![]() CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, oktober 2015
|
Een van de recente verschijnselen in cd-land is de publicaties van vele cd's van musici die tijdens hun leven een grote naam hadden en daarna enigszins in de vergetelheid zijn geraakt en nu vermoedelijk alleen nog bekend zijn bij specialisten. Die publicaties gaan meestal in box-vorm alsof we in één klap alles van de man of vrouw moeten hebben en alsof alles even sterk zo zijn. In deze categorie horen de vier dozen die het afgelopen jaar verschenen met opnamen van de Franse dirigent Jean Martinon (1910-1976). In Nederland was hij geen onbekende. Na 1950 stond hij regelmatig voor orkesten in de randstad en van 1974 tot zijn dood was hij chef-dirigent van het Residentie Orkest. Zoals veel Franse dirigenten van zijn generatie en daarvoor werd hij vooral verbonden met de muziek van zijn landgenoten. Het Concertgebouworkest leidde hij enkele malen in de jaren vijftig met voornamelijk stukken van andere galliërs. Dat zijn repertoire veel breder was, weten veel minder mensen; dat hij ook componeerde, weten weinigen. Jarenlang moesten de liefhebbers van zijn spel het doen met de box 'Jean Martinon - Complete Decca Recordings 1951-1960' (Decca 4757209, verschenen in 2006) waarin vooral de klassiek georiënteerde Fransen aan bod komen. De afgelopen maanden verschenen, buiten de twee dozen besproken in deze recensie, ook 'Jean Martinon - The Philips Legacy 1953-1956' (Australian Eloquence 4805588) en 'Jean Martinon: The Deutsche Grammophon Legacy 1960-1971 (Australian Eloquence 4808926). Niet in deze vier recente boxen zijn opgenomen zijn Martinons grootste hits (de opnamen uit de jaren zeventig met alle orkestwerken van Debussy, Ravel en de symfonieën van Saint-Saëns) omdat die al elders en veelvuldig verkrijgbaar zijn. Op allerlei andere merken is een zeer gevarieerd repertoire te vinden, bijvoorbeeld de Zesde en Zevende symfonie van Prokofjev (op Testament SBT 1296) en de opera Padmâvatî van Roussel (GL 100573). Alleen al die verscheidenheid is opmerkelijk. Martinon betitelen als een archetypische Fransman doet hem half recht. Hij had een als Frans te boek staande voorkeur voor bondigheid, helderheid, impliciete expressie, verfijning en stijl, plus de neiging de vormen zo klassiek mogelijk te maken en te presenteren. In korte stukken overheerst een schijnbare gelijkmatigheid vol subtiele wendingen, in lange werken een ijzeren greep op de lange lijn waarbij hij zich zelden van de wijs laat brengen door het bijzondere van het moment. De grootste profiteurs van die aanpak zijn de werken van Ravel, Ibert, Pierné en vooral Roussel. Dat Roussel zijn compositieleraar was, zal zeker daartoe hebben bijgedragen, maar 'de lessen van Roussel' hadden ook grote gevolgen voor zijn aanpak van andere componisten. Louis Andriessen noemde in 1981 Roussel 'de meest Duitse onder de Franse componisten'. Een kwart eeuw later verklaarde hij dat hij daar niet meer achter stond, maar een Duitse, beter gezegd, klassieke omgang met vorm en lijn had hij zeer sterk, zeker in de jaren zestig. (In zijn Debussy-opnamen uit de jaren zeventig durft hij veel vrijer om te gaan met tempi en details.) Met Franse muziek met een Duitse inslag (Mendelssohn, Martin, Bizet0 wist hij getuige de boxen uitstekend raad. Dat dit maar het halve verhaal is, blijkt uit de andere Franse muziek in deze boxen. Florent Schmitt kan men moeilijk een sierlijke, elegante componist noemen (ik geloof dat De Heer nog nooit zo militaristisch is toegezongen als in Florent Schmitts Psalm 47), maar deze oorlogszuchtige bombast (alsof IS-strijders dit moeten horen voordat ze aan de slag gaan) overtuigt doordat de overdrijving een walgelijke uitvergroting is van een klassiek en onwrikbaar gevoel voor balans en proporties. Juist de combinatie van beheersing en mateloze bezetenheid geeft deze muziek en deze uitvoering zijn ongekende kracht. In minder extreme mate is hetzelfde aan de hand in Saint-Saëns' Derde symfonie en diverse stukken van Ibert, Honegger en Dukas. Martinons grote affiniteit met dit repertoire duidt allereerst op een grote liefde voor drama in symfonische vorm en op een grote liefde voor die hedendaagse componisten die enerzijds klassiek geworteld zijn en anderzijds de grenzen daarvan uitgebreid verkennen. Wat dit betekent voor het Franse