CD-recensie
© Gerco Schaap, juli 2016
|
In de kapel van Duke University in Durham (VS) staan maar liefst drie pijporgels. Het oudste is tevens het grootste: het Kathleen Upton Byrns McLendon Organ - in Amerika dragen orgels vaak de naam van de schenker of van degene aan wie het instrument een eerbetoon is. Het werd gebouwd in 1932 door de Æolian Organ Company uit New York en draagt opusnummer 1785. Christopher Jacobson, organist van Duke University Chapel, speelt een programma met repertoire waarin zowel het orgel als hij kunnen schitteren. Al in het eerste stuk, een transcriptie van Sibelius' symfonisch gedicht Finlandia, wordt duidelijk dat een orgel met veel registers niet luid hoeft te klinken. Dankzij de uiterst fijnzinnige intonatie klinkt alles even beschaafd, ook aan het eind, wanneer de tuba's van het Solo Organ nog één keer de bekende hymne de ruimte in schallen. De kapel is overigens gezegend met een royale akoestiek die voor een perfect samensmelten van de orgelklank zorgt zonder dat de klank 'modderig' wordt. Opnametechnicus John Newton en 'mixing & mastering engineer' Mark Donahue hebben hier fantastisch werk verricht. Als 'uit de hemel' komen de eerste serene maten van Herbert Howells' Rhapsody op. 17 uit 1913 uit het orgel neergedaald, aanzwellend tot een massief statement om daarna via een naadloos decrescendo weer naar de mysterieuze sfeer van het begin terug te keren. Laat de Rhapsody van Howells iets horen van de dreigende sfeer voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog, het tweede deel uit André Fleury's Symphonie no. 2, net na de Tweede Wereldoorlog gecomponeerd, verklankt met zijn tintelende guirlandepassages meer het optimisme van de naoorlogse tijd. Fleury (1903-1995) had juist zijn geboortestad Parijs verlaten om in Dijon te gaan lesgeven en componeren. De in Engeland geboren en door zijn optredens in eigen land beroemd geworden concertorganist Edwin Lemare (1865-1934) zocht het verder weg: hij vertrok in 1902 naar Noord-Amerika waar hij zich nog beter kon ontplooien. Hij componeerde een aanzienlijk ouvre voor orgel maar we kennen hem vooral van zijn transcripties van symfonisch repertoire waarvan de uitvoering alleen voor toporganisten is weggelegd. Zijn Irish Air from County Derry is een romantisch niemendalletje, dat als brug fungeert naar steviger repertoire: de drie preludes en fuga's op. 7 van Marcel Dupré. Virtuoos en uitdagend repertoire voor de concertorganist, die zich in de derde prelude (in g-mineur) geconfronteerd ziet met vierstemmig pedaalspel tegenover uiterst virtuoze manuaalpassages. Voor Christopher Jacobson een peulenschil. Daarna weer zo'n Engels bonbonnetje: Rhosymedre, Welsh voor 'lovely', een van de drie preludes over Welshe hymnen van Ralph Vaughan Williams. Hier is nog eens goed te horen hoe op dit orgel een naadloos crescendo is te realiseren. Engeland is ook het land van de marsen, zoals Elgars Pomp & Circumstance . Herbert Brewer (1865-1928), goed bevriend met Elgar, schreef ook zo'n triomfantelijke Marche Héroïque, die grotere bekendheid kreeg na de uitvoering bij de begrafenis van Lord Mountbatten in 1979. Het kalme tempo waarin Jacobson de mars brengt, komt het stuk zeer ten goede. William Bolcom (1938) omarmde als componist aanvankelijk het serialisme van Berio en Boulez. Later slechtte hij de grenzen tussen de 'serieuze' muziek en het populaire genre en verlegde hij zijn interesse naar volksliederen uit Amerika en andere delen van de wereld. Vanaf 1979 schreef hij in opdracht twee series Gospel Preludes. Zijn eigenzinnige bewerking van de hymn 'Jesus loves me' tilt de eenvoudige melodie boven zichzelf uit. Het Grand Chour Dialoguée van Eugène Gigout, is een bewerking voor orgel en brass-sextet zorgt voor een feestelijke afsluiting van deze boeiende cd, die je even onderdompelt in het warme bad van de Amerikaans-symfonische orgelcultuur. Het cd-boekje geeft achtergrondinformatie bij de gespeelde werken, een korte historie (+ dispositie en foto's) van het bespeelde orgel en het c.v. van de organist. index |
|