CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2023 |
Wolfgang Rihm (1952, Karlsruhe), een fascinerende componist met een al even fascinerend groot oeuvre achter zich. En ondanks een ernstige ziekte (liposarcoom) nog steeds creatief volop ‘im Schwung', maar dankzij zijn enorme kennis ook op ander gebied (filosofie, beeldende kunst, literatuur) een veelgevraagd causeur. De man ook die de Karlsruher Schule haar unieke gezicht heef gegeven, daar aan de Musikhochschule een dominante rol vervulde en wiens leergang een nieuwe generatie componisten het ‘licht' heeft doen zien. Rihm, die idealistisch, open-minded en ruimhartig voor zijn studenten een belangrijke en niet te stuiten bron van inspiratie was. Rihm beschreef zijn positie als jonge componist eens als volgt:
Hij heeft er zich zijn leven lang aan vastgehouden. Je zou daardoor bijna gaan twijfelen aan het nut van een chronologisch samengestelde biografie of over het uitdiepen van een scheppingsproces dat de verschillende levensstadia omvat. Dit is, zo suggereert Rihm tenminste, immers geen leven waarin een grijpbare ordening naar creatie en tijd heerst, maar eerder een bestaan waarin absolute vrijheid het voor het zeggen heeft. Rihm heeft niet alleen in zijn vaderland, maar tot ver buiten de eigen landsgrenzen een grote reputatie opgebouwd. De man ook die niet doelbewust de belangstelling voor zijn werk naar zich toe heeft willen trekken, maar die in de belangstelling staat door de kwaliteit en daarmee het belang van dat werk, gelijk een universum dat maar blijft uitdijen en waarin geen muzikaal middel onbeproefd wordt gelaten. Muziek die uitermate divers is, van een componist die toch vooral te boek staat als neo-expressionist en die zichzelf graag ziet als vernieuwer in de traditie van de Tweede Weense School. Geen, zoals menige criticus heeft beweerd, vertegenwoordiger van de Duitse of Oostenrijkse Laatromantiek, een opvatting die ongetwijfeld in de hand zal zijn gewerkt door – juist! – dat diverse karakter van zijn muziek. Mogelijk heeft die diversiteit er mede toe geleid dat Rihms componeren in verband werd gebracht met zijn liefde voor de muziek van Beethoven, Schubert en Schumann, een liefde overigens die hij deelt met zijn Zwitserse en niet minder progressief schrijvende collega Heinz Holliger. De spanningen die Rihm in zijn muziek oproept zijn die van de interactie tussen samenhang en chaos en de expressieve maar ook instrumentale lagen die hij daarin aanbrengt. Zou het verband kunnen houden met zijn grote belangstelling voor de beeldende kunst? Het zou zomaar kunnen. Binnen de gegeven ordening bieden de motiefherhalingen een belangrijk houvast voor de structurele ontwikkeling. Zoals ook het scheppen van horizontale en verticale klankmodellen tot die bijzondere ordening behoort. Twee essentialia, omdat Rihm zelf de dynamiek in veel van zijn stukken zo fijnzinnig (anderen zouden misschien zeggen: zo overdreven) onder- maar ook herverdeelt dat alleen al daardoor aan de structuur zeer hoge eisen worden gesteld. Eisen die Rihm in een wonderlijke combinatie van intuïtie en kennis zonder meer weet in te willigen, zo niet uit te buiten, al kan het klankbeeld losbandigheid suggereren. Zij het een losbandigheid die rust op een door intensieve studie verkregen discipline. À propos: chaos lijkt bij Rihm eerder geconditioneerd te zijn, een toestand die zich enigszins laat vergelijken met de door Haydn gecreëerde, in volmaakte vorm gegoten en daardoor gesublimeerde chaos aan het begin van Die Schöpfung. Maar er is nog een wezenlijk element in Rihms muziek waarvoor Gustav Mahler in zijn Negende symfonie voor het eerst het pad heeft geëffend: de collagetechniek. Niet dat Rihm die slaafs navolgt, integendeel. Anders dan bij Mahler maakt de collage bij Rihm geen deel uit van rigide of anderszins vastgelegde vormprincipes, maar neemt zij intuïtieve en daardoor veelal niet goed in te schatten gedaanten aan; met ook hier weer de (mogelijke) relatie tussen muziek en beeldende kunst. Het is bovendien intuïtie van het goede soort omdat zij de grenzen tussen de conventie en het onverwachte doet vervagen. Rihm voelt zich als componist niet vastgeklonken aan het een of andere systeem (hoe goed dat op zich ook kan zijn), maar voelt zich juist vrij. Geen ‘discours de la methode', waardoor de componist al bij voorbaat meerdere stappen voor blijft op de luisteraar. Dat brengt me vervolgens op Georg Steiner, wiens gedachtewereld op Rihm grote indruk maakte. In diens Von realer Gegenwart (1989) stelt de auteur de diepe ellende aan de orde die het huidige tijdgewricht beheerst. Of zoals een criticus het treffend uitdrukte: 'Der Misere unseres Zeitalters und dessen sekundärer, parasitärer Kultur, in der die Welt zu Tode geredet zu werden droht und in der sich Beliebigkeit und Relativismus durchsetzen.' Rihm heeft Steiner persoonlijk gekend. In 2004 sprak hij hem in de Berlijnse Kunstacademie, zowel over het genoemde boek als over de 'dimensies van het menselijke en het onmenselijke in de muziek', waarvan we duidelijk de sporen terugvinden in het in 2016 voltooide Requiem-Strophen, zowel in de tekst als in de noten, voor twee sopranen, bariton, koor en orkest. Maar nu dan dus het een uur durende orkestwerk Jagden und Formen door het Beierse omroeporkest onder leiding van Franck Ollu, een uitgave die vorig jaar verscheen en vooruitliep op Rihms verjaardag op 13 maart jongstleden, zijn zeventigste. Dit album verscheen vrijwel tegelijkertijd met een opname van drie andere werken van Rihm: Sphäre nach Studie, Stabat Mater en Male über Male 2, door hetzelfde orkest onder dezelfde dirigent, met als solisten Tamara Stefanovich (piano), Tabea Zimmermann (altviool), Jörg Widmann (klarinet) en Christian Gerhaher (bariton). Hopelijk volgt mijn bespreking van dit album binnenkort. Beide releases kwamen tot stand in het kader van de bekende, aan moderne en eigentijdse muziek gewijde concertserie Musica Viva serie in München. Ook in Jagden und Formen, gecomponeerd in opdracht van KölnMusik GmbH en Festival d'Automne à Paris, en opgedragen aan zijn collega Helmut Lachenmann, worden we getuige van Rihms dialoog met de historie, viert stilistische diversiteit hoogtij. Hij heeft er niet alleen langdurig aan gewerkt, maar ook na de voltooiing ervan er nog behoorlijk aan gesleuteld: er ontstonden in de loop der tijd zelfs drie versies, de laatste – die hier ook wordt uitgevoerd - in 2008. Evenals bij Boulez vinden we in dit creatieve proces sporen van een ‘work in progress' waarvan we maar moeten aannemen dat het niet alsnog tot een vierde versie komt! Het uitermate kleurrijke en exuberante karakter van het stuk wordt nog eens versterkt door de bijzonder fraai uitgewerkte instrumentale soli (met name hobo en fagot!) en de veelal flitsende percussie. Over deze uitvoering kan ik kort zijn: die zal tot in de lengte van jaren een belangrijke referentie blijken. ______________ Wie geïnteresseerd is in de partituur, orkestbezetting of 'Werkeinführung' kan terecht bij Universal Edition (klik hier). index |
|