|

CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, februari 2025
|
Maurice Ravel - Pianowerken
Serenade grotesque - Menuet antique - Pavane pour une infante défunte - Jeux d'eau - Menuet in cis* - Sonatine - Miroirs - Gaspard de la nuit - Menuet sur le nom d'Haydn - Valses nobles et sentimentales - Prélude - A la manière de Borodine - A la manière de Chabrier - Le tombeau de Couperin - La valse*
Jean-Efflam Bavouzet (piano)
Chandos CHAN 20287 (2 cd's)
Opname: sept. 2023 & sept. 2024, Potton Hall, Dunwich, Suffolk (VK)
Verschijnt op 4 april
Seong-Jin Cho (piano)
DG 4866814 (2 cd's)
Opname: sept. 2024, Siemens Villa, Berlijn
*Alleen Bavouzet
|
|
|
Ravel hoort al sinds het interbellum tot de canon van de westerse muziek en heeft de jubileumfestiviteiten dit jaar t.g.v. zijn 150 e geboortejaar in wezen niet nodig om in beeld te zijn. Niettemin zijn er al twee nieuwe uitgaven van al zijn werken voor pianosolo en nog meer heruitgaven. Die titels zijn bijna alle prachtig en voorspelbaar. Een mindere uitvoering schaadt de reputatie van de muziek niet en Ravels muziek is meestal voor vertolkers dermate veeleisend dat alleen de grootsten zich met fatsoen eraan durven wagen - en die grootsten kunnen laten zien dat ze groots zijn, juist door hun niveau demonstratief te tonen. Voorspelbaar is natuurlijk voorbarig, want men weet nooit welke nieuwe visie dit jaar brengen zal. Ik zie weliswaar een eerste teken van verandering (zie onder), maar één schokkende uitgave is nog geen trend. Tegelijk is er de vertroebelende factor van de spanning tussen kunst en wetenschap. Bij Ravel functioneren muziekwetenschap en uitvoeringspraktijk tamelijk onafhankelijk van elkaar. De grootste recente toenadering lijkt de poging van Les siècles om orkestmuziek van rond 1900 uit te voeren op instrumenten uit die tijd. Echter, hoe meer men de instrumenten beheerst, hoe meer de klank ondergeschikt wordt gemaakt aan een interpretatie waar Ravel blij geweest mee zou zijn en die in wezen dezelfde is als die van dirigenten van 1970 als Abbado, Ozawa, Haitink en Boulez. De grootste verandering in de muziekwetenschap in de laatste decennia – nagaan welke onrust zich bevond achter Ravels masker van schoonheid en beheersing – heeft niet of nauwelijks weerklank gekregen bij musici, simpelweg omdat de beste musici beseffen en hoorbaar maken dat dit masker de essentie van Ravel is. Ravel was absoluut geen Duits getinte romanticus, hoeveel vuur en onrust ook in hem woedde.
Twee tradities
De laatste grote breuk in de uitvoeringstraditie van Ravels pianomuziek deed zich voor rond 1970. Voorheen was het bon ton om Ravels muziek zeer strak te spelen met veel aandacht voor een heldere frasering, onopvallende virtuositeit, een mooie toon ter wille van de structuur en een grote aandacht voor de architectuur. De meer exuberante werken als Jeux d'eau , Miroirs en Gaspard de la nuit werden even schijnbaar apollinisch gespeeld als de meer uitgesproken apollinische stukken als Sonatine , Valses nobles et sentimentales plus Le tombeau de Couperin . Deze benadering had de voorkeur van de componist en hij had favoriete vertolkers die deze benadering grandioos over het voetlicht brachten. De beste van hen (Robert Casadesus) werd bewonderd als persoonlijkheid, maar dankte zijn faam destijds mede aan zijn plek binnen een klimaat. Mindere goden in deze richting (moet ik echt namen noemen?) waren niet minder trouw aan de tijdgeest maar wel minder krachtige persoonlijkheden en raakten later daarna buiten beeld, terwijl zij in hun tijd meer representatief zijn voor hun tijd dan de besten. Als we Casadesus nu nog waarderen, dan om de kracht van zijn spel en niet omdat hij in een klimaat paste. De omwenteling kwam in de jaren zeventig. Kort gezegd: de vrijheid in het spel werd veel groter, de apollinische werken klonken net zo exuberant als de ronduit exuberante en met name Gaspard de la nuit werd onontkoombaar voor pianisten met de grootste plannen. Die benadering overtuigde op termijn iedereen, niet omdat ze musicologisch verdedigbaar werd, maar omdat de vertolkers van uitzonderlijk niveau waren, met name Argerich en Pogorelich. Daarna verschenen vertolkers die minder extreme vrijheden namen, maar de lyriek meer op de voorgrond plaatsten en dat prachtig combineerden met een klassiek instinct voor vorm. Ook hier overtuigde deze benadering door het niveau van de beste vertolkers (Tharaud, Lortie en Chamayou). De mindere goden in deze richting pleiten niet tegen deze richting, net zo min als de besten ervoor pleiten. Dat gold ook voor de benadering van Casadesus.
