CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, juli 2017
|
De Fransman Pascal Dusapin (1955) is in eigen land redelijk bekend, maar daarbuiten nauwelijks. De stereotiepe gedachte daarbij dat zijn muziek zeer Frans is en niet altijd goed genoeg, is enigszins begrijpelijk. Hij doet geen moeite de luisteraar te behagen, de luisteraar moet naar hem toekomen. Doet men die moeite, dan staat men een prangende ervaring te wachten. Hij is een meester van de klank, ongeacht de bezetting waar hij voor schrijft. Zowel in solo- als in ensemblestukken wordt men getroffen door de rijkdom van zijn palet. De gerichtheid bij de luisteraar voor die klank ontstaat niet alleen door zijn gevarieerde scala en de geraffineerde behandeling van de instrumenten en instrumentengroepen, maar ook door zijn spel met ritme en frasering. Er is in zijn muziek terdege sprake van een puls, maar hij houdt ervan die tergend op de proef te stellen op een wijze waardoor men vaak lange tijd niet weet wanneer een nieuwe zin of episode begint en de aandacht zich verlegt van puls naar klank. Herhalingen van motieven, klanken of texturen zijn bijna nooit letterlijk en de variatie heeft vooral tot doel de luisteraar de rust en het gemak van een cadans te ontnemen. Dit procedé hoort men in zowel stukken voor één als voor meerdere instrumenten. De tweede cd in deze recensie bevat grotendeels werken voor cello- of klarinetsolo (in een enkel stuk spelen ze samen). Dusapin kent de mogelijkheden van die twee door en door en op momenten lijkt hij de grensverleggende virtuositeit van Berio's Sequenza's te willen evenaren. Tegelijk moeten deze klankexercities vooral klinken als muzikale bogen, ook al blijft de luisteraar tot aan het einde in het ongewisse over de architectuur. Niet alleen de klank en de speelwijze van de instrumenten, ook de harmonie dient Dusapins omgang met vorm. Deze is bepaald niet strikt tonaal, al lijkt er soms wel een centrum te zijn van de harmonische verwikkelingen. De harmonie schuurt tegen de tonaliteit aan (zonder dat ze ooit vertrouwd gaat lijken) en komt net als de frasering zelden tot rust. Er is in deze muziek geen sprake van spanning en ontspanning, er is alleen maar hoogspanning alsof elk moment de wereld kan vergaan. Dit constant verkeren op de rand van het delirium was sinds de romantiek vooral een Duitse aangelegenheid en voor vele Fransen een reden om zich af te wenden van de Duitse muziek, maar Dusapin lijkt te proberen dit 'Duitse' effect te bereiken 'met Franse middelen'. Dat hem dit lukt, is mede te danken aan de uitstekende musici. Celliste Arne Deforce en klarinettist Benjamin Dieltjens weten precies hoe ze de luisteraar moeten tergen. Het Arditti kwartet richt zich bij voorkeur op muziek waarin het experiment met klank, ritme en harmonie voortdurend in spanning verkeert met een hang naar vorm. De werken op cd 1 (Hinterland is voor kwartet en orkest, Open Time voor kwartet alleen) klinken als uitvergrotingen van de stukken op cd 2. En Pascal Rophé hoorde ik ooit in die oudere Franse muziek (van Chausson) die zo sterk tegen Wagner aanleunt dat men - een groot compliment - eerder persoonlijkheid dan nationaliteit hoort. De dialogen tussen kwartet en orkest, binnen het kwartet en binnen het orkest versterken enorm het effect van een telkens opgerekte cadans. Ook orkestwerken als Morning in Long Island, Uncut en Reverso (ooit opgenomen door Myung-Whun Chung op DG 4810786) bezitten deze kwaliteit. Dat Chung deze werken uitstekend dirigeert, verbaast niet want zowel componist als dirigent zijn niet vies van een vette, bombaste klank waarin zij vaak zichzelf helemaal uitleven. Hoe meer instrumenten meedoen, hoe meer dit opduikt. Het raffinement in klank betekent ook dat Dusapin schaamteloos lelijk kan zijn, al is dit nooit storend omdat dit effect altijd een dramatische functie heeft. Hoe kort, lang of onberekenbaar het werk ook is, momenten zijn bij Dusapin altijd ondergeschikt aan de grote lijn. Net als Messiaen neigt hij soms naar kitsch, net als Debussy kunnen zijn vormen onberekenbaar zijn, net als Rihm houdt hij van extreme sensaties en net als Berg geeft hij de atonaliteit tonale kanten en andersom, maar de synthese van al die elementen kan alleen van hem zijn. index |
|