CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2024

 

 

Max Reger - Complete Organ Music

Klik hier voor het inhoudsoverzicht

Roberto Marini (orgel)
Brilliant Classics 97066 (17 cd's)
Opname: 2010-2013

Hier op Spotify

www.max-reger-institut.de

 

 


Voor mij staat het onomstotelijk vast: Max Reger (1875-1916) was een van de grootste organisten na Bach (de Thomascantor was een leven lang zijn grote voorbeeld en bron van inspiratie) en zijn enorme compositorische oeuvre getuigt van grote inventiviteit en oorspronkelijkheid. Dit ondanks de de vaak ingewikkelde en diep gelaagde structuur en het veelal 'academische' karakter ervan. Muziek ook die sterk wortelt in twee volkomen verschillende stromingen: die van de barok en die van de (laat)romantiek en die haar daardoor nog meer bijzonder maakt. Reger was er zelf eenduidig over, toen hij stelde dat iedere grote meester op de schouders staat van de helden die aan hem zijn voorafgegaan (wat niet alleen in zijn ogen geen enkel verband houdt met het opgeven van de eigen artistieke identiteit en integriteit). En dat kunst ook het kunnen impliceert, wat dan tevens een verhuld antwoord was op de kritiek die hem gedurende vrijwel zijn hele leven vergezelde: dat zijn 'kunst' meer door kunde dan door bezieling zou zijn gekenmerkt. Wat op zich al een kwalificatie van beperkte betekenis was want het eerste is gemakkelijker aantoonbaar dan het tweede. Andere elementen die in de kritieken van tijdgenoten steeds weer opdoken waren zijn ongezonde leefstijl (Reger was een overmatige roker en drinker) en zijn niet bepaald fijnbesnaarde omgangsvormen, waarvan een nogal ruwe humor deel uitmaakte, zonder uitzondering aspecten die - anders dan zijn toen al legendarische werklust - met zijn muziek niets van doen hadden. Zijn grote reputatie was desondanks onmiskenbaar, getuige niet alleen de vele eredoctoraten die hem ten deel vielen maar ook dat zijn muziek vaak werd uitgevoerd, zowel in eigen land als daarbuiten (waaronder ook in Nederland). Wat daarbij zeker een rol heeft gespeeld was niet alleen de omvang en de diepe ernst van dat kolossale oeuvre, maar ook dat het vrijwel alle disciplines omvatte, de opera uitgezonderd. Reger was breed georiënteerd, hij schreef veel, dirigeerde veel, kon bogen op een groot aantal leerlingen en stond met zijn volle gewicht (en dat was ook in letterlijke zin zeker niet gering) midden in het muziekleven. Kruisbestuivingen ook in dit opzicht te over dus.

Geschenk van God
Reger, die niets liever deed dan componeren, dirigeren, piano- en orgelspelen, corrigeren, arrangeren en onderwijzen. Een dag zonder werk was een dag niet geleefd. Daar werd veel, heel veel aan opgeofferd, vooral vrije tijd, gezondheid, familieleven, vrienden- en kennissenkring. Het was de muziek in al haar facetten die zijn leven pas werkelijk zin gaf, er zijn betekenis aan ontleende. Vrijwel iedere handeling, ieder besluit, ook in de private levenssfeer en als het anderen betrof, stond in haar teken, werd door haar gemotiveerd of in een stroomversnelling gebracht'. Het draaide bij Reger om leven voor de kunst, niet om levenskunst. En omdat de muziek een doorslaggevende rol in zijn leven speelde wogen slechte kritieken, teleurstellingen en tegenstand des te zwaarder op hem. Zijn onwankelbare overtuiging dat zijn muzikale talent een geschenk van God en van Hem alleen was en in niets anders dan in onvermoeibare arbeid zijn rechtvaardiging kon vinden, maakte van hem een voortdurend voortgedrevene die zich daardoor willens en wetens blootstelde aan hevige zowel in- als uitwendige pressie. Het kon ook niet anders dan dat de kloof tussen een leven met en in de muziek met het bestaan van alledag in veel opzichten onoverbrugbaar was en dat veel van zijn mislukkingen en conflicten daarmee rechtstreeks verband hield. Wie zich volledig op de arbeid concentreert (ook al is dat scheppingsarbeid) en 'al het overige des mensen' daaraan zo niet opoffert dan toch onderschikt maakt, kiest alleen al in het sociale vlak voor een onherroepelijke vorm van kortsluiting. Wie in deze context een parallel zoekt tussen Reger en Beethoven vindt die zonder enige moeite, zij het dat bij Beethoven diens hardhorendheid de doorslaggevende drijfveer was. En evenals zijn grote voorganger toonde Reger zich in alles wat hij ondernam de compromisloze 'Einzelgänger'.

'Zeitalter der Nervosität'
Regers leven (hij werd geboren in Brand op 19 maart 1873 en overleed in Leipzig op 11 mei 1916) viel samen met het tijdperk van het Duitse keizerrijk (1871-1918), dat zich in rap tempo ontwikkelde van een agrarische natie naar een geïndustrialiseerde en op moderne leest geschoeide samenleving met Bismarck (hij deelde van 1871 tot 1890 de politieke lakens uit) als de belangrijkste protectionist van een toen nog kersverse industrie. Voor deze 'ijzeren kanselier' (zijn onbuigzaamheid en hardheid waren nog tijdens zijn leven legendarisch) stond het meteen al vast dat door de grote maatschappelijke en culturele verschillen tussen en de afzonderlijke regelgeving binnen de verschillende staten een modern Duits rijk alleen kans van slagen had als de regionale wetgeving werd opgeofferd aan een nationale wetgeving op ieder denkbaar gebied. Bismarck drukte dit vrij snel en met ijzeren hand door. Dat had grote gevolgen, waarvan er twee wellicht het meest de aandacht trokken: de invoering van het metrieke stelsel en van het Burgerlijk Wetboek (dat met de nodige aanpassingen nog steeds wordt gehanteerd). Reger heeft er, zoals alle Duitsers, eerst als adolescent en, in de regeerperiode van Wilhelm II (1888-1918), de opvolger van Wilhelm I (hij stierf al in 1888 aan keelkanker), als volwassene kennis mee gemaakt. Maar anders dan Bismarck was de onbedachtzame Wilhelm II slechts op macht uit en ontsloeg hij al vrij kort na zijn troonsbestijging Bismarck. Hij betitelde de Rijksdag als 'apenhonk' en toonde zich tijdens zijn regeerperiode een ware heerser die geen enkel tegenspel of weerwoord duldde. Geen wonder dus dat de kracht van het rijk ernstig ondermijnd raakte door zijn benoeming van uitsluitend jaknikkers, vazallen die hij volledig in zijn macht had en die willoos naar zijn pijpen dansten. Daaruit vloeide tevens voort dat het bij zowel het binnenlands bestuur als in de buitenlandse politiek aan een consistent beleid ontbrak en niemand feitelijk wist waar men aan toe was. De reputatie van het Duitse keizerrijk kreeg voorts een gevoelige knauw door Wilhelms herhaalde ondoordachte uitspraken en daden, en niet in de laatste plaats op het terrein van de buitenlandse politiek. De autoritaire hand van de keizer verhinderde weliswaar chaos (een fenomeen dat we ook vandaag de dag nog goed kennen), maar rond de eeuwwisseling was het politieke en maatschappelijke klimaat ernstig aangetast en ronduit onzeker. De historicus Joachim Radkau betitelde die periode niet voor niets als 'Zeitalter der Nervosität', een tijdperk dat vooral werd gekenmerkt door allerlei zich snel voltrekkende dramatische ontwikkelingen, naast de opkomst van allerlei meeslepende stromingen en tegenstromingen, en vergezeld van voortdurende strijd tussen de verdedigers van het vertrouwde en conventionele en degenen die juist naar vooruitgang streefden. Reger bevond zich weliswaar te midden van deze rijk geschakeerde turbulentie, maar stond er tamelijk onverschillig tegenover, deze compromisloze 'Einzelgänger' die onverstoorbaar componeerde, arrangeerde, musiceerde, correspondeerde en lesgaf. Onverstoorbaar bovendien jegens modetrends en de verschillende muzikale stromingen, waaraan hij zich weinig tot niets gelegen liet liggen, maar daarentegen met een zekere mate van hardnekkigheid of zelfs onverschilligheid zijn eenmaal zelf gekozen pad volgde en 'wilde' muziek schreef die het zowel musici als publiek behoorlijk lastig kon maken. Een componist ook die anderzijds zeer gevoelig was voor slechte kritieken, er dusdanig onzeker door werd dat hij zelfs belangrijke compositieplannen opgaf, wat zeker ook iets zegt over de tegenstrijdige trekken van zijn persoonlijkheid. Bij Reger zijn oorzaak en uitwerking niet altijd in elkaars verlengde te vinden en is het alleen al om die reden niet zo verstandig om te gaan psychologiseren, of verklaringen te zoeken die al bij voorbaat uitgaan van een neurotische verhouding tussen leven en werken, met op de achtergrond een pathologische oorzaak. Reger was als mens misschien op het eerste gezicht een vat vol tegenstrijdigheden en stemmingswisselingen, maar daarin onderscheidde hij zich niet per se van hen die geen muziek schreven of überhaupt geen artistieke levensvervulling nastreefden. Vanuit biografisch en in dit geval zeker ook historisch perspectief laat een leven laat zich niet eenvoudig tot het principe van oorzaak en gevolg herleiden, en al helemaal niet als sprake is van een overvloed aan contradicties die niet alleen dat leven zelf maar ook het karakter van de protagonist zozeer hebben gekenmerkt, zo niet mede gevormd. Het is ruimschoots voorhanden: melancholie versus vrolijkheid, depressie versus vitaliteit, tijdgenoot versus buitenstaander, ascetische scheppingsdrift versus overmatig tabak- en alcoholgebruik.

