CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2022 |
Alfred Brendel merkte eens op dat vergeleken met de architect Beethoven Schubert een slaapwandelaar was. Dan is er de kritiek op Schuberts 'onhandige' (lees: niet pianistische) schrijfstijl nooit echt verstomd. Die 'onhandige' Biedermeier die wel voor de piano een groot aantal werken schreef maar geen geld had om het instrument te kopen en er dus niet op kon oefenen... Er hoeft niet aan te worden getwijfeld dat Schubert de enorme structurele greep op de materie van zijn veel beroemder tijdgenoot wel degelijk heeft herkend en daarbij moet hebben beseft dat hij die ijzersterke logica, Beethovens consequent toegepaste concept vanuit het simpele motief, ja zelfs de kiemcel, niet kon evenaren. Maar dat ook niet nastreefde. Voor Beethoven was het zorgvuldig geselecteerde en beproefde kernmateriaal uitgangspunt, voor Schubert een schier oneindige gedachtestroom die de traditionele vormprincipes uitdaagde. Waar Beethoven het discours verkort en condenseert, weidt Schubert juist uit, laat hij het materiaal bijna overstromen van nieuwe ideeën, vormen de transities vanuit een nog niet geheel vastliggend concept juist nieuwe aanknopingspunten, zoals Anton Bruckner dat later in diens symfonische oeuvre zou doen. Daardoor lijkt Schuberts muziek arm aan een hechte structuur, neigt zij in zowel melodisch als harmonisch naar overdaad en wordt ze - het een houdt met het ander verband - vaak als (veel) te lang aangeduid of zelfs bekritiseerd. Robert Schumann markeerde in diens »Neue Zeitung für Musik« die lengte in zijn bespreking van Schuberts vierdelige 'grote' Symfonie in C, D 944 in de meest eenvoudige, maar niet minder doeltreffende bewoordingen:
Waar Beethoven heerste over de materie zocht Schubert het avontuur, waardoor de balans tussen vorm en inhoud zich naar het tweede plan verschoof. Mahler moet er danig van onder de indruk zijn geweest, getuige het klinkklare citaat uit de finale van Schuberts Pianosonate 850 in de Vierde symfonie:
Waar Beethoven zich toelegde op verdichting deed Schubert precies het tegenovergestelde vanuit een uitdijend complex van nieuwe ideeën met daarin een belangrijke plaats voor briljante melodische, harmonische én dynamische verschuivingen of, als het zo uitkwam, zelfs metamorfoses. De consequentie daarvan (met name voor de luisteraar) in de woorden van Schumann: 'hinterher nachschaffen zu lassen.' In 1976 deed diezelfde Brendel in een essay (Nachdenken über Musik) alsnog een moedige poging om de 'slaapwandelaar' Schubert terug te brengen naar de compositorische realiteit, om dan tevens met de om de sonates heencirkelende vooroordelen af te rekenen, aangevuld met nieuwe impulsen ter overdenking. Nog veel dieper in de materie doken Charles Rosen (The Classical Style) en het redactieteam Eva Badura-Skoda en Peter Branscombe in Schubert Studies. Maar waarom zoveel aandacht voor Brendel in een bespreking van Paul Lewis' Schubert-vertolkingen? Om twee redenen. De eerste - en in deze volgorde - Brendel als de wereldvermaarde, briljante pianist (al geruime tijd met pensioen), auteur en causeur; de tweede als belangrijke leermeester van.Lewis, wat - zo heeft deze meermaals verklaard - mede van invloed is geweest op zijn verdere muzikale ontwikkeling. En wie al is het maar enigszins op de hoogte is van Brendels uitstekend gedocumenteerde exploraties op o.a. dvd zou mogen veronderstellen hoe belangrijk die leergang daadwerkelijk moet zijn geweest. Daarover later in deze recensie meer. Dat het in Schuberts pianosonates bij herhaling wringt tussen de vrije en de 'klassieke' sonatevorm werd al opgemerkt in de Leipziger Allgemeine Musikalische Zeitung. In de bespreking van Schuberts Première Grande Sonate (D 845) valt de term 'Fantasie':
Toch is het muziek die, hoe het ook wordt gewend of gekeerd, zich wel degelijk organisch uitdijt en in sommige opzichten feitelijk bevestigt wat de Duitse muziekpublicist Walther Dürr )1932-2018) heeft opgemerkt: dat de term 'sonate' in die tijd uit de mode was geraakt. Het lijkt een ietwat overdreven vaststelling, maar er werd al door de ´late´ Beethoven danig aan de klassieke sonatevorm getornd. Maar nu dan naar Lewis, van wie ik al eerder enige Schubert-albums besprak. Laat ik beginnen met de constatering dat ik in zijn Schubert-spel niet veel van dat zijn voormalige leermeester herken. Want Lewis gaat recht op zijn doel af (ook als dat doel in eerste aanleg nogal mistig lijkt), hij meandert niet, plaatst de lyriek niet in overtreffende trap, is uiterst geconcentreerd en met een - ik stelde het al eerder vast - sterke, maar vaak ook onrustige, onderhuidse puls die de spanning ook in wat ik dan maar de meer 'naïeve' passages noem, duidelijk onderstreept. Ook de door hem gekozen dynamische spanwijdte past naadloos bij deze muziek. Waarna zich de vraag voordoet of Schuberts sonates bij Lewis in de beste handen zijn. Dat antwoord valt evenwel niet te geven. Lewis' interpretaties neigen niet naar het overdreven lyrische of masculiene en zo bezien lijkt onder zijn handen de expressieve balans ideaal. De interpretatieve dimensies (over de pianistiek hoef ik het in het geheel niet te hebben) zijn bij bijvoorbeeld Wilhelm Kempff, Clifford Curzon, Paul Badura-Skoda of Mitsuko UIchida, om er slechts enkele te noemen, zeker niet groter, het spel indrukwekkender. De 'slaapwandelaar' (of dromer?) van Brendel is bij Lewis - mede door de vlekkeloze articulatie, frasering en ritmische onderbouw - in ieder geval niet te bekennen, wat de een als een aanwinst maar de ander mogelijk als een hindernis opvat. Dat ik naar het eerste tendeer doet binnen de gegeven context niet ter zake. Wie van mening is dat dit spel niet de kern van Schuberts muziek raakt beweegt zich wat mij betreft sowieso op glad ijs. De helderheid en sonoriteit van de opname (ditmaal niet in de zo bekende Berlijnse Teldex-studio) zal welk oordeel ook evenwel niet in de weg staan. En dan een speelduur van bijna 87 minuten op één cd! Dit ben ik nog niet eerder tegengekomen. De digitale techniek staat blijkbaar voor niets. index |
|