CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2021 |
Menige veelbelovende musicus wil niet alleen op het concertpodium van zijn talent blijk geven, maar ook in de opnamestudio. En niet toevallig kiezen de meeste van hen als het om de microfoons gaat het geijkte repertoire; en al helemaal als het een debuut-cd betreft. Waarschijnlijk stellen ze zich daarbij niet echt kritisch de vraag of anderen, in casu de muziekliefhebbers, daarop zitten te wachten. Immers, zonder ook maar iets tekort te doen aan hun talent: de discografie heeft al lang en breed het verzadigingspunt bereikt en valt er zelfs met de beste wil van de wereld niet goed in te zien wat er voor verrassends nog in het verschiet mag liggen. Terwijl we bovendien allemaal wel weten dat in het klassieke repertoire een strikt individuele benadering van de partituur alleen in de marge daarvan nog mogelijkheden biedt. Waar nog bijkomt dat alle grote musici zich in het wel of niet verre verleden daarover al in alle denkbare kleuren hebben uitgesproken. De grootste vijand is steeds weer die van de oververzadiging. Javier Laso (1975, Fribourg) is een van die vele musici die zich van dit simpele gegeven niets aantrekken. Hij voelt zich daarbij geschraagd door wat hij als zijn belangrijkste muzikale les beschouwt: dat de muziek meer is dan de partituur – dat het een levend organisme is dat voortdurend aan verandering moet worden onderworpen. Nieuw is die gedachte uiteraard niet. Het ligt zelfs nogal voor de hand dat de meeste musici dat wel zullen vinden. Los van misschien meer dan een handvol Aziaten is geen enkele musicus erop uit om als imitator van een grote naam door het muzikale leven te gaan, al kan de invloed van de docent(en) net groot genoeg zijn om een eigen artistieke visie te ontwikkelen. Het wordt door de musicus niet altijd erkend, of juist te laat. Het blijkt bovendien lastig om afstand te doen van een eenmaal, meestal door de jaren heen, aangeleerde of ingesleten discipline. En niet iedere musicus verstaat de kunst om kritisch naar zichzelf te luisteren en aan de hand daarvan bepaalde gevolgtrekkingen te maken. Laten we ook vaststellen dat de musicus tijdens de vele studie-uren geheel en al op zichzelf is aangewezen, de interpretatie in eenzaamheid wordt opgebouwd en dat dus alleen met behulp van de eigen - wel of niet - kritische inzichten. Een garantie op succes is er in dat stadium niet, menigmaal ook niet daarna. Velen bereiken de wereldtop niet en de oorzaken daarvan zijn divers. Ze kunnen zelfs buiten de muziek liggen. Alleen al het visuele aspect kan een glanzende loopbaan in de weg staan. Wie met de ogen dicht geniet van uitermate charismatisch spel kan toch met een vertolker te maken hebben die door de marketingmachine van een muzieklabel niet in een hogere versnelling is gebracht; of voor wie impresariaten dientengevolge niet of nauwelijks belangstelling hebben.
