CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, maart 2024 |
Velen die denken aan de opnamen van Otto Klemperer, denken aan de opnamen die hij vanaf de jaren vijftig maakte voor EMI, meestal met de Philharmonia Orchestra, later het New Philharmonia Orchestra. Ook al zitten daar stukken bij voor orkest met koor en/of vocale solisten, zijn opnamen van orkestwerken (te vinden in de Otto Klemperer: The Warner Classics Remastered Edition Volume 1, begin 2023 verschenen en hier door Niek Nelissen besproken) hebben vaak meer aandacht getrokken dan die van de vocale. Zijn opnamen met Bach en Händel gelden weliswaar nog steeds als zeer imposant, maar velen hebben nu andere ideeën over de uitvoering van 'oude muziek' waarop het gevoel voor kwaliteit het bij sommigen helaas moest afleggen tegen zijn gevoel voor stijl. Anders is dat met de vocale werken van Mahler en Brahms die weliswaar ook nu zeer populair zijn maar niet in de tussentijd werden onderworpen aan een nieuw ontwikkelde speelwijze, vandaar dat zijn tweede opname van Das Lied von der Erde met Christa Ludwig en Fritz Wunderlich nog steeds en terecht de beste uitvoering heet van dit werk. Ook zijn uitvoering van Ein deutsches Requiem met Elisabeth Schwarzkopf en Dietrich Fischer-Dieskau heeft de tand des tijds glansrijk doorstaan. Voor zijn directie van Beethovens Fidelio en Wagners Der fliegende Holländer geldt in zekere zin hetzelfde. En voor wie de studio-opname van beide opera's een fractie te beheerst vindt, zijn er van de twee ook live-opnamen (op Testament) waarbij iedereen graag aanwezig had willen zijn. Bij de opera's van Mozart in deze box speelt naast de verandering in speelwijze nog iets mee. Tijdens de jaren vijftig en zestig verkeerde Klemperer in zijn Indian Summer, een van mooiste herfsttij's in de geschiedenis van de opnametechniek, en dirigeerde hij nog zelden een opera. Dat was anders in zijn lente. Hij leidde eind jaren twintig in Berlijn de Kroll Oper die geliefd en gehaat werd vanwege de promotie van nieuwe muziek in vaak nieuwe ensceneringen. Opera vormde een groot deel van Klemperers repertoire, getuige zijn inzet voor muziek van onder meer Janácek, Stravinsky en Schönberg. En oude meesters als Wagner kregen een grondige schoonmaakbeurt. De conservatieve weerstand was minstens zo groot als het latere historische belang. De regievernieuwing die Wieland Wagner in de jaren vijftig doorvoerde in Bayreuth, compleet met grote veranderingen in decor en kostuums, is ondenkbaar zonder het baanbrekende werk van de Kroll Oper. Daarnaast was Klemperer een van de eerste dirigenten die in opera het zwaartepunt verlegde van de zangers naar de dirigent. Ook daarin was hij een groot voorbeeld voor latere dirigenten, zeker na de oorlog. Deze prioriteit had dan ook gevolgen voor de behandeling van opera. Ten eerste behandelde hij opera als een dramatisch werk in een symfonische jas, vandaar dat zijn vertolkingen van symfonisch werk een geladenheid hebben die minder sterk is bij dirigenten die weinig of geen opera's dirigeren. Wat dit betreft lijkt hij veel op George Szell (die in 1936 debuteerde hij het Concertgebouworkest met onder meer Bergs Lulu -suite en voor 1950 tamelijk veel opera's leidde) en veel minder op bijvoorbeeld Jochum (die weliswaar ook soms opera dirigeerde maar dan vaak werken van Mozart en Weber waarin de relatief diverterende zang aansluit bij het relatief diverterende instrumentale aandeel). Haitinks aanpak van symfonisch werk werd met de jaren 'rijker' toen hij meer en meer opera's ter hand nam; omgekeerd is bij Haitink het symfonisch aspect van opera vaak spannender en gestructureerder verklankt dan bij veel andere dirigenten. In de onweerstaanbare uitvoeringen van Carlos Kleiber met orkestmuziek hoort men zijn jarenlange opera-ervaring sturend op de achtergrond. Klemperer was kortom de baas, ongeacht de faam van de solisten. Geen van hen, zelfs niet de beroemdste, kreeg de kans de beroemde vertolker uit te hangen. Of hij zijn solisten zelf uitkoos weet ik niet - hij was neem ik aan gedeeltelijk aangewezen op andere musici uit de stal van EMI, maar hij behandelde ze als onderdelen van zijn visie. Wat zich achter de schermen afspeelde, weten alleen de ingewijden - de toegevoegde bonus-cd in deze cd-box met onder meer herinneringen van zangers die met hem werkten benadrukt vooral het wederzijdse respect tussen dirigent en vocalisten. Wat het resultaat was, kan iedereen horen. Hij was in de omgang misschien niet de ouderwetse dictator, maar