repertoire, is vooral te horen op de Warner-box waarin hij voornamelijk werkt met het orkest van de ORTF waarvan hij vanaf 1968 chef-dirigent was. Met het Chicago Symphony Orchestra (waarvan hij van 1963 tot 1968 de chef was) nam hij eerder niet-Franse componisten op. De weinige overlappingen in repertoire zijn geen overlappingen in uitvoeringen: in Amerika dirigeerde hij merkbaar robuuster en virtuozer, maar beslist niet minder verfijnd of verbrokkeld. De orkestwerken van Ravel klinken in Chicago meer vanuit een turbo, in Frankrijk eerder vanuit een Déesse: magie kenmerkt beide auto's, maar de Amerikaan rijdt voortvarender en vooral imperialistischer. De energie die nodig is voor de symfonie van Martinon geeft de dirigent elk muziekstuk. Vele componisten daarvan zijn zeer daarbij gebaat, want hij (en/of zijn platenmaatschappijen?) hadden een voorkeur voor neoclassicisten die het vooral moeten hebben van gebaren die hun mindere kwaliteiten verbergen achter overgeleverde vormen en briljante uitvoeringen. Katsjatoerian is een mindere en vooral toeristischer uitvoering van Prokofjev, Marcel Landowski was een Franse naoorlogse neoclassicist zonder de humor en de overtuigingskracht van zijn beste voorgangers zoals Francis Poulenc, ook Peter Mennin is afhankelijk van superieure vertolkers (pas dan lijkt het nog wat), Hindemith wordt met Mathis der Maler een bijna serene Fransman (wat de muziek niet ten goede komt) en Robert Casadesus (voor ons een pianist die ook componeerde, voor hemzelf primair een schepper) maakt met zijn pianoconcert een stuk in de geest van Roussel. Is de muziek beter, dan wordt de uitvoering dat vaak ook. Hoogtepunten in beide boxen zijn de suite uit Bartóks wonderbaarlijke mandarijn, Schumanns Vierde symfonie, Nielsens Vierde symfonie, de concerten van Poulenc, Lalo, Martin en de vele orkestwerken van Roussel (zeer aanbevolen!). Zwakke plekken in deze boxen zijn nauwelijks aan te wijzen, of het moet zijn dat hij soms te aardig voor een solist. Het Tweede pianoconcert van Tsjaikovski is veel minder sterk dan het Eerste (en duidelijk ontstaan onder Franse invloed) en de soliste is vooral kundig. Benny Goodman (in de klarinetconcerten van Weber) verrijkt de klassieke muziek niet met de swing van jazz, maar wil klassieker dan klassiek zijn waardoor hij doorslaat in het idee dat klassieke muziek (in meerdere betekenissen van het woord) bezadigd, afgemeten en geserreerd zou zijn. Daarentegen laat Martinon zich gelukkig zeer op sleeptouw nemen door grootheden als Marie-Claire Alain en Robert Veyron-Lacroix (in Poulenc), Jean-Pierre Rampal (Katsjatoerian), David Oistrach (Lalo), Ithzak Perlman (Chausson), Philippe Entremont (Franck) en vooral Robert Casadesus. Een luisteraar kan het slechter treffen. Niet alle uitvoeringen in deze boxen passen in deze karakterschets. Dat heeft voor- en nadelen. De boxen zijn een mooie gelegenheid ook de componist Martinon te presenteren, maar al kende hij het orkest door en door, ook hij is (in zijn Vierde symfonie) niet altijd in staat een dramatische en kleurrijke lange lijn vast te houden (vele Franse collega's en af en toe filmmuziek komen voorbij). Martinons zeer gedreven directie maakt het stuk beter dan het is. Dat hij geworteld is in Roussel plus Bartók en Prokofjev, klinkt door in zijn aanpak van Varèses Arcana (goed) en het niemendalletje van Paganini. Superieur is de Fransman is werken van Duitsers als Brahms, Schumann en de halve Duitser Hector Berlioz. De hitsigheid van Schmitts Psalm 47 lijkt bij Martinon afkomstig te zijn van de Symphonie fantastique. Een interessante aanvulling op deze boxen zou zijn een heruitgave van de drie lp's die het Residentie Orkest uitbracht in memoriam Martinon met twee werken die de 'breedgeworteldheid' van deze musicus uitstekend illustreren: Liszts Faust-symfonie en Mahlers Tiende symfonie. De terechte aandacht voor deze enigszins vergeten dirigent geeft veel meer dan alleen een reeks schitterende uitvoeringen van bekend en onbekend repertoire: 'De Franse muziek' is maar een cliché, kruisbestuiving leidt tot fantastische resultaten, veel interessanter dan de ideologisch gekleurde inspiratie (bijvoorbeeld de strijd tussen neoclassicisten en anderen) is de verwerking en het niveau waarop dat gebeurt. De hoogtepunten in deze boxen (en dat zijn er vele) zijn voltreffers. index |
|