Rode draad
Reger heeft zich een leven lang afgezet tegen het keurslijf van automatisme en routine. Het tegelijkertijd rode draad en hoogste goed, onverschillig of hij als componist, als musicus of als pedagoog van zich laat spreken: artistieke vrijheid, creatieve autonomie, het is zijn voornaamste levenselixer. Die strikte onafhankelijkheid lag ook duidelijk in zijn aard. De jeugdige Reger mocht dan gehoorzaam zijn, hij zocht toen al zijn eigen weg, liet zich aan (overigens goedbedoelde) adviezen veelal niets gelegen liggen, destilleerde uit wat hem werd aangereikt of ingeprent wat hij echt belangrijk vond en vocht, inmiddels kunstzinnig gerijpt, met groot polemisch talent tegen muzikale als esthetische stromingen die hem niet aanstonden, zoals hij ook met een bijna onuitputtelijke energie en scheppingskracht een enorm oeuvre schiep. Hij was geen laatbloeier maar wel een laatkomer die met spreekwoordelijk gemak aanknoopte bij het wijdse panorama van de muziekgeschiedenis, een waar mer à boire waaruit hij zijn eigen ideaal wist te creëren. De componist die de eigentijdse stromingen liever aan zich voorbij liet gaan en zich daarbij juist als een ware eclecticus manifesteerde, zich oppervlakkig beschouwd vastbeet in het werk van de grote meesters uit het verleden, maar in werkelijkheid de eerste 'Aussteiger' was uit de 'vermeintliche Stringenz musikgeschichtlicher Entwicklung' (Volker Staub). Het is veelzeggend dat Wolfgang Rihm hem beschouwt als 'een van de meest fascinerende figuren in de muziekgeschiedenis'. Wat deze biografie ook duidelijk maakt is dat in het leven van Reger geen keurig gestructureerd denkschema of een goed doordacht plan voorhanden is en dat geen bepaald doel wordt nagestreefd, zoals we dat in het prototype van de zogenaamde 'Bildungsroman' tegenkomen. Veel in dat leven hangt juist van allerlei toevalligheden aan elkaar, of blijkt achteraf zinloos of ongerijmd, of zaait twijfel of schept dubbelzinnigheid. In Werk statt Leben is allerminst sprake van een alleszins geordend leven waarin alles keurig op zijn plaats valt of waarin het willekeurige en ongerijmde in een dusdanige verklarende context wordt gezet dat het dat dan vervolgens niet meer is.

 
 

Max Reger in ca. 1876

De eerste beginselen
Max was niet de eerste componist die werd geboren in een 'Schulhaus' als kind van een dorpsschoolonderwijzer. Zo gingen Franz Schubert en Anton Bruckner hem voor. Hij zag het levenslicht in Brand, in de Oberpfalz, op 19 maart 1873. Vader Josef ging in 1874, met ingang van het nieuwe schooljaar, les geven in het eveneens in de Oberpfalz gelegen Weiden. Daar onderwees hij in de vakken Duits, geschiedenis en aardrijkskunde, maar ook in orgel, piano en harmonieleer. Tot zijn leerlingen behoorde Adalbert Lindner, de latere leraar van Max en diens eerste biograaf. Ook moeder Philomena moet over muzikale gaven hebben beschikt, want Max was nauwelijks vijf toen zij hem de eerste beginselen van het pianospel bijbracht. Daarnaast gaf ze hem thuis les in lezen, schrijven en rekenen. Dat wierp zijn vruchten af, want toen Max in 1879 voor het eerst kennismaakte met de 'Volksschule', kon hij al na een maand verhuizen van de eerste naar de tweede klas. Drie jaar later al kwam het middelbaar onderwijs in zicht, in de 'Realschule'.

Zondagsorganist
In 1884 nam Max vijf jaar muzieklessen bij Adalbert Lindner, eerst piano en vanaf 1886 ook orgel. Een jaar eerder, in 1885, had vader Reger het orgel van de school in Weiden (hij was er leraar) laten weghalen en thuis opgesteld, waardoor de jonge Reger alle gelegenheid had om onder het toeziend oog van zijn vader thuis te oefenen. Na de 'Realschule' ging Max zich voorbereiden op zijn toekomstige taak als leraar: zo vader zo zoon. Het werd dus de 'Präparandenschule' (tot 1920 gold dit als de belangrijkste lerarenopleiding en in die zin min of meer verwant aan onze kweekschool). Hij had zich intussen in het orgelspel dusdanig bekwaamd dat hij op de zondagen als organist in de Stadtpfarrkirche St. Michael mocht aantreden. Mogelijk heeft hij tijdens deze kerkdiensten diepgaand kennis gemaakt met het evangelische koraal.

Voor het eerst naar Bayreuth
In mei 1887 is Regers eerste publieke optreden geboekstaafd: hij speelt in de herberg 'Zur Eisenbahn' de Pianosonate in f van Julius Schulhoff. In augustus brengt hij de vakantie door op het landgoed van zijn oom Johann Baptist Ulrich en is op zondag in de Regensburger Dom te vinden. Maar er zijn ook de Bayreuther Festspiele, waar hij in het Festspielhaus dankzij zijn oom voor het eerst Wagners Parsifal kan beleven, gedirigeerd door Felix Mottl. De enscenering en de decors stammen nog van de eerste uitvoering in 1882. Hij is daar tevens getuige van van Die Meistersinger von Nürnberg, geleid door niemand minder dan de beroemde Hans Richter. De indrukken zijn niet alleen volkomen nieuw voor Reger, maar ze zijn ook overweldigend en blijvend: hij wil musicus te worden. Hij is zo 'begeistert' geraakt dat hij al kort daarna aan het componeren slaat. Het resultaat blijft niet lang uit: de Ouverture in b, later gerubriceerd als WoO I/I. De bezetting is weliswaar bescheiden met (eventueel) fluit, klarinet, piano en strijkkwintet, maar de omvang is dat allerminst: hij schrijft maar liefst 120 pagina's vol. Zijn muziekleraar Lindner is er verguld mee en zendt de partituur aan niemand minder dan Hugo Riemann, in die tijd een van de meest prominente musicologen. Diens reactie aan Lindner is weliswaar positief, maar niet zonder kritiek: hij raadt Lindners pupil aan om de wagneriaanse teneur van het stuk terug te schroeven en meer aandacht te geven aan de melodie in plaats van het motief. Reger bedankt Riemann voor zowel zijn goede raad als voor de toezending van een aantal leerboeken. Het is duidelijk: Riemann ziet wel wat in die jongen.

Andere wegen
In juni voltooit Reger zijn leraarstudie en nog die zomer schrijft hij zich op aanraden van zijn vader in voor een vervolgopleiding aan het koninklijk leraarseminarie in Amberg. Maar een paar maanden eerder heeft Bayreuth hem op een ander pad gebracht: hij wil geen leraar maar musicus worden, een voornemen dat zijn vader hem niet bepaald in dank afneemt. Er speelt zich op dit vlak de klassieke strijd af tussen vader en zoon, die Adalbert Lindner in het voordeel van zijn pupil probeert te beslechten, daarbij geholpen door de eveneens uit Weiden stammende operazangeres Wilhelmine Mayer. Later voegt zich ook Max' moeder bij het koor van de voorstanders. Intussen componeert Reger zijn Strijkkwartet in in d (WoO II/2) en stuurt het ter beoordeling aan Riemann. Samen met een Largo voor Pianotrio (WoO II/3) doet hij het opus ook op de post aan Josef Rheinberger, die als compositieleraar is verbonden aan de toonkunstacademie in München. Diens oordeel is positief: volgens hem bezit Reger voldoende talent om een muzikale loopbaan ter beginnen, zij het dat het nog wel moet 'rijpen'. Reger voelt zich daardoor dusdanig gesterkt dat hij definitief besluit om musicus te worden, de bezwaren van zijn vader ten spijt.

 
 

Max Reger in 1890

Studie bij Riemann
In de winter van 1889/90 bereidt Reger zich voor om bij Hugo Riemann te studeren. In Weiden begint hij alvast aan het oplossen van maar liefst duizend harmonieopgaven uit Riemanns leerboeken. Voor Reger is het een gelukkige bijkomstigheid dat Riemann van Hamburg naar het eveneens in de Oberpfalz gelegen Sondershausen is verhuisd, waar hij les gaat geven aan het conservatorium. De afstand is vanaf Weiden weliswaar ruim 300 kilometer, maar die is gemakkelijker te overbruggen dan het bijna 600 kilometer verder gelegen Hamburg. Van april tot juli 1890 neemt Reger les bij Riemann aan het koninklijk conservatorium in Sondershausen, met als hoofdvak contrapunt. Daarnaast geeft Riemann hem privé pianoles. Het klikt al snel tussen leraar en leerling, Reger wordt in huize Riemann als een zoon ontvangen en met de muziek van Bach en Brahms vertrouwd gemaakt. Vanaf eind september studeert Reger weer onder Riemann, maar ditmaal aan het conservatorium in Wiesbaden, met als hoofdvakken piano en theorie. Om zijn studie en verblijf te bekostigen wordt hij aan datzelfde conservatorium docent in de vakken piano en orgel. Een nogal bijzondere positie, die van leerling en leraar ineen. Daarmee kan hij tevens zijn ouders ondersteunen, die mede door de aanschaf van een dure piano onverhoopt in financiële problemen zijn geraakt en het hoofd nog maar nauwelijks boven water kunnen houden. Evenals in Sondershausen is Reger ook in Wiesbaden ten huize van de Riemanns een welkome gast. Hij brengt er vrijwel al zijn vrije tijd door, zelfs rond Kerstmis. De behoefte om de feestdagen bij zijn ouders door te brengen is niet groot.