zijn wil als musicus was ijzersterk en onwrikbaar. Niet alleen in de keuze van zijn solisten, ook in zijn repertoire was hij min of meer gebonden aan EMI dat zich in 'zijn periode' nog niet uitgebreid toelegde op moderne muziek. Vandaar wellicht dat het Kroll-repertoire hier ontbreekt. Wat ook ontbreekt zijn enkele opera's die Klemperer in zijn Hongaarse jaren (eind jaren veertig, begin jaren vijftig) wel uitvoerde (in het Hongaars), maar niet later. Gelukkig bestaan hiervan opnamen, ooit uitgebracht op Hungaroton, met onder meer van Mozart de Entführung en van Wagner Lohengrin en de Meistersinger . In het kader van het Holland Festival 1959 zou hij Tristan und Isolde dirigeren, maar een ongeluk op zijn hotelkamer maakte een einde aan deze droom. Een andere niet-gerealiseerde droom kwam van Stravinsky: of hij de première kon dirigeren van The Rake's Progress. Omdat Klemperer in deze box de centrale figuur is, loopt men het risico te weinig aandacht te geven aan de zangers. In reactie hierop ontstaat wellicht de verleiding de verschillen tussen de zingende persoonlijkheden te benadrukken. In deze context hoort men echter vooral de fundamentele overeenkomst: allen, vooral in de vroege opnamen, hielden van een groot en krachtig geluid. net als Klemperer die niet alleen twee wereldoorlogen en binnenlandse stormen moest ondergaan, maar ook in vredestijd in alles theater en spanning zag en grote kunst maakte van grote conflicten. De stemmen zijn van nature niet diverterend, wel groots maar zonder pathetisch te worden, intens terwijl bijzondere momenten altijd ondergeschikt zijn aan het betoog en de lijn en de volheid voorop staan. Intimiteit en gemoedelijkheid lijken bij hem vaak exotische sensaties, de emoties zijn tegelijk zeer krachtig en volstrekt onsentimenteel. Pas in de laatste opnamen met onder meer Teresa Berganza en Yvonne Minton hoort men een iets andere benadering, maar Klemperer overtroeft die met een symfonische zwaarte die helemaal past bij hem en mede geaccepteerd werd doordat iedereen de door Klemperer benadrukte conflictueuze context kende. Klemperer was overduidelijk van voor de historische uitvoeringspraktijk stijl jaren zestig en zeventig. Tegelijk haalde hij net als zijn al zijn voorgangers en navolgers uit de muziek dat wat voor hem betekenis had en hield hij zo deze muziek levend. Ondanks dit tijdgebonden aspect is de box niet zozeer een monument voor een periode maar voor een reusachtige persoonlijkheid. Ook al is de aanleiding voor de verschijning van de box een zakelijk feit (Klemperer overleed in 2023 vijftig jaar geleden), ik vraag mij af wie van zijn navolgers over vijftig jaar net zo'n box zal krijgen. Harnoncourt en Herreweghe lijken de grootste kanshebbers, niet alleen vanwege hun niveau, maar ook omdat zij in de beeldvorming dezelfde verandering hebben doorgemaakt: van pioniers naar gevestigde namen die hun vernieuwingen integreren in een bestaande context waarbij persoonlijkheid zwaarder telt dan idioom. De laatste opnamen van Harnoncourt hadden op momenten ook van 'een gewone dirigent' kunnen zijn (de uitdrukking is van Haitink). Klemperer werd in zijn jonge jaren (voor 1933) uitgekreten voor een anti-romanticus die de muziek zou hebben beroofd van haar drama en die alleen uit zou zijn op belichting van de architectuur. Tijdens zijn Indian Summer werd zijn uitvoeringen bejubeld om hun intensiteit die elke mode overstijgt. (Een vergelijkbare ontwikkeling overkwam ook Artur Rubinstein.) Vandaar dat ik bij sommige werken, na een kort moment even te moeten wennen aan een andere en gedeeltelijk voorbije speelwijze, telkens ben veroverd door zoveel tijdloze muzikale kracht, iets wat ik bij oudere musici alleen heb bij musici van dit kaliber. De uitvoeringen bezorgden mij dan ook geen gevoel van nostalgie naar a-modieuze speelwijzen of van de weeromstuit afkeer van oude gewoonten, maar intense blijdschap over zoveel artistieke kwaliteit en intensiteit. Klemperers uitvoeringen zijn een hemel voor de luisteraars en een hel voor musici. Bachs Matthäus-Passion en Händels Messiah kon ik met genoegen aanhoren. Het moment van gewenning was afwezig bij Brahms' Ein deutsches Requiem , Beethovens Missa solemnis en delen uit Wagners Die Walküre . In deze uitvoeringen wordt het contrast tussen de zeer flexibele puls van Furtwängler en de meer strikte van Klemperer marginaal. Vormbeheersing wordt een middel tot expressie, historische context wordt irrelevant. Bij de beste musici schieten woorden tekort. index |
|