![]() CD-recensie
© Gerco Schaap, september 2007 |
||||||||||
Dieterich Buxtehude - Opera Omnia IIIOrgelwerken - deel 1 Preludium in fis, BuxWV 146 - ‘In dulci jubilo’ - Preludium in G, BuxWV 162 - ‘Ach Herr, mich armen Sünder’ BuxWV 178 - Preludium in E, BuxWV 141 - ‘Nun lob mein Seel’ den Herren BuxWV 213 - Ciacona in e, BuxWV 160 - ‘Nun freut euch lieben Christen’mein BuxWV 210 - Praeludium in D, BuxWV 139 - ‘Von Gott will ich nicht lassen’ BuxWV 220 - Canzonetta in e, BuxWV 169 - Toccata in F, BuxWV 156. Ton Koopman op het Coci/Klapmeyer-orgel van de St. Nicolaikirche, Altenbruch (D). Challenge Classics CC72242 • 60’ •
Dieterich Buxtehude - Opera Omnia IVOrgelwerken - deel 2 Toccata in F, BuxWV 157 - ‘Ein feste Burg ist unser Gott’ BuxWV 184 - Fuga in C, BuxWV 174 - ‘Wie schön leuchtet der Morgenstern’ BuxWV 223 - ‘Nun komm’ der Heiden Heiland’ BuxWV 211 - ‘Puer natus in Bethlehem’ BuxWV 217 - Passacaglia in d, BuxWV 161 - ‘Christ unser Herr zum Jordan kam’ BuxWV 180 - ‘Ach Gott und Herr’ BuxWV 177 - Toccata in G, BuxWV 164 - Canzona in G, BuxWV 170 - ‘Danket dem Herren’ BuxWV 181 - ‘Der Tag der ist so freudenreich’ BuxWV 182 - Canzonetta in g, BuxWV 173 - Fuga in G, BuxWV 175 - ‘Gelobet seist du, Jesu Christ’ BuxWV 188 - Praeludium (manualiter) in g, BuxWV 163. Ton Koopman op het Wilde/Schnitger-orgel van de St. Jacobikirche, Lüdingworth (D). Challenge Classics CC72243 • 60’• In 2001 rondde Ton Koopman de integrale opname van Bachs orgelwerken voor het label Teldec af. In 2004 voltooide hij ook de opnamen voor het Bachcantateproject en ontving hij namens de NVPI de Zilveren Fonograaf, uit erkentelijkheid voor zijn enorme bijdrage aan de Nederlandse platenindustrie. Wrang is in dat opzicht dat hij een jaar eerder zijn eigen platenlabel (“Antoine Marchand”) had opgericht omdat Teldec de samenwerking met Koopman niet langer wilde voortzetten. Vorig jaar ging Koopman van start met de Opera Omnia van Dietrich Buxtehude. Deel I omvat werken voor klavecimbel, deel II een groot vocaal werk (zie bespreking door Aart van der Wal) en de dit voorjaar uitgebrachte delen III en IV zijn gewijd aan Buxtehudes orgelwerken. In het begeleidende boekje van deze luxe uitgevoerde editie betoogt Ton Koopman dat het orgelœuvre van Buxtehude in twee delen uiteenvalt: de werken geschreven vóór 1683, in welk jaar het hoofdorgel in de Mariakirche in Lübeck zou zijn omgestemd van de ‘ouderwetse’ middentoonstemming naar de modernere Werckmeister-stemming, en de werken die daarna ontstonden. Zodoende is de cd met ‘vroege’ werken (Opera Omnia IV) opgenomen op het Wilde/Schnitger-orgel (1599/1862, middentoonstemming) in de Jacobikirche in Lüdingworth, en de cd met latere werken (Opera Omnia III) op het Coci/Klapmeyer-orgel (1498/1728, Werckmeister-stemming) in de Nicolaikirche te Altenbruch. Nu zijn er over die vermeende om-stemming ook de nodige twijfels, maar het is hoe dan ook een verdedigbaar uitgangspunt. Met de vliegensvlugge inzet van Praeludium in fis (BuxWV 146) lijkt Koopman zijn reputatie als snelle speler in althans de vrije werken meteen waar te maken. Maar wie even doorluistert, maakt kennis met een evenwichtige interpretatie die zowel virtuoze als bezonken momenten kent. Het Praeludium in fis maakt ook meteen duidelijk dat de keuze voor twee verschillend getempereerde orgels een verstandige is; transponeren naar een toonsoort die bij een middentoonorgel past, is dan immers niet meer nodig. 'Bezonken' is ook de best passende kwalificatie voor Koopmans
benadering van de koraalbewerkingen. Daarom ‘werkt’
de afwisseling van vrije en koraalgebonden composities op deze
cd’s heel bevredigend. Het orgel in de St. Nicolai-Kirche in Altenbruch kreeg zijn huidige vorm in 1728, toen Johann Hinrich Klapmeyer het in aanleg in 1498 gebouwde en sinds die tijd regelmatig aangepaste orgel op de westgalerij plaatste en het van pedaaltorens, een nieuw borstwerk en nieuwe klavieren en mechaniek voorzag. Het sindsdien 35 stemmen tellende instrument werd goed onderhouden en in de jaren 2002-2004 voortreffelijk gerestaureerd door Jürgen en Hendrik Ahrend.
Het orgel in de St. Jakobi-Kirche in Lüdingworth bevat zowel renaissance- als barokelementen. Arp Schnitger bouwde hier in 1682 een orgel dat in de kern bestond uit het in 1599 door Antonius Wilde gebouwde instrument. Schnitger veranderde Wildes hoofdwerk niet wezenlijk, waarmee het vocale karakter van de prestanten behouden bleef; de 8-voets tongwerkbasis liet hij ongemoeid. Het borstwerk verrijkte hij met een Scherp waardoor een plenum gemaakt kon worden. De basregisters bracht hij onder in twee pedaaltorens. Zijn meestergezel Andreas Weber bouwde een rugpositief waarin een 16-voets Dulciaan voor een gelijkwaardige 'Gravität' ten opzichte van het hoofdwerk zorgt. Ook dit instrument werd in de jaren 1982 en 1998 met veel “Sachkenntnis” door Ahrend gerestaureerd. De cd’s, ook nog eens van een kartonomslag voorzien, zijn voortreffelijk gedocumenteerd met inleidingen (Engels, Duits, Frans) door Ton Koopman, beschouwingen over Buxtehudes orgelwerken door Christoph Wolff en orgelbeschrijvingen door Ingo Duwensee, sinds 2000 organist van beide orgels. De grafische vormgeving is fraai en doeltreffend. Wie een eerste indruk wil krijgen van Koopmans vertolkingen, doet er goed aan de website www.tonkoopman.nl te raadplegen, waar samples van deze cd’s te beluisteren zijn. index | ||||||||||