CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juni 2023

Ysaÿe: Sonates voor viool solo op. 27 nr. 1-6

Sonate nr. 1 in g (Joseph Szigeti) - nr. 2 in a (Jacques Thibaud) - nr. 3 in d (Georges Enescu) - nr. 4 in e (Fritz Kreisler) - nr. 5 in G (Mathieu Crickboom) - nr. 6 in E (Manuel Quiroga)

Elena Denisova (viool)
TYXart TXA22171 • 60' •
Opname: zie tekst

www.TYXart.de

 

Het is niet overdreven om de Belgische componist en violist Eugène Ysaÿe (1858-1931) op het podium de rol van de twintigste-eeuwse Nicolò Paganini (1782-1840) toe te dichten, de Italiaanse duivelskunstenaar (afbeeldingen van hem lijken het eveneens te bewijzen) op de viool die zijn publiek in vervoering bracht met de meest onwaarschijnlijke technische hoogstandjes. Met dien verstande dat anders dan zijn grote voorganger Ysaÿe van zijn overvloedige muzikale talenten nooit een circusact maakte. Wel een uiterst creatieve musicus die fonkelende virtuositeit tot een belangrijke hoeksteen van zijn artisticiteit maakte. Geen wonder dat hij ook in composities het technisch raffinement tot een ware kunst verhief.

Kinderviool
Het valt nauwelijks voor te stellen dat hij al op zijn zevende werd toegelaten tot het conservatorium in Luik. Als volwaardige leerling welteverstaan, ondanks zijn dan nog veel te korte armpjes en te kleine handjes die hem het spelen op een volwassen viool onmogelijk maakten. Men zal daar dus raar hebben opgekeken van die dreumes met zijn kinderviool, maar lang zal die verbazing niet hebben geduurd, want zijn grote talent was net zo onmiskenbaar als de prijzenregen die daarvan het gevolg was. In 1876 kwam voor Eugène een belangrijk vervolg, toen hij als inmiddels achttienjarige in Parijs ging studeren bij niemand minder dan Henri Vieuxtemps, de befaame Franse violist en componist. Het duurde niet lang alvorens zijn eerste professionele aanstelling volgde: concertmeester bij het Bilse-Orchester in Berlijn. Daar hoort een andere beroemde violist, Joseph Joachim, een goede vriend van Brahms, hem voor het eerst en raakte prompt van Ysaÿe's grandioze spel ondersteboven.

Kentering
Een belangrijke plaats in het muzikale leven van Eugène Ysaÿe werd jarenlang ingenomen door de Russische componist en pianist Anton Gregorjevitsj Rubinstein, met wie hij een duo vormde dat overal in Europa en met groot succes optrad. Later zou hij zeggen dat het niet zijn leraren waren die hem de weg naar de meest uitgelezen vertolkingskunst wezen, maar uitgerekend een pianist.

Het virtuoze karakter van zijn muziek is weliswaar gebleven, maar toch tekende zich een belangrijke kentering af in de vorm van een verdieping zoals hij die had aangetroffen bij collega's als D'Indy, Fauré, Chausson en Franck. Ysaÿe had het zich vast voorgenomen: hij wilde aan het diepere wezen van de muziek raken. Zo voelde hij het tenminste en mogelijk bracht dit ook een zekere mate van wederkerigheid op gang. Immers, Chausson droeg zijn Poème aan hem op, Franck zijn Vioolsonate en Debussy zijn strijkkwartet. Een belangrijke uiting van waardering door vakcollega's zogezegd, maar ongetwijfeld ook voor zijn spel, dat Carl Flesch eens betitelde als dat van de 'meest persoonlijke' violist.

Bach
De zes sonates voor viool solo droeg Ysaÿe op aan een aantal andere grote violisten: respectievelijk Joseph Szigeti, Jacques Thibaud, George Enescu, Fritz Kreisler, Mathieu Crickboom en Manuel Quiroga. Dat was de uiterlijke kant, want er was ook een innerlijke en misschien wel de belangrijkste drijfveer voor deze composities: de sonates en partita's voor viool solo van Bach, een componist waarvoor Ysaÿe grote bewondering had.

