het boekje kun je dus nagaan hoe oud het pijpwerk is dat je hoort. Al bij het beluisteren van de eerste tracks wordt duidelijk met wat voor een pracht-instrument, geholpen door een ruime kerkakoestiek, we op deze cd te maken hebben. De preludia van de Noord-Duitsers Franz Tunder (1614-1707) en Dieterich Buxtehude (1637-1707) leggen indrukwekkend getuigenis af van de 'stylus phantasticus', de improviserende stijl, waarvan Tunder als een der grondleggers mag worden beschouwd. Een partita biedt de organist altijd de mogelijkheid diverse aspecten en klankcombinaties van 'zijn' orgel te laten horen. Weegenaar koos voor Bachs beroemdste orgelpartita 'Sei gegrüsset, Jesu Gütig' BWV 768, een koraal met elf variaties, die je ook weer dankzij de registratievermeldingen in het booklet goed kan volgen. De ene na de andere schitterende solostem komt hierin voorbij, maar ook de 'gewone' basisregisters als prestanten en fluiten zijn een lust voor het oor. De uitvoering is zeer bevredigend, al is het jammer dat de variaties niet door tracks zijn gescheiden. Na de mooi 'rond' geregistreerde 'Vioolfuga' in d (BWV 539) van J.S. Bach volgt dan het bevallige Concerto in G van bovengenoemde Druckenmüller, een soort dialoog tussen een soloklavier en een 'orkest'-klavier. Merkwaardig is dat het booklet rept over een "zachter geregistreerde" solopartij, terwijl die in de opname juist sterker naar voren komt, wat natuurlijk ook wel de bedoeling is. Over de opname zal collega Aart van der Wal zijn licht doen schijnen. Hierna volgt het in mijn oren iets minder geslaagde deel van de cd. Voor de Prélude pastoral van de Nederlandse altviolist Cor Kint (1890-1944), op zich een prachtig romantisch juweeltje, was het kennelijk moeilijk de juiste registers op dit orgel te vinden. Het klinkt allemaal erg 'barokkig' en eerlijk gezegd wat gekunsteld. Ik vermoed dat hier vanwege de korte klavieromvang het een en ander moest worden 'omgelegd'; het levert in elk geval een minder bevredigend klankgewaad op. Bij uitvoeringen van Hendrik Andriessens Deuxième Choral, dat al in 1916 ontstond maar pas na vurige aandrang van de bekende organist Feike Asma exact een halve eeuw (!) later door de componist werd herzien en uitgegeven, hoor je vaak éérst Andriessen en dan pas het orgel. Zó specifiek klinken Andriessens orgelwerken dat de 'persoonlijkheid' van het orgel vaak pas op de tweede plaats komt. Zo niet in Kampen: daar blijft 'Hinsz' nadrukkelijk aanwezig als persoonlijkheid, die als het ware 'toelaat' dat Andriessen door zijn pijpen tot klinken komt, maar niet altijd van harte ... Veel meer lol lijkt het orgel te hebben in de Toccata van Marius Monnikendam (1896-1977), een werk dat in hetzelfde staccatoritme begint als waarin Monnikendam tegen zijn vriend, de Haagse organist Jan Schmitz, placht te zeggen: "Ik-heb-een-idee!" Het orgel bloeit op, slingert de gewaagde akkoorden van Monnikendam met plezier de gewijde ruimte in, alsof het zeggen wil: kom maar op met je nieuwe repertoire ... we gaan ervoor! ___________________________
Aanvulling (door Aart van der Wal) Over het audiodeel in ieder geval niets dan goeds, want evenals een eerder besproken opname (klik hier) worden we wéér verrast door de opname, die het imposante karakter van het Hinsz-orgel overweldigend in de huiskamer brengt. En ook nu weer lijkt de opnameruimte volkomen overtuigend deel uit te maken van het muzikale discours in al zijn facetten. Het verschil tussen direct en indirect geluid is optimaal gedoseerd, waarbij het de akoestische afbeelding is die de illusie wekt dat die de orgelklank in zijn volle omvang als het ware 'draagt'. Maar het overdonderende van het volle orgel mag dan nog zo indrukwekkend zijn, niet minder belangrijk is de uiterst verfijnde en genuanceerde klank die van een wel heel bijzondere schoonheid is. Ook deze opname toont overduidelijk aan dat niet zomaar wat microfoons her en der werden geplaatst, maar dat met een duidelijke visie op het geheel de opname als het ware is opgebouwd. Maar ik zeg het nog maar eens: 'objectief' ben ik niet want de registratie werd gemaakt door mijn goede vriend Jaap de Jong, die al zovele fraaie opnamen op zijn naam heeft staan (variërende van vele Mariinski/Kirov-opnamen met Valery Gergiev op de bok tot opnamen van de Marinierskapel). index |
||||||