CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2024 |
Het mag een belangrijk initiatief heten, dit album met zeven, afwisselend drie- en vierdelige Assaggi per violino solo, 'assaggi' stammend van het Italiaanse ‘assaggiare', dat proeven, proberen, maar ook smullen betekent. De titel past naadloos bij deze zeven solowerken van de Zweedse barokcomponist Johan Helmich Roman (1694-1758), deze ‘vader van de Zweedse muziek' (ook wel de ‘Zweedse Händel' genoemd). Ik vrees dat zijn naam niet al teveel bellen zal doen rinkelen, want hij is ondanks zijn fraaie composities en staat van dienst vrij onbekend gebleven. Roman werd geboren in Stockholm, in het gezin van vader Johan, lid van de koninklijke kapel ofwel het nationale hoforkest. En dus lag het voor de hand dat hij van zijn vader muziekonderricht kreeg, om vervolgens als 18-jarige als violist en hoboïst toe te treden tot diezelfde kapel. Zijn muzikale talenten moeten ook tot in de hoogste kringen zijn erkend, want in of rond 1715 stelde het koningshuis hem in de gelegenheid om in het buitenland te gaan studeren. De keus viel op het kosmopolitische Londen, waar hij al vrij spoedig coryfeeën als Giovanni Bononcini, Francesco Geminiani en Georg Friedrich Händel. Vooral de muziek van Händel moet op de jonge Roman een diepe en blijvende indruk hebben gemaakt. Zozeer zelfs dat in Romans muziek de stilistische antecedenten van deze grootmeester onmiskenbaar aanwezig zijn (vandaar ‘Zweedse Händel').
Na zijn terugkeer in Stockholm, zes jaar later, in 1721, volgde vrij kort daarna zijn benoeming tot plaatsvervangend kapelmeester van datzelfde hoforkest, om in 1728 te worden benoemd tot kapelmeester. Tot dan speelde het orkest niet of nauwelijks buiten de hofmuren, maar in 1731 kwam daar verandering in, toen in dat jaar de eerste, door Roman geleide, openbare concerten plaatsvonden. Vanaf 1735 kon het Zweedse publiek bovendien voor het eerst kennismaken met een groot aantal werken van elders uit Europa. met name uit Engeland, Duitsland en Frankrijk, Oostenrijk en Italië, waar vandaan Roman in 1734 kisten vol muziek had meegebracht. In 1740 werd hij benoemd tot lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, maar ondanks alle eer die hem tijdens zijn leven te beurt viel verscheen er nauwelijks werk van hem in druk. Het enige bekende 'wapenfeit' in die zin is de in 1721 uitgegeven bundel met twaalf sonates voor fluit, violone en klavecimbel. Het overkwam menige componist en uitvoerende musicus in die tijd: dat door na overlijden van de brood- of beschermheer een nieuwe wind ging waaien en de beschermeling bij de opvolger daardoor uit de gratie raakte. Een afdankingsproces dat veelal grote gevolgen had; niet in de laatste plaats financieel en wat betreft voeding en inwoning. Of en zo ja in welke mate het Roman overkwam blijft ongewis, nadat op 24 november 1741 koningin Ulrika Eleonora was overleden. Ze hield van muziek en Roman stond bij haar als componist en kapelmeester in hoog aanzien, dit in tegenstelling tot kroonprinses Louisa Ulrika van Pruisen, die voor de muziek en daarmee voor Roman niet veel belangstelling aan de dag legde. Als kapelmeester wachtte hem op een ander front zware tijden. Adolf Frederik I, koning van Zweden, had weinig op met het door Roman geleide koninklijke orkest en richtte daarom een eigen, daarmee concurrerend orkest op. Het belette hem niet om in 1744 zijn grote orkestwerk Drottningholmsmusiken te voltooien en uit te voeren ter ere van het huwelijk van Adolf Frederik I en Louisa Ulrika van Pruisen. Tot overmaat van ramp liet Romans gehoor hem steeds meer in de steek en vormde dit een steeds groter wordend beletsel in zijn functioneren als kapelmeester. In 1745 gaf hij die positie daarom noodgedwongen op. Hij zocht naar rust en verruilde Stockholm voor het landgoed Haraldsmåla, in de omgeving van het zuidoostelijk van de Zweedse hoofdstad gelegen Kalmar. Daar zou hij tot zijn dood (hij leed aan kanker) op 20 november 1758 zich vooral bezighouden met het vertalen van Engelse en Duitse muziektheoretische verhandelingen in het Zweeds. Daarnaast vertaalde hij psalmteksten en schreef hij er muziek bij. Daarna zou nog meerdere malen naar de Zweedse hoofdstad terugkeren, eerst op 7 oktober 1747 voor een concert met op het programma zijn bewerking van Leonardo Leo's Dixit (HRV B 22). In 1751, na het overlijden van koning Frederik I, was het opnieuw Roman die zowel de begrafenismuziek componeerde (gecatalogiseerd onder HRV 402) en uitvoerde als de kroningsmuziek (HRV 403) ter ere van de nieuwe koning en nieuwe koningin. In de lente van 1752 nam Roman officieel afscheid van het hof met een concert in besloten kring, waar voor het eerst zijn Zweedse Mis (HRV 404) tot klinken kwam. Rond die tijd vond onder zijn leiding tevens het laatste publieke concert plaats, met op het programma Händels Chandos Anthems en Jubilate, en Leonardo Leo's Dixit. Het waren zijn eigen woorden: dat hij werkte ‘voor de glorie van God (zoals dat ook voor Bach gold, AvdW), de eer van de natie en het genoegen van de koninklijke personen'. Zijn overgeleverde composities getuigen er stellig van. Gelukkig is er veel van zijn werk bewaard gebleven en opgenomen in de ‘Musik och teaterbibliotek' in Stockholm. De Assaggi maken er onder het catalogusnummer Roman 60 eveneens deel van uit. Niet alle zeven zijn overigens in Romans handschrift voorhanden. Een kopie is zelfs bezaaid met fouten, ongetwijfeld vervaardigd door een (leerling?)kopiist die van het vioolspel nog (te) weinig kaas had gegeten.