Weerbarstig
Natuurlijk zijn de zes sonates van Ysaÿe uitermate weerbarstige materie door de vele buitengewoon lastige dubbelgrepen, parallellen, akkoorden, octaafsprongen en wat al niet meer, wat zich op het concertpodium nog veel moeilijker laat realiseren dan in de rust van de opnamestudio, waar de musicus zich bovendien verzekerd weet van de mogelijkheid tot correctie; desnoods vele malen achtereen. Dat biedt een vorm van zekerheid die interpretatief vleugels kan geven. Deze sonates zijn ware 'vechtstukken' die zich qua moeilijkheidsgraad kunnen meten met de capriccio's van Paganini, de sonates en partita's van Bach en natuurlijk de solosonate van Bartók. Hoewel sommige eigentijdse componisten het in dit opzicht nog bonter hebben gemaakt.

Verdieping
Hoe technisch ook, Ysaÿe heeft wel degelijk naar muzikale verdieping gestreefd, mede door het exploreren van de meerstemmige eigenschappen van het instrument, een heel aparte 'kunst' die we al bij Bach aantreffen. Ysaÿe moet hebben beseft dat zeker in solostukken het technische aspect, de dominantie ervan, nooit en te nimmer voldoende muzikale bevrediging kan geven en dat zeker de kenner (daaronder in de eerste plaats de uitvoerende musicus zelf!) diepere expressieve lagen willen aanboren. Dat is Ysaÿe met vlag en wimpel gelukt, maar wat deze sonates nog eens extra aantrekkelijk maakt is de door de componist ongetwijfeld bewust ingevlochten suggestie van de improvisatie, waardoor de muziek zich als het ware aan haar gegeven vorm lijkt te willen onttrekken.

Afwisselend
Het onderscheid tussen gekunsteldheid en ware kunst is meestal niet zo moeilijk te maken en daar maken deze zes sonates geen uitzondering op: ze vallen in de laatste categorie door hun afwisselend episch en lyrisch, uitbundig en introvert karakter, met de spanningsbogen meesterlijk gedoseerd en contrastrijk door de tegenstelling tussen virtuositeit en ragfijne finesse. Waarbij het geen verschil maakt of in de hoofdvorm of in de vorm van een ballade (op. 27 nr. 3) is gecomponeerd: het is de bekoring van het discours die haar eigen kleurrijke taal spreekt.

Elena Denisova
Dan de Oostenrijkse violiste Elena Denisova die zich met haar opname tussen een waar 'veld' van topsolisten beweegt, maar zich met haar intense en muzikanteske spel daarin uitstekend blijkt te kunnen handhaven. De door Ysaÿe met meesterhand ingevlochten violistische technieken (hij kende de speltechnische mogelijkheden van het instrument, zoals uit het bovenstaande blijkt, vanuit de praktijk als geen ander) passen haar als een handschoen, maar ook het rijke evocatieve scala lijkt haar als op het lijf geschreven. Met haar grote als intieme toon, zowel glanzend als gloedvol en het discours dynamisch uitgekristalliseerd is dit een uitvoering die er in alle opzichten mag zijn. Of Ysaÿe met de afnemende krachten in zijn vingers het in 1924 zelf nog zo kon spelen weet ik niet, maar zo moet de grote man ('Zeus', 'de tsaar', 'the king of the violin') het zich mogelijk hebben voorgesteld.

Merkwaardig is wel dat de cyclus niet alleen op vele verschillende momenten is vastgelegd, maar ook nog op evenzo verschillende Weense locaties: nr. 1 in het Leopold Museum (de complete beeld- en geluidsopname vindt u op YouTube, hoewel die op de cd stukken beter klinkt), nr. 2 in oktober 2017 in de crypte van St. Peter, nr. 3 in november 2021 in de Bösendorfer Salon, nr. 4 in maart 2021 in het Schönberg Center, nr. 5 in september 2021 in het Austrio-American Institute en nr. 6 in november 2021 bij Richters Geigenbau. Het zijn volgens het boekje alle historische locaties en dus met een eigen akoestische karakteristiek. Is dat bij het beluisteren een nadeel? Denisova geeft in het boekje zelf het antwoord:

'Since each sonata is dedicated to a particular violinist, each work has a correspondingly unrepeatable individual character. To emphasize this even more clearly, I decided to record each work in a different Viennese ambience.'

Waar volgens mij niets tegenin te brengen valt.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links