 
 

Max Reger in de eerste jaren in Wiesbaden

In maart 1891 smaakt Reger het genoegen dat de beide eerste delen van zijn Vioolsonate in d, dan met het officiële opusnummer 1, op het conservatorium van Wiesbaden wordt uitgevoerd. De eerste officiële schreden op het componistenpad lijken moeilijk, want veel bijval krijgt het stuk niet, terwijl muziekuitgever Schott er geen belangstelling voor heeft. In deze periode is het vooral Brahms die Reger inspireert, getuige ook een aantal andere kamermuziekwerken. Reger sluit zijn pianostudie aan het conservatorium in Wiesbaden af met een uitvoering van Brahms' Händel-variaties op. 24.
Met ingang van het nieuwe studiejaar 1891/22 staat Reger in de annalen van het conservatorium te boek als leerling theorie en leraar piano en theorie. In maart 1892 klinkt in de concertzaal van het conservatorium voor het eerst het openingsdeel uit Regers Pianotrio in b, op. 2. Een maand later volgt de Vioolsonate in D, op. 3.
Dankzij de tussenkomst van Riemann weet Reger in de zomer een overeenkomst te sluiten met het Engelse uitgevershuis Augener. Het lijkt een lucratieve deal: hij kan daar maar liefst zeven jaar lang zijn composities laten verschijnen.
Kort daarop vloeit de Cellosonate in f, op. 5 uit zijn pen. Daarin wordt een dusdanig persoonlijke toon aangeslagen dat het zelfs bij Riemann, die het werk zelfs niet in zijn geheel goed weet te doorgronden, op weerstand stuit. Mogelijk vindt Reger hierin aanleiding een tandje terug te schakelen, want zijn orgelwerk op. 7 is eerder solide en traditioneel dan vooruitziend.
In december levert hij bij Augener zijn 'Walzer-Capricen' op. 9 af en komt daarmee tegemoet aan de vraag om vooral lichte, goed verkoopbare stukken. Dergelijke verzoeken zullen hem zijn verdere leven blijven vergezellen.

 
 

Max Reger in 1893

Driftkop
In januari 1893 verschijnen de eerste vijf werken bij Augener. In februari beëindigt Reger zijn studie aan het conservatorium in Wiesbaden, maar blijft er als docent voor piano en orgel wel aan verbonden. Een vetpot is het niet en daarom begint hij min of meer noodgedwongen met het geven van pianolessen, ook in de lente van dat jaar in de woning van de Pruisische officiersfamilie Von Bagenski, waar hij kennis maakt met Elsa von Bercken, geboren Von Bagenski, die later zijn echtgenote zal worden.
Reger vindt ook nog elders broodwinning: hij treedt op als pianist in het plaatselijk casino en hij geeft concerten op het conservatorium. Daar speelt hij ook zijn nog niet gepubliceerde bewerking van Bachs Preludium en Fuga in D, BWV 532.
In de zomer komt er publiciteit: Heinrich Reimann bespreekt in de Allgemeine Musik-Zeitung een aantal composities van Reger. Hij noemt hem daarin een 'Brausekopf', een driftkop, maar verwacht wel degelijk iets 'groots' van Regers compositorische talent. Het is zekere zin prediking voor de eigen parochie, want Reger is een collega van Reimann: ook Reger recenseert voor de AMZ. In zijn recensies is hij tot het laatst (eind 1894 stopt hij er vrijwillig mee) scherp en eerlijk tegelijk. Een voordeel is dat zijn positieve besprekingen hem in contact brengen met vooraanstaande musici en componisten.
In diezelfde periode beseft Reger dat hij zich los moet maken van de nogal dogmatische Riemann die hem teveel in de richting van Brahms duwt. Als Reger de muziek van Franz Liszt bestudeert, lijkt dat jegens Riemann, die deze componist juist hartgrondig afwijst, een stil protest.
Na de première van de Cellosonate in f, op. 5 een teleurstelling: het werk valt bij de critici niet in goede aarde. Het is een voorproefje van de vele kritiek die hem in de komende jaren nog te wachten zal staan.

Een veelbelovend compositietalent
Op 14 februari 1894 is er in de Berlijnse Singakademie het eerste volledig aan Regers muziek gewijd concert. Daar klinken voor het eerst het Pianotrio in b, op. 2, de Vioolsonate in d, op. 1, de Cellosonate in f, op. 5 en nog een aantal liederen. De kritische kanttekeningen ontbreken ook hier niet. Zo schrijft Otto Leßmann dat Reger,überbrahmst' en adviseert de componist op zijn schreden terug te keren. Met Reger gaat het in die tijd minder goed: hij boekt als componist weinig succes, raakt verzeild in een ongelukkige liefdesrelatie met Mathilde (Tilly) Hilf en lijdt onder depressie en eenzaamheid. Hij vlucht in de alcohol. In de herfst keert het tij als in het 'Musikalische Wochenblatt' een positieve recensie verschijnt van Arthur Smolians onder de titel 'Max Reger und seine Erstlingswerke'. Smolian is docent aan het Badische conservatorium in Karlsruhe en een muzikale autoriteit. Hij laat het niet bij de recensie maar weet dirigent Felix Mottl en conservatoriumdirecteur Heinrich Ordenstein voor Regers werk te interesseren. Mottls plan om Regers Pianotrio op. 2 in Karlsruhe uit te voeren loopt echter toch nog spaak. In de nieuwe druk van zijn muzieklexicon noemt Hugo Riemann Reger een 'rijk, veelbelovend compositietalent'. Reger is dan nog steeds verbonden aan het conservatorium in Wiesbaden, waar hij nu naast piano en orgel ook theorie doceert en voortgaat met het geven van privépianoles aan getalenteerde studenten.
In september stuurt Reger aan de Schotse componist Eugen d'Albert de virtuoos geschreven Bach-bewerkingen. D'Albert blijkt zeer onder de indruk, en dan met name van Regers bewerking voor piano vierhandig van zijn ouverture 'Esther'.

 
 

De 22-jarige Max Reger

In april 1895 neemt Reger contact op met Ferruccio Busoni en wisselt met hem composities en bewerkingen uit.
Op 23 juli trekt hij de dubbele maatstreep achter zijn Orgelsuite in e, op. 16. Hij wijdt het stuk aan de 'gestorven geest' van Johann Sebastian Bach. Voorts bewijst hij zijn contrapuntisch vernuft in de 111 Canons (WoO III/4) die hij die zomer in Weiden voltooit.
Het persoonlijke contact met de Riemanns loopt terug na hun verhuizing van Wiesbaden naar Leipzig, terwijl Reger als docent aan het conservatorium in Wiesbaden verbonden blijft.
Zowel Richard Strauss als Busoni stuurt Reger een hartverwarmende reactie naar aanleiding van de hen spontaan toegezonden Bach-bewerkingen.

 
 

De 23-jarige Max Reger

Militaire dienst
In februari 1896 dirigeert Strauss in Frankfurt zijn 'Till Eulenspiegel' en is Busoni de solist in een pianoconcert van Anton Rubinstein. Reger is erbij en heeft voor het eerst met beiden een ontmoeting. Van een toegezegde uitvoering van het Pianotrio in b, op. 2 komt het in Leipzig niet: de,Allgemeine Deutsche Musikverein' (ADMV) laat verstek gaan omdat het werk volgens oprichter Franz Liszt te weinig om het lijf heeft. Meer succes heeft Reger bij Brahms, aan wie hij zijn Suite in e, op. 16 toestuurt en hem vraagt om de opdracht van zijn Eerste symfonie te aanvaarden. Brahms zegt dat in een briefje vriendelijk toe, met daarin bijgesloten een foto van hem.
Bij de muziekuitgever Augener loopt het intussen minder voorspoedig: de bewerking van de Orgelsuite voor piano vierhandig wordt regelrecht geweigerd, maar wel wordt een aantal nieuwe Bach-bewerkingen gepubliceerd.
In juni heeft Reger van zijn Pianoconcert in f (WoO I/4), opgedragen aan d'Albert, 187 bladzijden volgeschreven en een maand later is een Symfonie in b (WoO I/5) zo goed als klaar. Hij laat zijn uitgever weten dat beide werken in augustus of september ter publicatie zullen worden aangeboden, maar onduidelijk is of dat inderdaad is gebeurd. Er zijn later helaas geen sporen van teruggevonden.
Dan is het oktober (1896) en gaat Reger een jaar lang onder de wapenen. Het pakt financieel slecht voor hem uit: hij mist niet alleen zijn inkomen als docent, maar wordt ook elders met hoge kosten geconfronteerd. Hij schrijft op 19 december wanhopig: 'Geen mens geeft me een pfennig; ik sta er alleen voor; niemand die zich om mij bekommert; in tegendeel, mijne heren collega's (de heren musici) doen echt alles om mij "klein" te krijgen'. Zijn diensttijd verloopt evenmin fortuinlijk. Al snel na zijn aantreden belandt hij na een voetontsteking in het ziekenhuis. Hij probeert op grond daarvan versneld af te zwaaien, maar dat mislukt. Hij moet de volle tijd uitdienen: 'Daar vergaat men toch de zin om te leven. En zo moet het nu jaar in, jaar uit te gaan. Nu, ik verlies de moed niet; ik leef en sterf voor mijn heilige, hoogheilige kunst - en vind ik geen erkenning, dan moet men mij eenvoudig zo begraven'.