Wat menige liefhebber ook zal hebben ervaren is dat rijk uitgedoste biografieën in programmaboekjes (vooral de gevolgde masterclasses zijn als vermelding zéér populair) bepaald niet altijd op het podium of in de studio worden waargemaakt. Wie niet bevooroordeeld wil worden leze zo'n biografie pas ná het concert… Zo ook lovende recensies die al bij voorbaat het zicht kunnen ontnemen op de werkelijkheid-van-het-moment. Zelf lees ik nooit en te nimmer recensies alvorens een nieuw album ter hand te nemen, wie het ook moge zijn. Men raakt er allicht – al is het misschien niet meer dan onbewust – door beïnvloed. “Heb ik het nu zo bij het verkeerde eind?” zou dan de ongewenste uitkomst kunnen zijn. Jaren geleden, in mijn Luister-tijd, heb ik eens een cd met een liedprogramma negatief beoordeeld terwijl die door vrijwel alle andere recensenten zo ongeveer de hemel in werd geprezen. Toen de tekst eenmaal bij de platenmaatschappij lag brak daar de hel los. Dit kón niet, dit mócht niet. Er moest een correctie komen, want anders… Die correctie kwam er niet, het ‘anders' evenmin. Betekende dit dat ik het bij het rechte eind had en al die anderen niet? Geenszins, maar het enige dat telt is de eigen mening en niet die van anderen, onverschillig wie het zijn. De vraag is in hoeverre een musicus er zo ook in kan staan: dat wat hij vindt (zijn interpretatie) het belangrijkste is en niet wat anderen ervan (zouden kunnen) vinden. Misschien studeert hij wel met oog en oor alvast gericht op het (dan nog denkbeeldige) publiek, mogelijk wil hij risico's vermijden, critici niet een dankbare voedingsbodem geven door een vertolkingsmodel te kiezen dat een grootste gemene deler oplevert. Een vertolking kan worden opgebouwd door vooraf naar andere interpreten te luisteren (ik weet van musici dat ze dit echt ook doen). De discografie als behulpzaam stijlenarsenaal. Het is voor de min of meer doorgewinterde muziekliefhebber een vrijwel onmogelijke opgave om naar de pianowerken van bijvoorbeeld Schubert en Schumann te luisteren zonder de discografische ballast die ermee is verbonden; al heeft daarvan nog maar nauwelijks een noot geklonken. We zijn nu eenmaal gepreoccupeerd, of we het willen of niet. Die preoccupatie gaat nog een stap verder in termen van onze kennis omtrent stijl, historie, klassieke vormschema's, solfège, enz. Des te beter als zich een pianist als Javier Laso aandient die Schuberts laatste sonate in een vervoerende stijl presenteert, voorzien van veel smaakvol uitgewerkte details, het lyrische en gevoelige volmaakt geïntegreerd in het diep gelaagde krachtenveld dat tevens dient als eigenzinnig vormmodel. Onopgesmukt, strikt helder in stemvoering en harmonie, de accentuering weloverwogen maar ook met intuïtief cachet rolt hij het veelkleurige klanktapijt uit, met finesse maar wars van overdreven detaillering en met oog en oor voortdurend gericht op de grote lijn, afwisselend extrovert en introspectief, analytisch in de onderlinge samenhang, de stemmingswisselingen niet onnodig uitvergroot. Laso is geen musicus die zichzelf wegcijfert, zich achter de noten verbergt, ze slechts voor zich wil laten spreken: daarvoor is zijn spel te karakteristiek, geeft hij er op zijn eigen wijze richting aan. Sterk is ook de illusie van het voortdurend op weg zijn zonder dat het einddoel überhaupt in zicht komt: dat de gehele constructie daarop is geënt, de reprise er rotsvast deel van uitmaakt (en dus ook niet weggelaten mag worden, zoals ten overvloed blijkt uit de door de componist zelf ingelaste overgangsmaten die terugvoeren naar het begin). Laso denkt in vastomlijnde structuren en niet in afzonderlijke fragmenten, afgemeten aan de scharnierpunten die hem als strikt heldere bakens hebben gediend. Zo overwint hij het obstakel waarmee veel vertolkers worden geconfronteerd: dat Beethovens opperste logica (veelal vanuit het motief) niet des Schuberts is, de interpreet daardoor gemakkelijk(er) ‘verdwaalt'. Met daaraan nog toegevoegd de de vele dynamische hoogtepunten die velerlei gestalte aannemen. Het is de conflictstof die pijnlijk onopgelost blijft, de - vaak ongeremde - spanningen intact laat. Het blijkt een kolfje naar Laso's hand. In Schumanns ‘Davidsbündlertänze' is het de door Laso geïntroduceerde dichterlijke spanwijdte die de grilligheid en eigenzinnigheid van deze achttien miniaturen onmiskenbaar onderstreept. Ieder deeltje wordt raak getypeerd, virtuositeit en gedrevenheid naast eenvoud en contemplatie zijn de kernelementen. Zoals ook drama en diepzinnigheid, zwaar en licht in een door Laso sterk uitgewerkte idiomatische context staan. Zijn zoektocht naar oorspronkelijkheid levert gelukkig geen excessen op, de tempi zijn goed gekozen en de van grote expressieve souplesse getuigende betoogtrant is absoluut overtuigend. En dat alles gevat in een weldadig klankpalet dat ook opnametechnisch deze bijzonder innemende vertolking alle recht doet. De conclusie ligt voor de hand: een bijzonder goed geslaagd recital. index |
|