CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2023 |
Toru Takemitsu (1930-1996) heeft in zijn muziek (waaronder ook zijn filmmuziek) zijn Japanse wortels nooit verloochend, getuige de bijzondere klanken en timbres die hij daarin een belangrijke plaats gaf. Zij het dat hij zijn werken graag modelleerde naar zijn grote voorbeelden: Debussy en Messiaen; en waar het op condensatie aankwam: Webern. Takemitsu, vanuit westers perspectief ongetwijfeld de belangrijkste componist die het Japanse keizerrijk heeft voortgebracht, liet een groot oeuvre na met daarin dominant klankrijkdom, puurheid, rust, zelfs mystiek. Dit alles gevoegd bij de kleurrijke en menigmaal zelfs ragfijne instrumentatie. Des te merkwaardiger dat zijn muziek op onze concertpodia zo weinig gehoord wordt. Als ik de muziek van Takemitsu in slechts een woord zou moeten samenvatten dan is het verfijning. Dat is wat in zijn uiterst kleurrijke universum de boventoon voert, getuigend van een oorstrelende, zelfs betoverende zinnelijkheid, vanaf de jaren zestig nog versterkt door de typisch Japanse instrumenten die hij in zijn muziek introduceerde, met als twee hoogtepunten Seppuku (1962) en natuurlijk November Steps (1967), het werk dat twee jaar later voor het eerst in ons land uitgevoerd door het Concertgebouworkest onder leiding van Bernard Haitink. Er was Takemitsu's voorliefde voor de Japanse biwa, een luit met korte, slanke hals en de shakuhachi, een bamboefluit waarover de componist opmerkte dat in de westerse muziek de klank zich horizontaal verplaatst, maar die van de shakuhachi kaarsrecht staat, als een boom. Echter, ondanks zijn belangstelling voor de Japanse muziek en het daarbij horende instrumentarium bleven zijn werken een westerse signatuur dragen, met in het hart daarvan fluit, hobo, gitaar, harp en vibrafoon. Eerst in de laatste decennia van zijn leven begon de typisch Japanse muzikale folklore meer en meer in zijn composities te verschijnen, al was van echt symbiose - ongetwijfeld doelbewust - geen sprake.
Zoals zoveel componisten vóór hem voelde ook Takemitsu een sterke band met de natuur. Die is ook in veel van zijn muziek terug te vinden, met in de voorste gelederen Mizu no kyoku (1960), door bewegend water voortgebrachte klanken (en daarmee een waar schoolvoorbeeld van de al in de jaren vijftig in zwang geraakte musique concrète), Waves (1976) en I hear the water dreaming (1987), in de knap geconstrueerde dialectiek van zowel westerse als Japanse kenmerken. Zijn leven lang heeft Takemitsu grote affiniteit gehad met de meest uiteenlopende genres. Daartoe behoorde ook de lichte muziek, waarmee hij kort na de oorlog dankzij de zender AFN, het American Forces Network, in aanraking kwam. Hij schrok er later niet voor terug om zelfs bewerkingen te maken van populaire songs. Het werk waarmee hij in het Westen doorbrak was het Requiem voor strijkorkest (1957), een stuk dat zelfs de uiterst kritische Igor Stravinsky tot grote tevredenheid stemde. Al lijken opbouw en textuur te zijn ingegeven door het mystieke Prière du Christ montant vers son Père uit Messiaens L'Ascension, quatre méditations symphoniques pour orchestre (1933) en is Messiaens orkestratie van een volstrekt ander signatuur, met zijn hout- en koperblazers. Maar evenal Messiaen drenkte ook Takemitsu zijn Requiem in een meditatieve, aan mystiek grenzende sfeer. Als er al een bezwaar tegen het werk van Takemitsu zou kunnen worden ingebracht, dan is het de veelal losse structuur in samenhang met de achterblijvende thematische ontwikkeling. Maar daar staat tegenover dat het Takemitsu vooral te doen was om een nieuwe vorm van sfeertekening vanuit een hooggestemd abstractieniveau; en dan ook nog gehuld in een verbeeldingsvol instrumentaal coloriet. Zijn muziek mag dan bij vlagen episodisch zijn, ze roept misschien wel juist daardoor fascinerende associaties op met een niet nader te duiden kleurrijk en divers landschap dat zijn vele facetten pas prijsgeeft na meerdere verkenningen. Zowel het gehele concept als het daarmee verweven detail straalt een gestileerde warme mildheid uit, slechts incidenteel onderbroken door rapsodisch contrasterende momenten. Subtiel toegepaste stiltes en knap ingeweven herhalingen bezitten evenveel betovering als de grote melodische lijnen. We horen deze fenomenen ruimhartig terug op deze nieuwe BIS-sacd, waarin dankzij de meer dan voortreffelijke uitvoeringen het ene klankjuweel zich op het andere stapelt. Maar er wordt ook vervoerend gemusiceerd, het is allemaal ragfijn van klank, door en door poëtisch, kleurrijk en niet te vergeten: impressionistisch. De BIS-opname is nog beter (en bovendien naast stereo ook surround) dan die van een illustere voorganger, de door Deutsche Grammophon rond 1997 uitgebrachte cd met zes andere werken van Takemitsu (DG 453459-2). Het Zweedse muzieklabel heeft alles bijeen genomen met dit Takemitsu-album in dit zo bijzondere domein discografisch geschiedenis geschreven. index |
|