 
 

Max Reger in 1897

In maart 1897 voert Karl Straube Regers Orgelsuite in e, op. 16 in Berlijn voor het eerst uit. Volgens de kritiek is Reger een 'sociaaldemocraat onder de huidige componisten' die alleen maar uit is op een omwenteling. Zo valt althans te lezen in een brief van Reger aan Adalbert Lindner van 11 april.
In juli komt er een aanbeveling van Richard Strauss aan diens muziekuitgever Jos. Aibl in München: 'Reger (orgel- en pianocomponist, zeer bekwaam) als geschikte bewerker'.
Regers militaire verplichtingen lopen in september op hun eind. Met een enorme schuldenlast en in slechte gezondheid na twee ingrijpende halsoperaties (hij kampt al geruime tijd met een hardnekkige zweer, waarschijnlijk veroorzaakt door een bacteriële infectie), is Reger met ingang van 1 oktober (1897) soldaat af en mag hij 'afvloeien' naar het reserveleger. Het jaar zit erop.

Een onwelwillende uitgever en een drankprobleem
Meerdere pianowerken blijven bij Augener liggen en zullen pas jaren later verschijnen, maar ook met de publicatie van het Pianokwintet in c (WoO II/9) gaat het niet van een leien dakje. Augener houdt zich doof voor Regers publicatieverzoeken en dus denkt hij serieus na over Strauss' aanbeveling aan Aibl Verlag in München.
Om zijn bestaanszekerheid een nieuwe impuls te geven solliciteert Reger - gewapend met getuigschriften van Mottl en Busoni - naar de positie van 'kapellmeister' in achtereenvolgens Heidelberg en Bonn. Men wil hem echter niet. Reger is diep teleurgesteld en kan steeds moeilijker van de fles afblijven. Eind maart 1898 is er wel enige verlichting als Straube in de Paulskirche in Frankfurt de Orgelsuite in e, op. 16 uitvoert. Reger en Straube zullen een leven lang als kunstvrienden met elkaar verbonden blijven.
Regers zus Emma doet een eerste poging om haar verwaarloosde broer terug naar Weiden te halen, maar vangt bot. Haar ouders hebben hun zoon opgegeven. Zij vermoeden zelfs dat hij lijdt aan grootheidswaan in een ver gevorderd stadium. Een tweede poging heeft echter wel succes en Reger laat zich door haar overhalen terug te keren naar het ouderlijk huis. Aangevreten door tabak en alcohol verkeert hij in een slechte lichamelijke conditie, de zweer in zijn hals speelt weer op en hij moet opnieuw worden geopereerd. Maar eenmaal in Weiden, losgeknipt van Wiesbaden, fleurt Reger toch snel weer op. Al na een paar dagen besluit hij zijn Walsen op. 22 en enige weken later voltooit hij nog drie werken (op. 23, 25 en 26) naast de pianostukken WoO III/10 en 11.
Wel componeren maar niet publiceren is voor Reger uiteraard geen optie en dus gaat hij eindelijk naarstig op zoek naar een nieuwe uitgever. Financieel blijft het bovendien tobben. Zonder inkomen in Weiden (zijn ouders hebben hun handen van hem afgetrokken) is de belangrijkste vraag hoe het nu verder moet, maar de goede en vertrouwde Straube biedt financieel de nodige lucht. Als dank componeert Reger voor hem de koraalfantasie 'Eine feste Burg ist unser Gott' op. 27, die kort daarop door Straube ook wordt uitgevoerd. Dat blijkt het begin van een reeks grote orgelwerken, waarin hij geleidelijk zijn eigen persoonlijke orgelstijl vindt en die hem vele successen zal brengen. Dat loopt anders met zijn Tweede cellosonate in g, op. 28, waarin de invloed van Brahms onmiskenbaar is en die bij gebrek aan belangstelling pas acht jaar later voor het eerst wordt uitgevoerd.

 
 

Max Reger in ca. 1899

Hernieuwde creativiteit
Twee uitgevers dienen zich aan: Rob. Forberg in Leipzig (opnieuw speelde Strauss een bemiddelende rol) voor de opusnummers 24, 26, 27 en 29, en de reeds genoemde Jos. Aibl in München, die in Regers periode in Weiden zijn belangrijkste uitgever wordt. Reger bedankt Strauss met zijn Fantasie en Fuga in c, op. 29. Met de intussen gestaag binnendruppelende inkomsten kan Reger zijn in Wiesbaden ontstane schulden geleidelijk gaan aflossen.
Voor het eerst in vier jaar verschijnt weer eens een uitvoerig artikel over Reger, inclusief foto en levensloop, van de hand van zijn vriend Caesar Hochstetter in Wiesbaden. Reger bedankt met zijn Aquarellen op. 25 en 'Cinq pièces pittoresques' op. 34.
Reger is ook in 1899 goed gemutst en creatief. Hij schrijft piano- en orgelstukken, kamermuziek en liederen. Ondertussen gaat Straube voort met eerste uitvoeringen van werk van zijn vriend Reger: de Eerste orgelsonate in fis, op. 33, de koraalfantasie 'Wie schön leucht't uns der Morgenstern' op. 40 nr. 1 en de Fantasie en Fuga in c, op. 29, de laatste in München onder het toeziend oog en oor van de componist.

Elsa, Ibsen en Hösl
In mei en juni verblijft Reger enige weken in Schneewinkl, waar hij te gast is bij Auguste von Bagenski. Een maand eerder is dochter Elsa gescheiden. Reger is op haar tot over zijn oren verliefd, maar tot een relatie komt het niet. Ze is huiverig voor de in haar ogen instabiele Reger en de door hem opgeroepen crisissfeer in Wiesbaden ligt nog vers in haar geheugen.
In september verblijft Reger bij de violist Josef Hösl in München. Daar ontmoet hij ook de Noorse toneelschrijver en dichter Henrik Ibsen, voor wie Reger veel respect heeft. Als dank draagt hij aan Hösl zijn Derde vioolsonate in A, op. 41 op. De violist lijkt hem ook op een andere manier te inspireren: niet veel later ontstaan de vier Sonates voor viool solo op. 42.

Opnieuw kamermuziek
In Weiden componeert Reger in 1900 zijn Fantasie en Fuga over B-A-C-H op. 46, een kolossaal werk die hij opdraagt aan Josef Rheinberger. Deze schrikt echter terug voor de complexiteit van het werk.
Naast Straube beginnen ook andere componisten, zowel in eigen land als daarbuiten, belangstelling te tonen voor Regers orgelwerk. Andreas Hofmeier verzorgt in Brünn de première van de koraalfantasie 'Straf mich nicht in deinem Zorn!' op. 40 nr. 2, terwijl Straube in Wesel Regers op. 46 ten doop houdt. Opnieuw heeft de kamermuziek Regers belangstelling. Hij componeert zijn Eerste strijkkwartet op. 54 nr. 1 en met zijn beide Klarinetsonates op. 49 schuwt hij een vergelijking met die van Brahms niet. Het plan om een Concert voor orgel en (groot) orkest te schrijven (WoO I/7) wordt naar het volgende jaar verschoven.
In december verheugt Reger zich op de première van zijn Vioolsonate op. 41. Hösl is in München de violist, Reger speelt zelf de pianopartij. De kritieken van Theodor Kroyer en Rudolf Louis zijn onverdeeld gunstig. Beide recensenten tonen zich vooral verrast door het nieuwe en oorspronkelijke in Regers muziek. In de Beierse hoofdstad wordt vanaf nu op Reger gelet.