Bavouzet
Bavouzet is van het niveau en met de instelling van Tharaud, Lortie, Chamayou, maar veel eigenzinniger. Musicologisch gezien doet hij veel fout, muzikaal gezien is hij geweldig. Bavouzet maakte 15 jaar geleden naam met schitterende vertolkingen van de pianomuziek van Debussy. Hij begreep de vrijheid in deze werken, kon de vrijheid aan, bracht lijn in vloeiende structuren, wist hoe hij met kleur moest omgaan en verenigde de bij velen tegenstrijdige elementen als klank en ritme. Dit maakte mij nieuwsgierig naar zijn aanpak van de componist die vaak in een adem wordt genoemd met Debussy (Ravel) terwijl dit onafscheidelijke duo onderling net zo verschilt als de eerdere stellen Bach-Händel, Haydn-Mozart en Chopin-Schumann, wat verklaart waarom veel pianisten die beide componisten vastlegden met de één beter overweg konden dan met de ander. Daarna moesten we bij Bavouzet lang wachten op zijn tweede opname van Ravel, maar in de tussenliggende jaren verblijdde hij ons met onder meer prachtige opnamen van de concerten van Beethoven, Prokofjev, Stravinsky, Pierné, Massenet en vooral Bartók. Zijn nieuwe Ravel op Chandos klinkt als Debussy en op deze manier gedaan is dat een enorme verrijking (en een enorme vooruitgang vergeleken met zijn eerdere Ravel-opnamen op MDG). De bril van Debussy herkent men aan kleine accenten die de frasering minder streng en regelmatig maken. Hij denkt ogenschijnlijk meer in grillige momenten dan zeer lange lijnen, maar onderhuids zijn de details een natuurlijk onderdeel van het gehele betoog. Zo bezien zijn de meest spectaculaire uitvoeringen die van Le tombeau de Couperin en Gaspard de la nuit. Het eerste klinkt verfrissend onklassiek, het tweede zonder de beheerste expansie van oudere pianisten en zonder de jonge hondenhouding van hedendaagse vertolkers die eerder pianist dan musicus zijn. Vanwege die blik en nog meer de manier waarop hij die vormgeeft, is dit de interessantste bijdrage aan het Raveljaar tot nu toe. Bij zoveel oprechte kwaliteit klinkt in Nederland al gauw de term authentiek. Hoe dachten de componisten over elkaar? Debussy vond Ravels Valses nobles et sentimentales verschrikkelijk (volkomen voorspelbaar qua frasering, volkomen verrassend qua harmonie). Ravel vond Debussy's Prélude à l'après-midi d'un faune het perfecte muziek en wilde dit gespeeld hebben bij zijn begrafenis.
Cho
Vergeleken met de avontuurlijke Bavouzet is Cho een keurige representant van een oudere generatie, ook al is hij pas dertig. Het is prachtig pianospel, van toon en techniek, met inzicht in de structuur van de werken, hij weet hoe details moeten passen in het geheel en kan doseren. Bovendien wordt hij geholpen door de opnametechniek en een mooie piano. Maar ik kon hem amper betrappen op verrassingen, positief noch negatief. Soms komt een curieus detail voorbij, met name in Le tombeau de Couperin, maar zelden is het choquerend. Als het choqueert, is dat omdat neutraliteit zijn devies lijkt, terwijl bij Bavouzet de vele verrassingen passen binnen een intrigerende visie. Cho is op zijn best in de Valses nobles et sentimentales omdat het precies past bij zijn visie, Bavouzet in Le tombeau de Couperin omdat juist het klassieke ervan hem uitdaagt tot een onkassieke aanpak. Cho's in zekere zin onopvallende spel deelt hij niet met de oudere generatie, want zelfs de mindere oudjes waren uitgesproken persoonlijkheden. Bij elk werk of gedeelte daarvan geniet men van de schoonheid en de verzorging van Cho's spel, maar luistert men langer, dan sluipt het ongemak naar binnen, zeker als men twee cycli achter elkaar hoort. Of zoals Clifford Curzon ooit zei tegen een leerling: ‘U speelt perfect, nu moet u fouten gaan maken.' Bavouzet weet hoe hij in de fout moet gaan. De roerende woorden in de tekstboekjes van de musici (of hun PR-mensen?) brengen mij niet op andere gedachten. Kunst overtuigt niet vanwege het concept, maar vanwege de kunst.
|
|