CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2018
|
Het is een interessante vraag die weleens opduikt: of de Russische orkesten een andere klank hebben dan de westerse. De meningen erover zijn verdeeld (hoewel, wie horen wil.), maar wel is het een ondubbelzinnig feit dat de globalisering niet bij de Russische landsgrenzen is opgehouden. Het sijpelde daar wel degelijk door en wie oren aan zijn hoofd heeft hoort dat ook. Dat is een proces geweest dat zich geleidelijk heeft voltrokken, wat er mogelijk de oorzaak van is dat de westerse klank van die Russische orkesten bijna onmerkbaar ingeburgerd is geraakt. Wat daarbij zeker ook een rol heeft gespeeld is dat de traditionele Russische koperen blaasinstrumenten het uiteindelijk hebben moeten afleggen tegen de westerse (met hun ruimere boring). En een nauwere mensuur betekent per definitie een scherpere klank. Wie de proef op de som wil nemen: er zijn ruim voldoende (met name authentiek-Russische) opnamen vanaf het begin van de tweede helft van de vorige eeuw voorhanden die de verschillen duidelijk aan het licht brengen. Als de Russische klank meer en meer naar de westerse is opgeschoven, hoe staat het dan met de speelstijl? Als de orkestwerken van Tsjaikovski bij de kop worden genomen, blijken de verschillen marginaal te zijn. Al weten we natuurlijk allemaal dat deze componist vooral westers georiënteerd was. Dat dan weer wel. Dat had zowel met Tsjaikovski als met diens 'Umfeld' te maken. Het lijkt niet waarschijnlijk dat Tsjaikovski (1840-1893), hij was toen 41, veel geleden heeft onder het beduidend meer repressieve bewind van Alexander III, dat in 1881 een aanvang nam. Wel zal hij een en ander hebben meegekregen van de sluipende teloorgang van de adel, nadat Alexander II in 1861 de lijfeigenschap had afgeschaft. Hij zal daarentegen meer hebben geleden onder zijn homoseksualiteit, een lot dat zwaar op hem drukte en waardoor hij, net zoals Odette, de Witte Zwaan in 'Het Zwanenmeer', door het lot zwaar was getekend. Zelfs Tsjaikovski's mecenas, Nadjezda von Meck, een rijke weduwe die verzot was op zijn muziek, een van de vrouwen die een belangrijke rol in zijn leven heeft gespeeld (ze onderhielden jarenlang een levendige briefwisseling en ze bleef hem, zij het platonisch, tot aan zijn laatste jaren onverminderd trouw), kon hierin geen verandering brengen. Niet voor niets heeft Rudi van Dantzig in zijn choreografie uit 1988 zich niet alleen laten inspireren door de muziek, maar ook door de brieven en dagboeken van de componist. Het was Van Dantzigs uitdrukkelijke bedoeling om op deze manier leven en werk choreografisch met elkaar te verbinden: Siegfried, de prins in het verhaal, die een bruid moet vinden en daarin jammerlijk faalt. Tsjaikovski's balletmuziek steunt op twee belangrijke pijlers: de melodie en de instrumentatie. Ze horen naadloos bij elkaar, maken onverbrekelijk deel uit van de grote betovering die van deze muziek uitgaat. De vraag is dan vervolgens waarover we het dan precies hebben, want de versie van het ballet die het meest wordt uitgevoerd is die van 1895, dus ontstaan twee jaar na Tsjaikovski's dood. Ongetwijfeld ingegeven door de rampzalig verlopen première in 1877 in het Moskouse Bolsjoj-theater (de choreografie werd alom als 'mislukt' gekwalificeerd), was de aangepaste versie vooral bedoeld als herschikking van de afzonderlijke deeltjes, met daarnaast ingrijpende coupures en de nodige tempowijzigingen (de laatste speciaal afgestemd op de choreografie van Marius Petipa en Lev Ivaov). Nog een graadje ernstiger was de inbreuk die Riccardo Drigo zich meende te veroorloven door in het vierde bedrijf een aantal door hem georkestreerde pianominiaturen van de componist in te voegen. Hoe aardig ook gevonden, ze vertragen nodeloos de handeling. Tsjaikovski had oorspronkelijk zelf het script voor het ballet vervaardigd en daarop de algehele muzikale structuur van het werk gegrondvest. Het ontwerp had duidelijk een symfonisch gedachte opbouw. Dat sterk met elkaar contrasterende karaktertekeningen werden als het ware in toom gehouden door een doelbewust als zodanig doorgecomponeerd model (met inherent daaraan een logische opvolging van de gekozen toonsoorten). Op die manier creëerde Tsjaikovski met ware meesterhand de symfonische textuur voor zijn balletmuziek. Allleen al daarom is de versie uit 1895 geen verbetering, al moet worden gezegd dat de verschillen met het origineel uit 1877 van aanmerkelijk groter gewicht zijn als uitsluitend de muziek (en dus niet het ballet) wordt uitgevoerd. Bovendien, iedere (nieuwe) choreografie stelt haar eigen specifieke eisen en wordt de muziek daaraan meestal ondergeschikt gemaakt (vergelijkbaar met wat in de opera onder 'het juk van het regietheater' wordt verstaan). Vladmir Jurowski koos voor de oorspronkelijke en dus eerste versie uit 1877, die wij dankzij dit album in haar geheel kunnen horen. Niet dat het de eerste keer is (zo zijn er opnamen van onder meer Gennadi Rozjdestvenski en Evgeni Svetlanov), maar dit is ongetwijfeld de beste uitvoering en opname van het werk in deze versie. Het staat werkelijk als een huis, met als extra voordeel dat Jurowski heeft gekozen voor de Duitse opstelling, met de contrabassen links en de eerste violen links en de tweede violen rechts. Maar het grootste winstpunt is de uitvoering, waarin instrumentale schittering en symfonische grandeur hand in hand gaan met zoveel raffinement in de gevarieerde klankkleuren en met zoveel ritmische finesse dat het deze wonderschone en zo welsprekende muziek als nieuwe feniks doet oprijzen. In één woord: subliem. index |
|