 
 

Max Reger in 1901

Van Weiden naar München
In januari (1901) is Reger in Berlijn als liedbegeleider van Josef Loritz. Hij wordt bij die gelegenheid welwillend ontvangen door Otto Leßmann (die eerst vond dat Reger 'überbrahmst' componeerde en hem adviseerde om op zijn schreden terug te keren).
In maart speelt speelt Straube tijdens een concert in München vijf grote orgelwerken van zijn goede vriend in diens aanwezigheid, met opnieuw goede recensies. En wat eerst niet lukte, lukt nu wel: tijdens het muziekfeest van de ADMV in juni wordt Regers Fantasie en Fuga over B-A-C-H op. 46 uitgevoerd, met dank aan Philipp Wolfrum die dit heeft doorgezet. Reger is er door tijdgebrek weliswaar niet, maar het werk krijgt ook buiten de regio aandacht.
Kort daarop, in juli, is het Karl Beringer, organist in Ulm, die een compleet Reger-programma samenstelt. Er is meer goed nieuws: het zijn Regers Orgelstücke op. 59 die een vruchtbare relatie met het bekende uitgevershuis C.F. Peters tot stand brengen. Toch zijn er donkere wolken. In het benauwde Weiden voelt Reger zich met de dag beperkter. Hij strekt daarom zijn voelhorens uit naar München en het lukt hem zelfs om zijn ouders zo ver te krijgen dat ze Weiden verruilen voor de Beierse hoofdstad. Zijn vader is vervroegd gepensioneerd, wat een verhuizing beduidend gemakkelijker maakt. Met zijn ouders en zijn zus Emma neemt Max op 1 september zijn intrek in München-Haidhausen. Talrijke manuscripten van vroegere of verworpen composities die voor hem geen betekenis meer hebben, schenkt hij ter afscheid aan Adalbert Lindner.
De overstap naar München ligt tamelijk voor de hand. Men hoeft geen helderziende te zijn om te beseffen dat juist in München op muzikaal vlak allerlei kansen liggen. Geen wonder dus dat Reger vrijwel direct na aankomst contact zoekt met de belangrijkste muzikale spelers, waaronder uiteraard Max Schillings, bestuursvoorzitter van de ADMV. Reger bericht op 4 december (1901) aan Adelbert: 'Schillings, Hausegger, Braungart zijn prachtmensen - ze vormen mijn belangrijkste contacten naast Loritz!'
Hij werkt opnieuw aan een Orgelconcert (WoO I/7) dat tijdens het komende muziekfest uitgevoerd zal worden. De compositie komt echter maar niet van de grond. Hij is met teveel andere dingen bezig, waaronder het bezoeken van veel concerten, in de rol van zowel liefhebber als criticus. In het daarop volgende jaar realiseert hij zich dat dit hem dusdanig veel bezighoudt en het besef groeit dat het roer echt om moet. Bovendien zijn veel concertprogramma's in zijn oren niet interessant, meer om bij in te slapen ('zu viel des Einschläfernden').
In november biedt Straube in München opnieuw een Reger-programma, met de drie Koraalfantasieën op. 52 en de Fantasie en Fuga over B-A-C-H op. 46.

 
 

Max Reger in 1901

Als liedbegeleider en kamermusicus staat de naam Reger intussen borg voor veelal positief getinte recensies. Het mes snijdt wat dit betreft aan twee kanten: Reger die als musicus de praktische ervaring opdoet die hem helpt bij het componeren en die als componist dankzij zijn podiumactiviteiten meer in de belangstelling komt te staan. Beide aspecten verenigt hij in de muzieklessen die ook in München worden voorgezet. Het aantal leerlingen zal in de komende jaren nog aanzienlijk toenemen.
Zijn tamelijk gedurfde Symfonische fantasie en fuga op. 57 voor orgel, voor het eerst door Straube in Berlijn uitgevoerd, laat een spoor van onbegrip en verbijstering na. Voor Reger pakt het uit als een koude douche. De beledigingen aan Regers adres zijn niet van de lucht. Volgens sommige critici beweegt het stuk zich in het domein van het 'pathologische'. Na een uitvoering in Basel in 1903 werd geoordeeld dat Reger zich 'zo ongeveer in een toon- en klankpsychologische perversiteit beweegt, tengevolge waarvan hij in kakofonie, in het muzikaal verwerpelijke zwelgt als anderen in zinvolle welluidendheid'. De première van de impressionistisch getinte Eerste klarinetsonate krijgt daartegen wel veel bijval. Ook voor de componist Reger lijkt de kamermuziek vooralsnog het belangrijkste werkterrein, want de Symfonie in d (WoO I/8) blijft in de grondverf steken.

 
 

De 29-jarige Max Reger

Getrouwd
Voor Reger is het in München niet alleen goed toeven, maar ook in financiële zin gaat het hem goed dankzij de inkomsten uit concerten, privélessen en gepubliceerde partituren. Hij verkeert financieel, fysiek en geestelijk in goede doen en probeert opnieuw Elsa von Bercken voor zich te winnen en ditmaal niet zonder succes. Zij bezoekt in München een door Reger georganiseerde liederavond, is daarvan onder de indruk, laat de nare ervaringen achter zich en ziet in Reger nu wel een aantrekkelijke huwelijkspartner. Al heeft toch nog de nodige voeten in de aarde, want een huwelijk met een gescheiden vrouw van protestantse huize valt binnen zijn familie bepaald niet goed, met hevig en aanhoudend verzet tot gevolg. Reger is in hart en nieren (praktiserend) katholiek (hoewel hij het protestantisme zeker een warm hart toedraagt), maar hij laat zich niet uit het veld slaan, accepteert dat hij uit zijn kerkgenootschap moet treden en trouwt met Elsa op 25 oktober (1902) voor de burgerlijke stand. Op 7 december volgt de kerkelijke inzegening in de dorpskerk van Boll bij Göppingen (Württemberg).
Bij zijn primaire muziekuitgever, Aibl, gaat het door ziekte van Aibl al langere tijd minder goed. Twee stukken van Reger, de Burlesken op. 58 voor piano vierhandig en het Pianokwintet in c, op. 64 blijven bij daardoor op de plank liggen. Verzoeken om publicatie blijven onbeantwoord. Regers geduld raakt uitgeput en op 1 januari 1903 sluit hij een nieuwe overeenkomst, ditmaal met Lauterbach & Kuhn in Leipzig. Het blijkt een verkeerde keus, want de uitgever is pas begonnen, heeft niet of nauwelijks ervaring en bovendien geen enkel vet op de financiële botten. Het duurt even alvorens Reger inziet dat hij daar maar beter kan vertrekken.

 
 

Max Reger in 1903

Tumult
Ook in 1903 zijn er de door hem georganiseerde liederavonden waarin hij als begeleider optreedt. Niet alleen in München, maar ook in Berlijn en Leipzig, waar Karl Straube in maart aan zijn nieuwe ambtstermijn als organist van de Thomaskerk begint met een Reger-avond. Het buitengewoon complexe Pianokwintet in c, op. 64 wordt in München ten doop gehouden en zorgt voor tumult bij de critici. Merkwaardig genoeg toont het publiek zich wel enthousiast.
Pas getrouwd componeert de euforische Reger het 'Gesang der Verklärten' op. 71, in conceptueel opzicht niet minder gedurfd dan het 'wilde' Pianokwintet. Hij investeert daarnaast veel tijd en moeite in de heruitgave van Hugo Wolfs muzikale nalatenschap en hij werkt aan een theorieboek, 'Beiträge zur Modulationslehre', dat de stijfkoppige Lauterbach & Kuhn echter niet wil uitbrengen. Uitgeverij Kahnt doet het wel en met groot succes: het boek vindt gretig aftrek en wordt zelfs in het Japans vertaald. Als Arthur Smolian zijn zeer kritische blik erover laat gaan klimt een opgewonden Reger in de pen om hem van repliek ('Ich bitte ums wort!') te dienen. Ook het jaar daarop kruist hij met Smolian - althans op papier - de degens ('Mehr Licht'), maar de criticus laat zich niet uit zijn tent lokken.
Een compositieopdracht leidt naar de Vioolsonate in C, op. 72. Het aan zijn vele critici (die vinden dat hij 'onbegrijpelijke' muziek schrijft) opgedragen werk heeft als hoofdmotief: S-c-h-a-f-e en A-f-f-e.
In Bazel speelt Straube ter gelegenheid van het ADMV-muziekfeest Regers orgelwerken op. 27 en 57, maar moet het doen met een volkomen ondeugdelijk orgel dat dringend aan restauratie toe is. Reger is aanwezig en laat zich desondanks verleiden tot het spelen van een orgelstuk. Het is Straube aan wie Reger ter herinnering aan hun ontmoeting in Bazel zijn Variaties en fuga over een origineel thema in fis, op. 73 opdraagt.
De beeldhouwer Theodor von Gosen vervaardigt in München de eerste buste van Reger. Als dank schenkt Reger hem het avant-gardistische Strijkkwartet in d, op. 74.

Eenvoud als afwisseling
De complexiteit van menige Reger-compositie en daardoor de onverkoopbaarheid ervan bezorgt zijn uitgevers de nodige hoofdbrekens. Er zijn vanaf het begin gerede twijfels over het aantal exemplaren dat verkocht kan worden. Soms viel het mee, maar vaak viel het tegen. Een uitgever besloot eenvoudig om een aangeboden werk niet in druk te laten verschijnen, beducht als hij was voor het risico van onverkoopbaarheid. Vooral de 'wilde' werken in 1903 liggen in uitgeversland nogal moeilijk, maar in 1904 komt de componist met voor hen goed nieuws: hij stuurt het eerste boek van zijn 'Schlichte Weisen' op. 76, 'schlicht' in de betekenis van 'licht', waarvan tot 1912 zes delen met in totaal zestig liederen zullen verschijnen. Ook de Strijktrio's op. 77, een hommage aan Mozart, houdt Reger relatief 'schlicht'.
Reger weet zich in München in zijn muzikale aspiraties gesterkt door de invloedrijke Felix Mottl, 'Generalmusikdirektor' en directeur van de toonkunstacademie. Een concert op 29 april 1904 is geheel aan werken van Reger gewijd. In perskringen maakt hij met zijn bombastisch getoonzette satire 'Zum 1. April', waarin hij bepaald niet besmuikt de in München verschijnende muziektijdschriften op de hak neemt, echter weinig vrienden.