Gedurende zijn loopbaan als kapelmeester toonde Roman een zekere voorliefde voor de Italiaanse stijl, een karakteristiek die in hoofse kringen niet door iedereen werd gedeeld. Zo gaf de door en door Franse rijksmaarschalk Magnus Julius de la Gardie de voorkeur aan de Franse stijl en deed hij in 1730 alle mogelijke moeite deze ingeburgerd te krijgen. Want hij vond dat die stijl beter klonk, maar ook gemakkelijker speelbaar was en daardoor tegen lagere kosten kon worden uitgevoerd. Bovendien waren de mensen eraan gewend geraakt; wat ten aanzien van de Italiaanse stijl niet zo was. Toch heeft de koning er uiteindelijk de oren niet naar laten hangen. Romans zeven Assaggi passen naadloos in wat vanaf het midden van de zeventiende eeuw niet alleen in Duitsland begon te floreren: het genre van de ‘senza basso' ('zonder bas'). Het was geworteld in de Renaissance, toen de instrumentale muziek losgezongen was geraakt van de vocale muziek en componisten zich meer en meer gingen toeleggen op het beproeven van de technische mogelijkheden van de meest uiteenlopende instrumenten. In het begin waren dat alleen de blokfluit en de traverso, al vrij spoedig gevolgd door de viool, cello en viola da gamba. De werken voor viool solo ‘senza basso' ontstonden voor het eerst vanaf rond 1670 in Duitsland, met in de voorhoede daarvan niemand minder dan Heinrich Ignaz Franz Biber (1644-1704) met als belangrijk marketingspunt de fenomenale Passacaglia uit zijn Rozenkrans-sonates (1676). Johann Sebastian Bach is een nog grotere naam in dit verband: zijn Sei Solo a Violino senza Basso accompagnato (BWV 1001-1006), de zes sonates en partita's voor viool solo, worden in dit genre wereldwijd het meest gespeeld. Zoals ze deels ook vaak verplichte kost zijn tijdens de voorronden van vioolconcoursen. Dat niveau haalt Roman weliswaar niet (wie wel...) , maar toch kunnen deze zeven Assaggi tot ware meesterwerken worden gerekend. De technische aspecten, en dan met name de virtuoze eigenschappen, lijken ontleend aan het vioolwerk van Giuseppe Tartini (Roman ontmoette de Italiaan voor het eerst in 1721, in Padua), maar ook in Bologna moet hij daarvan het nodige hebben meegekregen, door zijn kennismaking met Girolamo Nicolò Laurenti en diens vijfentwintig Ricercari voor viool solo. En dan was er Johann Georg Pisendel die in Dresden furore maakte en wiens repetities met het hoforkest Roman nauwgezet volgde. Van niemand dus vreemd, zou je van deze Assaggi mogen zeggen, al doet dit zeker niet af aan Romans persoonlijke stempel op deze muziek. Maar stel dat het anders was? Dan zou Fabio Biondi zeker de moeite niet hebben genomen deze bepaald niet kinderachtige stukken op deze cd vast te leggen. Biondi (*1961, Palermo) heeft barokmuziek en Weense Klassiek als specialiteit. Hij is de oprichter van het fameuze Europa Galante (1989) en heeft door de jaren heen een substantiële discografie opgebouwd, bij Warner, Glossa, Virgin en Naïve. Biondi bespeelt een Gagliano (1776), een Guarneri (1686) en een Quercetani van onbekende datum. Op welk instrument hij deze Assaggi speelt blijft in het boekje helaas onvermeld. De uitvoering is fenomenaal. Intonatieproblemen en technische obstakels bestaan bij Biondi gewoon niet, het klinkt allemaal moeiteloos en spontaan, de aandacht gericht op tempo, articulatie, frasering en ornamentatie. De betovering die van deze muziek uitgaat laat hij even stralend uitkomen. Het gaat indrukwekkend samen: stijlzuiverheid, structuurbesef, tonale gloed en zuiverheid. Biondi's afwisselend levendige en innige aanpak zorgt voor de gewenste dieper gelaagde expressie, terwijl dankzij het historiserende karakter van deze vertolkingen geen detail onbelicht blijft. Hulde ook voor de schitterende, ruimtelijk volmaakt gedoseerde opname (wat een ‘droge' akoestiek de viool kan aandoen blijkt bijvoorbeeld uit de Heifetz-opnamen van Bachs partita's en sonates). index |
|