CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2020 |
In 1961 bezocht de Russische dichter Jevgeni Jevtoesjenko voor het eerst Babi Jar. Hij zei er later over: "Mijn vriend voerde mij langs de ravijnen, over de heuvels en door de geulen. In die tijd kon je er nog menselijke resten tegenkomen." In Babi Jar, het 'Ravijn van de Oude Vrouwen', net buiten Kiev, vond eind september 1941 binnen een tijdbestek van niet meer dan 36 uur de massaexecutie plaats die aan 33.771 joden het leven kostte: mannen, vrouwen, kinderen, bejaarden. Jevtoesjenko zag op dit enorme kerkhof echter geen enkele gedenksteen, zelfs geen aanwijzing dat daar twintig jaar eerder slachtpartij van kolossale afmetingen had plaatsgevonden. Terug in zijn hotelkamer zette hij zich aan het gedicht 'Babi Jar' (lees hier de volledige tekst in Engelse vertaling), waarvan de eerste regels:
Het gedicht verscheen in september 1961 in de veelgelezen 'Literaturnaya Gazeta', met grote ophef tot gevolg. De meeste reacties - ze kwamen uit heel Rusland - keerden zich tegen het door de dichter zo openlijk aan de kaak stellen van het in het land diep gewortelde antisemitisme en dat uitgerekend in 'hun' land de massaexecutie had plaatsgevonden. Ook Sjostakovitsj had er uiteraard kennis van genomen, maar anders dan zijn vele protesterende landgenoten besloot hij, sterk aangegrepen door Jevtoesjenko's door merg en been gaande poëzie, om het gedicht op muziek te zetten. Begin 1962 belde hij hem op met de vraag vroeg of hij daarmee kon instemmen. Dat eerste telefoongesprek markeerde tevens het eerste persoonlijke contact tussen dichter en componist. Al vanaf zijn jeugdjaren had Jevtoesjenko groot respect voor Sjostakovitsj en hij aarzelde dan ook geen moment: zijn zegen had hij. Waarop Sjostakovitsj gelijk maar bekende dat hij het gedicht al op muziek had gezet! Of Jevtoesjenko niet gelijk maar naar zijn huis kon komen om daar naar zijn compositie te komen luisteren? En zo geschiedde. Het moet een bijzonder schouwspel zijn geweest: Sjostakovitsj aan de piano, de tekst luidkeels zingend en Jevtoesjenko geconcentreerd luisterend naar al die nieuwe klanken. De dichter zei er later over: "Het leek wel alsof hij de melodie uit mij had getrokken en de noten spontaan opgeschreven. Het was zijn muziek die het gedicht groter maakte, krachtiger en meer betekenisvol. Het werd daardoor een veel beter gedicht." Hoewel evenmin joods als Jevtoesjenko had Sjostakovitsj al vanaf zijn kinderjaren alle uitingen van antisemitisme diep verafschuwd, zoals hij ook een uitgesproken hekel had aan de talloze moppen over die joden die alsmaar de ronde deden. Maar dat antisemitisme en de daaruit voortvloeiende pogroms maakten later nog iets anders, iets veel belangrijker in hem wakker: de muziek als metafoor voor de strijd van het individu tegen krachten waar het niet tegen bestand was, tegen de verwoestende haat en onverschilligheid, zelfs uitmondend in massamoord. Het werd het centrale thema in zijn werk als componist: muziek die verdrukking en vervolging moest uitbeelden, maar ook de voortdurende strijd ertegen. En omdat het in zekere zin een universele thematiek betrof was het muzikaal uiten ervan minder 'gevaarlijk' dan door middel van bijvoorbeeld proza (zoals zovele schrijvers, waaronder Osip Mandelstam, Anna Achmatova, Joseph Brodsky maar ook Jevtoesjenko dat aan den lijve moesten ervaren). Het is zo herkenbaar, het 'joodse element' in de muziek van Sjostakovitsj: we vinden het terug in onder meer het Eerste vioolconcert, het Vierde strijkkwartet en de liederencyclus 'Uit Joodse Volkspoëzie'. Hij