Kantelpunt
Al vanaf januari (1905) werkt Reger intensief aan zijn eerste grote symfonische opus, dan nog met de titel 'Serenade'. Het zal later uitgroeiend tot zijn Sinfonietta op. 90.
Op het muziekfeest van de Frankfurter afdeling van de ADMV geeft hij op 31 mei samen met de violist Henri Marteau een uitvoering van zijn Vioolsonate in C, op. 72. Het blijkt een kantelpunt in zijn carrière als musicus: op slag wordt Reger een veelgevraagd musicus. Op 17 juni meldt hij aan zijn muziekuitgever Peters: 'wohnhaft in der Eisenbahn' (wonend op het spoor), waarmee hij aangeeft dat hij veel onderweg is om concerten te geven. In zowel Duitsland als daarbuiten wordt hij veelvuldig voor 'Reger-avonden' geëngageerd. Het succes in Frankfurt maakt hem nog meer bewust van zijn rol in de kamermuziek. Hij legt de Sinfonietta geruime tijd opzij en betreedt een geheel nieuw compositorisch domein: dat van de variaties voor piano solo en voor twee piano's. Die zomer komen eerst de Bach-variaties op. 81 voor piano solo, daarna de Beethoven-variaties op. 86 voor twee piano's. Beide werken mogen rekenen op een enthousiaste ontvangst. Hoewel hij op. 81 nimmer in het openbaar heeft gespeeld, vormen de pompeuze Beethoven-variaties zijn geliefde afsluiting van de concertavond. Zelfs zijn fervente tegenstanders weet hij ermee te overtuigen.

 
 

Max Reger doceert aan de toonkunstacademie

Opnieuw docent
Het is weer Felix Mottl die hem als docent naar de toonkunstacademie haalt. De vreugde is helaas van korte duur. Hij begint op 1 mei maar in het volgende schooljaar, in juli 1906, legt hij zijn functie alweer neer omdat hij niet overweg kan met het conservatieve deel van zijn collega-leerkrachten. Veel van zijn leerlingen zijn echter dusdanig van Regers pedagogische kwaliteiten geporteerd dat zij na zijn vertrek privé les bij hem nemen. Het succes als podiumkunstenaar reist Reger zowel vooruit als achterna. In zijn vaderland, in Oostenrijk, Nederland en Zwitserland wordt hij met open armen ontvangen en is grote bijval zijn deel, al duiken er in München tegensputterende stemmen op, met name in en rond de 'Nieuwe-Duitse' kring van Ludwig Thuille, Max Schillings en Rudolf Louis. Tijdens het muziekfeest van de ADMV in Graz klinken zijn beide piano-variatiewerken die een enthousiast onthaal krijgen.
De breuk met Max Schillings wordt onherstelbaar en leidt in januari 1906 tot Regers uittreden uit de ADMV.

 
 

Max Reger in 1905

Sinfonietta
Op 28 september (1905) overlijdt Regers vader. De zoon belooft zijn moeder en zuster dat hij voortaan voor ze zal zorgen. Veel tijd voor treurnis is er niet want al een week na de begrafenis vindt de première plaats van Regers eerste symfonische werk, de Sinfonietta op. 90. De dirigent is Felix Mottl. Het enthousiasme is niet groot, maar dat verandert na een uitvoering in Keulen onder Fritz Steinbach. Het stuk wordt in het eerste seizoen maar liefst tweeëntwintig keer uitgevoerd en deels niet door de minsten geleid: Arthur Nikisch, Hermann Suter en Franz Schalk.
Op 8 december speelt Reger tien kleine pianostukken op de een jaar eerder ontwikkelde Welte-Mignon.
In februari 1906 debuteert Reger in Heidelberg als dirigent van zijn Sinfonietta. Het succes staat haaks op wat zich in München afspeelt tussen voor- en tegenstanders van het stuk. Voor Reger staat daarom vast dat een goed georganiseerde 'clique' tegen hem samenspant. Het lijkt er inderdaad op, want de 'clique' heeft 200 vrijkaarten verspreid om 'hem (Reger) op 2 februari (in München) met zijn op. 90 uit te jouwen'. Het gaat hem niet in de kouwe kleren zitten. Dat blijkt niet alleen uit zijn uittreden uit de toonkunstacademie maar ook als hij - na geruime tijd op het podium niet actief te zijn geweest - begin april tijdens een concert in Berlijn instort. Hij besluit om de al in mei 1904 geplande Hiller-variaties op. 100 te schrappen en in plaats daarvan met de lichtere Serenade op. 95 de danig verhitte gemoederen op andere gedachten te brengen. Ondanks de tegenvallers en zwarte schaduwen gaat hij in de herfst van dat jaar toch weer op tournee in binnen- en buitenland. Het is een 'medicijn' dat hij nog vaak zal innemen: buitenlandse concertreizen, ver weg van de kritiek thuis. In Sint-Petersburg krijgt hij enorme bijval.

 
 

Max Reger in 1906

In het seizoen 1906/07 is er alleen al van vijfentwintig Reger-avonden sprake. Het is duidelijk, als componist en als musicus is de naam van Reger ondanks alle kritiek van 'vakgenoten' een begrip geworden.
In 1907 wordt hij benoemd tot zowel 'Universitätsmusikdirektor' als professor aan het koninklijk conservatorium in Leipzig. De eerste functie geeft hij het jaar daarop al op, maar de professor zal tot zijn dood verbonden blijven aan de door hem opgerichte 'meesterklas' voor compositie. De reputatie ervan groeit dusdanig dat leerlingen uit vrijwel alle delen van de wereld naar Leipzig komen om bij hem te studeren.

Leipzig
In maart 1907 verhuizen Max en Elsa Reger met een negentigjarige oudtante naar Leipzig. In juli adopteert het kinderloze echtpaar een weeskind, Christa. Reger is er echter de man niet naar zich volop in het gezinsleven te storten. Zelfs op het strand componeert hij.
Een ruimhartig stipendium van Henri Hinrichsen van muziekuitgever Peters stelt Reger in staat om zijn concerten gedurende een jaar aanzienlijk te beperken en zich op het schrijven van grote symfonische werken te concentreren. Hoewel dat misschien tegenwoordig moeilijk is voor te stellen wordt Reger in die tijd als Duits componist op een lijn gesteld met Richard Strauss. Zijn inmiddels grote reputatie ten spijt lukt het hem echter niet om zich ten gunste van Peters los te weken van het uitgevershuis Lauterbach & Kuhn, hoewel xivh dat slechts geïnteresseerd toont in 'lichte' en 'gemakkelijk verkoopbare' partituren.
Ook op ander gebied doet Reger van zich spreken. Zo publiceert hij twee vechtlustige artikelen in de strijd om de muzikale vooruitgang: 'Musik und Fortschritt' en 'Degeneration und Regeneration in der Musik'. Het leidt tot zijn openlijk verzet tegen zijn enige leraar Hugo Riemann.
Reger onderbreekt, gedwongen door tijdgebrek, de compositie van zijn Vioolconcert in A, op. 101 na voltooiing van het tweede deel om ruimte te scheppen voor zijn Pianotrio in e, op. 102, waarvan de première al in maart in het Gewandhaus in Leipzig moet plaatsvinden. De inkt is bij wijze van spreken nog niet droog (er wordt vanuit het manuscript gemusiceerd) als het werk zijn eerste uitvoering beleeft.

 
 

Max Reger in 1907/08

De herhaling tijdens het kamermuziekfeest in Darmstadt is zo succesvol dat Reger uit handen van de Hessische groothertog de zilveren medaille voor kunst en wetenschap in ontvangst mag nemen.
Ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan van de universiteit van Jena componeert Reger het eerste deel van Psalm 100 op. 106 en ontvangt hij na de première het eredoctoraat wijsbegeerte.
Reger raakt bevriend met de beeldhouwer Max Klinger en de auteur Richard Dehmel. De zwakke gezondheid van Elsa brengt hem tot in de zomer van 1908 bijna voortdurend in het ziekenhuis en vervolgens in een sanatorium bij Todtmoos in het Zwarte Woud. Over het huishouden hoeft hij zich minder druk te maken, want dat wordt bestierd door de zangeres Martha Ruben (hij kent haar van zijn verblijf in München) en Paul Aron, een van zijn leerlingen. Als Elsa weer is hersteld, adopteert het echtpaar in oktober een tweede kind, Selma Charlotte, roepnaam Lotti.
Hoewel niemand minder dan Arthur Nikisch de dirigent is en Henri Marteau de solist (het werk is aan hem opgedragen) wordt de première van het Vioolconcert in het Gewandhaus niet in brede kring positief ontvangen. Alleen Arthur Smolian komt met een gunstig oordeel. Voor Reger begint een hectische periode die is gevuld met concerten, mede door zijn sterk toegenomen verplichtingen als dirigent.

 
 

Max Reger in 1908

Uitvlucht
Het begin van Regers loopbaan in Leipzig verloopt onverdeeld gunstig en vruchtbaar, maar na verloop van tijd groeit zijn weerstand tegen de slechte kritieken en wel of niet daarmee samenhangend de teruglopende bezoekersaantallen. Hij besluit om daarvan weg te vluchten door meer concertreizen te ondernemen die hem ook naar Londen brengen. Hij uit zich in 1909 over de 'onbegrijpelijke' omgeving waarin hij vrijwel dagelijks moet verkeren in een nieuw geschrift, 'Felix Mendelssohns Lieder ohne Worte', dit naar aanleiding van de honderdste geboortedag van de componist (3 februari 1809).
In januari hoort hij de dan pas zeventienjarige Adolf Busch die, op de piano begeleid door zijn broer Fritz, Regers Vioolconcert in A, op. 101 uit het hoofd aan hem voorspeelt. Deze ontmoeting blijkt de opmaat tot een hechte vriendschap die zelfs na de dood van Reger niet zonder uitwerking blijft.
Reger verzoent zich met Max Schilling, die is benoemd tot 'Generalmusikdirektor' in Stuttgart. De volgende logische stap is dat Reger weer in de ADMV actief wordt.
In tegenstelling tot het 'wilde' Strijkkwartet op. 74 mag het bijna 'klassieke' Strijkkwartet in Es, op. 109 zich in de belangstelling van allerlei ensembles verheugen.

