CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2025 |
Deze derde en tevens voorlaatste orkestsuite componeerde Tsjaikovski in 1884. Het is een groots en meeslepend werk dat ontstond in een periode waarin de componist eigenlijk rust had moeten vinden, met achter hem een volslagen mislukt huwelijk en veel stress rond het ontstaan van zijn opera Mazeppa. Maar het was niet alles kommer en kwel, want zijn (schriftelijke) vriendschap met zijn mecenas Nadezjda von Meck was groeiende, zijn faam inmiddels stevig toegenomen en tsaar Nicolaas II die hem een belangrijke onderscheiding had verleend. Om bij te komen had hij zich teruggetrokken op het landgoed Kamenka, waar hij genoot van boswandelingen, kaartspelletjes en muziekuitvoeringen met vrienden en familie. Tegelijkertijd worstelde hij echter met zijn Engelse lessen en speelde die voortdurende angst voor een ernstige ziekte hem parten. Maar Kamenka was ook de plek waar zijn derde en tevens beste orkestsuite tot leven werd gewekt. De première volgde al vrij spoedig daarna, in Sint-Petersburg in 1885, onder leiding van Hans von Bülow. Het bleek een enorm succes. De componist schreef aan Von Meck: 'Nooit heb ik zo'n triomf beleefd. Het publiek was ontroerd en dankbaar.' Dat succes kreeg een niet minder belangrijk vervolg, in Amerika in 1891, waar Tsjaikovski het stuk in het zojuist voor het eerst geopende Carnegie Hall in New York zelf dirigeerde, met op het podium het New York Symphony Society. Zoals zo vaak waren bij hem tijdens het componeren de nodige twijfels opgekomen. Het eerste deel, 'Contrastes', moest al snel wijken voor een nieuw poging: 'Elégie', al gooide hij het oorspronkelijke stuk niet weg: hij gebruikte het later voor zijn Concertfantasie voor piano en orkest. Groots en meeslepend, maar ook contrastrijk, met de 'Elégie' als warm getint, dichterlijk en subtiel getoonzet openingsdeel, gevolgd door de 'Valse mélancolique', waarna gepassioneerde levendigheid eerst goed losbarst in het derde deel, een tarantella. De zinderende finale (de lengte ervan komt overeen met de voorafgaande drie delen) is geworteld in een typisch Russisch thema met variaties, eindigend in een bruisende polonaise. Later zou dit slotdeel de basis vormen voor het door George Balanchine in 1947 geïntroduceerde ballet Theme and Variations. Op cd is dit mijn eerste kennismaking met de uit Sint-Petersburg afkomstige dirigent Stanislav Kochanovsky, maar 'live' maakte hij op mij al in 2019 een puike indruk met het Rotterdams Philharmonisch Orkest (hier gerecenseerd). Want deze dirigent kende 'zijn' Tsjaikovski ('Pathétique'), wist van begin tot eind te fascineren door de ijzersterke puls, de plastische fraseringen en de al even geslaagde dynamische verhoudingen. Met daarnaast het 'affect' in plaats van het 'effect', de terecht scherp aangezette, maar uitstekend gedoseerde contrastwerking en de facetrijke expressie. Ongetwijfeld heeft Kochanovsky's opera-ervaring in zijn vertolking van (ook) de derde orkestsuite een rol van betekenis gespeeld, want zo klinkt het wel, want er wordt met grote verbeelding en zeggingskracht gemusiceerd, wat we tevens terughoren in Rimski-Korsakovs Capriccio espagnol, al even kleurrijk voor het voetlicht gebracht. En de Prelude voor ‘La Princesse lointaine' (De verre Prinses) van Nikolaj Tsjerepnin (1873-1945; minder bekend dan zijn zoon Aleksandr), naar het gelijknamige toneelstuk van Edmond Rostand uit 1896, is méér dan slechts een vluchtige 'binnenkomer'! Geen wonder dus dat de in Hannover gevestigde NDR Radiophilharmonie met ingang van het concertseizoen 2024/25 Kochanovsky koos als opvolger van Andrew Manze. index |
|