moet zich daarbij zeer aangetrokken hebben gevoeld door die zo bijzondere mengeling van wanhoop en opgewektheid in de joodse dansmuziek. Geen wonder dus dat het gedicht van Jevtoesjenko Sjostakovitsj zo had aangegrepen. In maart 1962 voltooide hij het dan nog eendelige werk, gezet voor bas, mannenkoor en groot symfonieorkest. Maar evenals eerder Mahlers 'Totenfeier' bleef het niet bij dat ene deel, groeide het uit tot een vijfdelige symfonie, met 'Babi Jar' als openingsdeel. In overleg met Jevtoesjenko koos de componist voor nog drie van diens gedichten: 'Humor' (deel 2), 'In de winkel' (deel 3) en 'Een carrière' (deel 5). Vervolgens ging Jevtoesjenko spoorslags aan het werk om speciaal voor de nieuwe symfonie nog een gedicht af te leveren. Dat werd 'Angsten', het vierde deel. Sjostakovitsj moet als een razende hebben gewerkt, want al op 20 juli (1962) was de symfonie voltooid. Om nog diezelfde dag de trein te nemen van Moskou naar Kiev om het werk te laten zien (en ongetwijfeld te laten horen) aan de bas Boris Gmjirja, voor wie hij grote bewondering koesterde. Vervolgens reisde hij door naar Leningrad om de partituur aan Jevgeni Mravinski, de chef-dirigent van het filharmonisch orkest van Leningrad, voor te leggen. Het was immers de in hoog aanzien staande Mravinski, die menige symfonie van Sjostakovitsj ten doop had gehouden en met wie de componist goede vriendschapsbanden onderhield.
Het moet voor zowel Gmjirja als Mravinski op zijn zachtst gezegd nogal ongemakkelijk zijn geweest, want Jevtoesjenko was in die tijd ten prooi aan allerlei aanvallen in de Russische pers, met als grootste verwijt dat in zijn gedicht alleen joden op Babi Jar waren geslachtofferd en hij in niet mis te verstane bewoordingen het antisemitisme in de Sovjet-Unie aan de kaak had gesteld. Die aanvallen ten spijt: voor Sjostakovitsj hadden de teksten van Jevtoesjenko geen enkel discussiepunt opgeleverd. Zo schreef hij aan een vriend dat hij zich geheel en al kon vinden in 'ieder woord' van 'Babi Jar'. Maar de hardnekkige tegenstand moet bij hem toch al snel het gevoel hebben opgeroepen dat een uitvoering onder leiding van Mravinski en met Gmjirja als bassolist er niet inzat. Het zal dan ook niet als een verrassing zijn gekomen dat beiden - onder het uiten van verontschuldigingen - afhaakten. Zo beweerde Mravinski dat hij alleen instrumentale muziek wilde uitvoeren, wat al gelijk de weg naar een uitvoering van de Dertiende symfonie onder zijn leiding afsloot. Het werd er vervolgens niet beter op: alle verdere pogingen bleven vruchteloos, geen bas en geen dirigent die er zich aan wilde wagen, bevreesd voor repercussies uit politieke hoek. Zo lagen de kaarten voor Sjostakovitsj in de herfst van 1962, toen hij een aantal bevriende musici, waaronder de dirigent Kirill Kondrashin, bij hem thuis uitnodigde om naar het werk in zijn geheel te komen luisteren, opnieuw met de componist al zingend aan de piano. Hij speelde de gehele symfonie door, uiteraard in de hoop en verwachting dat het nieuwe werk bij hen bijval zou oogsten. We weten echter niet hoe dit dramatische epos in die besloten kring is ontvangen (misschien is 'verwerkt' een betere omschrijving), maar wel dat Kondrashin een paar dagen nadien aan de componist naar aanleiding van diens telefoontje liet weten dat hij de première graag wilde dirigeren. En hij wisrt wel een bas die bereid was om die rol op zich te nemen. Al spoedig daarna werden de repetities ingepland en werden datum en locatie van de première vastgelegd: 18 december 1962, de Grote Zaal van het Conservatorium van Moskou.