 
 

Max Reger in 1909

Gesloten front
In mei (1910) gaat in Dortmund het eerste Duitse Reger-feest van start. Zeven concerten moeten een representatief beeld geven van de componist Max Reger. Reger-vertolkers van het eerste uur als Frieda Kwast-Hodapp, Henri Marteau en Karl Straube doen belangeloos mee of tegen een marginale vergoeding. In het toenmalige muziekleven is dit niet minder dan een revolutionaire gebeurtenis en geldt ook later als een hoogtepunt van Regers roem. Zelf is hij er eveneens bijzonder tevreden over. Toch is er tegelijkertijd een schaduwzijde, want een aantal critici, waaronder Walter Niemann in Leipzig, trekt tegen Regers 'zelfpropaganda' stevig van leer. De gemoederen in beide kampen raken er dusdanig door verhit dat Reger Niemann voor het gerecht sleept. Reger wordt in het gelijk gesteld, maar trekt uiteindelijk toch aan het kortste eind: niet alleen wordt Niemann vanaf nu een van zijn belangrijkste tegenstanders maar hij weet ook zijn collega's in Leipzig tot een gesloten front tegen Reger te bewegen. De concertreizen daartegen verlopen volgens plan en met veel bijval.
Tijdens het muziekfeest van de ADMV in Zürich wordt de première van het Pianokwartet in d, op. 113 uitbundig gevierd. Het stuk geldt, evenals de overige in Leipzig ontstane kamermuziekwerken, als meer,klassiek'en daardoor minder,experimenteel', met veel expressie en aandacht voor het detail. Ook Psalm 100 wordt in Zürich onder leiding van Volkmar Andrae uitgevoerd.
In oktober valt Reger wederom in de prijzen. Ditmaal ontvangt hij het eredoctoraat van de geneeskunst van de Berlijnse universiteit. Een misschien wat merkwaardige keus die echter wordt gemotiveerd door de betekenis van de ware kunst als heilzaam middel voor de teneergeslagen en zieke mens. En dan in het bijzonder de kunst van Max Reger die rust op die van de oude meesters en zich met rijke inventie wijdt aan de 'musica sacra e profana' en voor het volk toegankelijk is gemaakt. Dit attest is koren op de molen van hen die menen dat in Regers muziek sporen van zielsziekten te herkennen zijn.

 
 

Max Reger in 1910

Met het gesloten front van de Leipziger critici nog vers in het geheugen is Reger er desondanks niet voor teruggeschrokken om de première van zijn Pianoconcert in f, op. 114 in Leipzig te laten plaatsvinden. Dat gebeurt op 15 december (1910) in het Gewandhaus door Frieda Kwast-Hodapp (Reger heeft het werk aan haar opgedragen) met als dirigent Arthur Nikisch. De 'clique' doet uiteraard zijn werk, het wordt een fiasco. Reger zoekt troost in de alcohol, het zo langzamerhand vertrouwd geworden 'recept'. Zijn nogal labiele toestand in die dagen wordt beschreven door Max Brod, naar aanleiding van een concert in Praag op 20 december: 'We zitten en drinken. Reger drinkt veel. Thuis houdt zijn vrouw hem in de gaten, zo vertelt hij onbevangen. Op concertreizen voelt hij zich vrij. Hij vervalt van dionysische vreugde in bitter snikken. De armen liggen op tafel, het met tranen bedekte rode gezicht op de armen. "Mijn arme moeder. O God, mijn moeder. Ze zit in het gekkenhuis." De volgende dag lieten we hem de Praagse burcht zien. Ditmaal was hij ernstig en reusachtig. Nooit eerder heb ik zo sterk het gevoel gehad dat rond een geniale figuur de elektrische vonken zich dol wervelend naar de aarde knetteren. s' Avonds kwam mij de eer toe om deze halve godheid naar het concert te begeleiden. Reger zat in zijn kamer bij de cognac, hij was niet meer in gewoon menselijke regionen. Welnu, dacht ik, dat zal vanavond tijdens het concert een mooie boel worden. Maar dan, in de grote zaal, speelde Reger met een tederheid, met een door god gegeven innigheid, met een finesse en precisie, zoals ik nog nooit eerder pianospel heb gehoord.'

 
 

Max Reger in 1911

In februari (1911) ontvangt Reger van hertog Georg II van Sachsen-Meiningende uitnodiging tot 'Hofkapellmeister' (hofdirigent). Hij hoeft er niet al te lang over na te denken, gefrustreerd als hij is door de kritiek die hem in Leipzig zo benauwt. Hij stelt wel als voorwaarde dat hij zijn functie aan het conservatorium in Leipzig kan behouden. Dat wordt hem toegestaan en op 1 december tekent hij het contract. Om zich vervolgens vol overgave in de voorbereiding van de concertreizen voor het komende seizoen te storten. Hij legt de lat hoog, is net zo reislustig als een Hans von Bülow en Fritz Steinbach, en bovendien will hij het orkest uit Meiningen naar eenzame hoogte brengen.
Zijn laatste maanden in Leipzig worden gekenmerkt door een mengsel van mislukkingen (onder andere de première van het Strijksextet op. 118) en successen. In maart wordt Reger door hertog Carl Eduard von Sachsen-Coburg-Gotha tot 'Hofrat' benoemd. Als dank stuurt Reger hem het derde deel van zijn pianostukken 'Aus meinem Tagebuche' op. 82.
In mei klinkt tijdens het muziekfeest van Darmstadt zijn Psalm 100 maar liefst twee keer achter elkaar, dit op uitdrukkelijk verzoek van de Hessische groothertog Ernst Ludwig. In Bad Pyrmont vindt onder leiding van Fritz Busch een eerste Bach-Reger festival plaats.
In juni overlijdt zowel de vader van Elsa, Ernst von Bagenski, als de moeder van Reger. Zij bracht haar laatste levensjaar in een psychiatrische kliniek door. Volgens Reger betekende haar dood voor haar slechts verlossing.
In de herfst gaat Reger met Philipp Wolfrum wekenlang op tournee, met op het programma uitsluitend werken van Bach. De vertolkingen zijn eigenzinnig maar ze overtuigen wel een groot publiek. Ondertussen regelt Elsa de verhuizing naar Meiningen.
In oktober, tijdens de Berlijnse première van 'Die Weihe der Nacht' op. 119, belooft Reger aan Gertrud Fischer-Maretzki (aan wie hij het stuk heeft opgedragen) dat hij tabak en alcohol zal laten staan. Hij houdt zich eraan totdat hij in Meiningen overwerkt raakt en de problemen hem boven het hoofd groeien.

 
 

Max Reger in 1912

Meiningen
De hofkapel betekent voor Reger een orkestraal eldorado waarin hij zich vanaf 1 december dagelijks kan bewegen. Niet alleen de omgang met het in een rijke traditie wortelende ensemble is voor hem als dirigent van belang, maar ook de kennis die hij als componist hierbij opdoet. Hij staat voortdurend rechtstreeks in contact met de orkestklank in al zijn gradaties en mogelijkheden. De gevolgen blijven niet lang uit: de dikke instrumentatie van zijn vroegere werken wordt opnieuw onder handen genomen en hij schrijft partituren waarvan 'ieder nootje precies op klank is berekend', zo schrijft hij aan de muziekuitgever Simrock. Hij componeert zijn 'Konzert im alten Stil' op. 123, een luisterrijk uitgedoste hommage aan zijn nieuwe broodheer Georg II. Het doel daarvan is duidelijk: hij will de oude hoofse vorm van het barokconcert in oude luister herstellen. Het lukt hem met vlag en wimpel.
In april 1913 vormt de instrumentatie van Schuberts 'Memnon' het begin van maar liefst 45 soortgelijke bewerkingen, waarin Reger in de laatste drie jaren van zijn leven zijn eigen maar ook andere romantische liederen een magnifiek klankgewaad meegeeft.
Op 28 mei meldt hij zich weer bij de firma Welte in Freiburg om - evenals in 1905 - een groot aantal kleinere orgelstukken vast te leggen. Het zijn de enige tastbare voorbeelden van Regers orgelspel.
Na een lange onderbreking componeert hij opnieuw orgelmuziek. Ditmaal is het een compositie-opdracht ter gelegenheid van de inwijding van het reusachtige orgel in de,Jahrhunderthalle' in Breslau. Het wordt de Introductie, Passacaglia en Fuga in e, op. 127, die hij opdraagt aan Karl Straube.
Ook in Meiningen zijn er spanningen. Hij voelt zich in deze hoofse omgeving te zeer ingeperkt en deels zelfs genegeerd, terwijl hij elders juist vrij is en wordt bejubeld. Hij kiest daarom voor de vlucht naar voren en breidt de concertreizen met 'zijn' hofkapel danig uit.
Het Bach-Reger festival dat in juni in Heidelberg wordt gehouden betekent voor hem een hoogtepunt in de erkenning van Reger als de 'moderne Bach'.