Maar er werd weer buiten de waard gerekend, in dit geval de partijleider Nikita Chroestsjov, die begin december al volledig buiten zinnen was geraakt tijdens een bezoek aan een tentoonstelling met uitsluitend avant-gardistische kunst. Uitgerekend op 17 december, op de avond vóór de première van de Dertiende symfonie, was er een bijzondere receptie voor een aantal geselecteerde sovjetkunstenaars, georganiseerd door het Kremlin en met als eregast Chroestsjov. Opnieuw ontstak deze in woede, ditmaal ging hij als een bezetene tekeer tegen Jevtoesjenko en met name tegen diens gedicht 'Babi Jar', maar ook de muziek moest het ontgelden: die was 'niets anders dan jazz', waarvan hij alleen maar buikpijn kreeg. En dat zonder ook maar één noot ervan te hebben gehoord. De volgende ochtend, het was de dag van de première, stond de generale repetitie gepland. Een kwartier vóór het begin, om kwart voor tien, belde de bassolist echter met de mededeling dat hij helaas te ziek was om te komen. Het beschikbare netwerk werd aangesproken en wonder boven wonder werd op de valreep alsnog een vervanger gevonden, de bas Vitali Gromasjki, en kon de generale toch van start gaan. Nog maar nauwelijks op de helft ging echter de telefoon voor Kondrashin: de cultuurminister was aan de lijn, die eerst beleefd naar de gezondheid van de dirigent informeerde om er volgens ten stelligste op aan te dringen de symfonie uit te voeren zónder dat eerste deel ('Babi Jar').
Het moet Kondrashin worden nagegeven: hij hield ondanks de druk van het Kremlin voet bij stuk en dus klonk op die zo gedenkwaardige decemberavond voor het eerst het complete, vijfdelige werk. Zij het dat in het programmaboekje de gezongen teksten niet waren afgedrukt. Een grote politiemacht was op de been gebracht om door middel van haastig aangelegde corridors het massaal toegestroomde publiek op het plein voor het conservatorium in goede banen te leiden. In de Grote Zaal moesten zelfs stoelen worden bijgezet, maar de loge die was geserveerd voor het Politburo bleef leeg. Ook de geplande televisieuitzending ging op het laate moment niet door, de reeds opgestelde camera's bleven ongebruikt. We mogen ons echter gelukkig prijzen dat er wel een bandopname van het concert is overgeleverd, inmiddels door Praga Digials digitaal opgefrist en op cd uitgebracht.
Zoals te verwachten viel was het publiek laaiend enthousiast. Dat bleek al nadat de laatste noten van het openingsdeel waren verklonken en luid applaus, gejoel en gejuich losbarstte, Maar in de 'Pravda' stond de volgende dag over het concert geen enkele recensie. Er werd, ergens weggestopt, slechts één alinea aan gewijd, in de vorm van een ultrakort nieuwsbericht.
Het concert werd enige dagen later herhaald, met op 15 januari 1963 nog een derde uitvoering. Het Kremlin kwam echter alsnog tussenbeide: van Jevtoesjenko werd klip en klaar geëist dat hij de tekst zo zou aanpassen: dat de joden niet de enige slachtoffers waren, dat 'hier op Babi Jar ook Russen en Oekraïners de dood vonden en dat ze gemeenschappelijk in dezelfde aarde lagen', zoals uit de aldus onder druk aangepaste tekst blijkt. Sjostakovitsj op zijn beurt nam de aangepaste tekst weliswaar zoveel mogelijk over, maar zonder er ook maar een noot aan te veranderen. De 'mildere toon' van het proza ten spijt zou de Dertiende symfonie daarna in Rusland echter geen verdere zegetocht maken, behoudens nog een incidentele uitvoering in Moskou in 1967 (de opname staat op Spotify).
In januari 1970 was het Riccardo Muti die de Dertiende symfonie voor het eerst in West-Europa dirigeerde, in Rome met de bas Ruggero Raimondi en het (mannen)koor en symfonieorkest van de Italiaanse omroep (RAI). De voorbereidingen zullen de nodige voeten in de aarde hebben gehad, want het werk stond in Rusland op de 'zwarte' lijst en de enige manier om aan de partituur te komen was door middel van een gesmokkelde microfilm. Dan was er ook nog het probleem van de vertaling, uit het Russisch in het Italiaans. Al die inspanningen waren echter de moeite waard: de uitvoering was een groot succes. De bandopname van het concert werd naar de componist in Moskou gestuurd, die zich zeer geroerd toonde, niet alleen door de uitvoering, maar ook de in het Italiaans gezongen tekst. Hij heeft tot aan zijn dood de opname als een kostbaar relikwie bewaard. Het moet voor Muti dan ook een heel bijzonder moment zijn geweest toen hij die opname uit handen kreeg van de weduwe van Sjostakovitsj, Irina. Zij was ook aanwezig tijdens de uitvoering van de symfonie door het o.a. het Chicago Symphony Orchestra onder leiding van de Italiaanse dirigent in september 2018 in Symphony Center in Chicago.
De Dertiende symfonie staat tegenwoordig vaak op het programma, waarbij de meeste dirigenten gebruik maken van de oorspronkelijke (en dus niet de later aangepaste) tekst. Dat brengt me dan tevens op deze uitvoering onder Muti, waarin eveneens de oorspronkelijke tekst wordt gevolgd. Een uitvoering waarin het monolitische klankkarakter van het werk op superieure wijze wordt uitgelicht en die over de gehele linie zo'n diepe indruk maakt dat het nog lang nasuist. De concentratie is enorm, de zinderende spanningsbogen zijn van een grootse signatuur. We krijgen het met groot aplomb voorgeschoteld: het manische, bedreigende, verschrikkelijke, maar ook het onderkoelde, bijna onverschillige, de diep gelaagde expressie. De Russische bas Alexey Tikhomirov demonstreert formidabele zekerheid, zowel in termen van de techniek als de tot op het bot uitgebeitelde retoriek, hierbij zeker geholpen door zijn grote opera-ervaring. Buitengewoon indrukwekkend is ook het mannenkoor, dat een perfecte Russische uitspraak paart aan een uitmuntende dictie (ik neem aan dat de heren de Russische teksten fonetisch onder de knie hebben gekregen). Ook het orkest acteert in topvorm, toont zich uitermate wendbaar en wentelt zich daarbij voortdurend in grote dramatische expressiviteit. Dat brengt me ten slotte op Muti, die deze partituur net zo fenomenaal in de vingertoppen heeft en er dankzij dit voorbeeldige uitvoeringsapparaat imposant gestalte aan weet te geven. En alsof dat allemaal nog niet genoeg is, is er de overweldigende sonoriteit en detailwerking van de live-opname, alleen al een kunststuk op zich. Geen wonder dus dat de door Decca vastgelegde uitvoering uit 1995 met de bas Sergej Alaksashkin, het mannenkoor en het Chicago Symphony onder Georg Solti er niet eens bij in de buurt komt. Wel dicht bij de uitvoering onder Muti komt (en dat geldt dan tevens voor de opname) het Koninklijk Concertgebouworkest onder Bernard Haitink, eveneens op Decca (1986). Tot besluit nog voor de geïnteresseerden de bezetting, die bestaat uit bassolist, mannenkoor, 2 fluiten, piccolo, 3 hobo's, althobo, 3 klarinetten, Es-klarinet, basklarinet, 3 fagotten, contrafagot, 4 hoorns, 3 trompetten, 3 trombones, tuba, pauken, triangel, castagnetten, tamboerijn, grote trom, basdrum, klokkenspel, klokken, xylofoon, 2 harpen, piano, celesta, strijkerskorps. ______________ index |
|