 
 

Max Reger in 1913

In het begin van 1914 blijft Reger ondanks het zichzelf opgelegde onmenselijk zware werkschema weliswaar nog op de been, maar dat lukt alleen nog met behulp van veel alcohol. In februari, na een concert in Hagen, stort hij in. Niet alleen worden toekomstige optredens geschrapt, maar hij doet op 1 juli ook afstand van de functie van hofkapelmeester in Meiningen. Zijn artsen schrijven volledige rust voor en verbieden hem zelfs om de pen op te nemen, maar het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet kan gaan. Hij instrumenteert een aantal van zijn eigen liederen en van Schubert en probeert op die manier zijn aangetaste creativiteit terug te winnen.
Hij kuurt in Merano en neemt aansluitend vakantie in Schneewinkl, waar zijn meest populaire werk ontstaat: de Mozart-variaties op. 132. Daarin definieert hij muzikaal zowel een sentimenteel verlangen als de afstand tot Mozart vanuit zijn eigen heden en zijn. De reminiscensies aan zijn jongste orkestwerken bieden een weemoedige terugblik op zijn periode in Meiningen, waaraan hij de inmiddels glanzende beheersing van de instrumentatie en orkestratie te danken heeft.
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog treft Reger in de zomervakantie als hij volledig in het componeren is verdiept. In die eerste oorlogsmaand voltooit hij het Pianokwartet in a, op. 133, de kruidige Telemann-variaties op. 134 en het orkestlied 'Hymnus der Liebe' op. 136. Kort daarop laat hij zich meesleuren door de oorlogseuforie en toont hij zijn vaderlandslievendheid met de 'Vaterländische Ouvertüre' op. 140, die hij opdraagt aan het Duitse leger. Hij heeft echter de revisie van het stuk nog niet achter de rug of hij begint aan een in het Latijn gezet Requiem (WoO V/9) dat hij aan alle gevallenen will opdragen. Het moet een zeer expressief werk van indrukwekkende afmetingen worden, maar zijn vriend en criticus Karl Straube wijst het al spoedig af. Reger laat het daarom maar bij het Dies Israe met zijn apocalyptische visioenen. Zijn levenslange droom van een groot oratorium is hiermee definitief de bodem in geslagen

 
 

Max Reger in 1914

Jena
Zijn afscheid als dirigent van de Meininger Hofkapelle (die overigens kort na het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt opgeheven), de dood van hertog Georg II alsmede het afbreken van het Requiem doen Reger in een diepe scheppingscrisis belanden. Pas als hij naar Jena is verhuisd gaat het weer wat beter met hem.Tot dan is hij voortdurend op reis, waarbij hij ook Nederland aandoet en daar drie concerten geeft. In Berlijn dirigeert hij op uitnodiging van Richard Strauss zijn Mozart-variaties op. 132 en de Vaderlandse ouverture op. 140. Reger vindt in maart (1915) een nieuw thuis in de rustige universiteitsstad Jena. Daar betrekt hij voor het eerst een eigen villa. Hij voelt zich bevrijd van allerlei verplichtingen en spanningen, zijn compositorisch elan keert weer terug. Op 7 april schrijft hij aan Straube: 'Nu begint de vrije, Jenasche stijl bij Reger'.
In de eerste zeven ontspannen maanden ontstaat zowel Regers late werk als een groot aantal bewerkingen. Het is alsof een 'wilde' Reger tot rust is gekomen, van zijn Vioolsonate in c, op. 139 en de Strijktrio's op. 141 tot zijn laatste voltooide werk, het Klarinetkwintet in A, op. 146. Niet zozeer bezonken werken, als wel muziek van een elegisch resignerend karakter dat ver afstaat van zijn vroegere rebellie. Misschien staat het lied 'Der Eindsiedler' op. 144a, gecomponeerd op een gedicht van Joseph Eichendorff, daarvoor wel symbool: 'Trost der Welt, du stille Nacht! | Wie steigst du von den Bergen sacht, | die Lüfte alle schlafen, | ein Schiffer nur noch, wandermüd, | singt übers Meer sein Abendlied | zu Gottes Lob im Hafen'. Het ' Hebbel-Requiem' op. 144b maakt daarop geen uitzondering, al neemt hij elementen uit zijn verworpen Requiem weer op, maar nu niet gericht op de wereldbrand, maar op het eigen zijn, in een visie van dood en vergetelheid.

 
 

Max Reger in 1915

Met het begin van het concertseizoen in oktober 1915 komt een einde aan de rustige scheppingsperiode in Jena. Reger maakt opnieuw veel concertreizen, zowel in Duitsland als naar Nederland, maar door de overal woedende oorlog zijn de omstandigheden waaronder wordt gereisd heel wat lastiger geworden. Daarnaast moet hij nog steeds aan zijn conservatoriumverplichtingen in Leipzig voldoen. Eerst aan het einde van het seizoen valt er weer aan serieus componeren te denken.
Hij draagt aan Adolf Busch zijn onvoltooid gebleven Andante en Rondo capriccioso op. Het is meer dan een gebaar, eerder een soort tegenprestatie voor de gebreken aan zijn Vioolconcert in A, op. 101, dat dik is geïnstrumenteerd en bovendien te lang is.
Op 10 mei geeft hij voor het laatst les. Hij overlijdt in de nacht van 10 op 11 mei in hotel 'Hentschel' in Leipzig. Zijn hart heeft het begeven.
In heel Duitsland vinden herdenkingsconcerten plaats. Al in juli komen zijn beste vrienden bij elkaar om de Max-Reger-Gesellschaft op te richten. Het plan van Elsa Reger om de villa in Jena tot een blijvende gedenkplaats om te vormen kon door de komende economische crisis niet meer worden gerealiseerd.

Reger in Nederland
Het moet op 19 januari 1907 een merkwaardige indruk hebben gegeven: Reger leidt in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw een Reger-avond, terwijl Willem Mengelberg in de Grote Zaal diens Serenade dirigeert. Het enthousiasme is na afloop zo overweldigend dat ter plekke wordt besloten om zowel de Reger-avond als het orkestwerk te herhalen. Reger schrijft er zelf over: 'Ik had gisteravond hier in Amsterdam een werkelijk krankzinnig succes; de Hollanders waren buiten zinnen! Vandaag speel ik nogmaals, ben gelijk gisteravond voor vandaag geëngageerd; bovendien wordt ook de orkestserenade herhaald!' Ook in Den Haag is de bijval enorm, zo blijkt uit een andere brief. Hij neemt maar liefst zes lauwekransen in ontvangst, terwijl de kritieken over hem als componist, dirigent en pianist 'glanzend' zijn. Hij wordt zelfs benoemd tot 'verdiend lid' van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst, het eerste grote eerbetoon dat hem in het buitenland ten deel valt. Het is de Nederlandse componist, dirigent en muziekpedagoog Daniel de Lange die het Reger op 11 juni 1907 officieel bevestigt. Dat hij niet alleen in ons land, maar ook in Oostenrijk en Zwitserland, en later in Engeland en Tsjechië als 'typisch Duitse componist' wordt beschouwd, doet aan het waardeoordeel in die dagen niets toe of af. Pas na zijn dood werd dat meer als een beperking gezien, wat ongetwijfeld tevens samenhangt met het vervliegen van zijn grote muzikale charisma op het concertpodium.

Niet 'exporteerbaar'
Misschien heeft de violist Yehudi Menuhin het nog het beste verwoord, nadat hij in 1929 in Berlijn voor het eerst heeft kennisgemaakt met Regers kamermuziek, uitgevoerd door het toen al fameuze Busch Kwartet: 'De doorslaggevende belevenis die avond was de eerste ontmoeting met de muziek van Max Reger. Hij is een van die niet exporteerbare componisten zoals die in alle cultuurkringen voorkomen, die de geest van het land zo sterk in zich concentreren dat hun muziek onbegrijpelijk blijft. Het contact met dergelijke randverschijnselen van buitenlandse muziek kan echter zeer inspirerend zijn. Wanneer men zich echter te diep in haar wezen verdiept, verliest men iedere oriëntatie. Ik zou later de gelegenheid moeten hebben mij met Reger bezig te houden, zijn gewicht, zijn dichtheid, zijn immense zin voor proportie te waarderen. Reger is sinds Bach misschien de grootste meester in de kunst van de fuga. Maar werkelijk nader gekomen ben ik hem niet. Hij laat zich gemakkelijker bewonderen dan liefhebben. Zoiets als wanneer je in een bibliotheek bent met boeken van Kant en Hegel en je het bedrukkende gevoel hebt geen ontwikkeld mens te zijn zolang je ze niet allemaal hebt gelezen en er een dissertatie over hebt geschreven'. De criticus Carl Dahlhaus heeft in 1973 een verklaring gezocht voor het onbegrip rond Regers muziek, dan wel haar afstand tot het publiek. Hij wijst daarbij op het gelijktijdige optreden van twee fenomenen: dat van de complexiteit en dat van de differentiatie van alle muzikale parameters samen. Dat leidt bij de luisteraar tot het gevoel er niets van te hebben begrepen. Zo in de trant van 'waar heb ik nu eigenlijk naar geluisterd?' Adorno spreekt niet voor niets van een 'monologue intérieur': gelaagdheid en dichtheid naast het ontbreken van verankerde contouren maken de muziek van Reger geen gemakkelijke 'prooi', een beeld dat ook vandaag overeind blijft.

 
 

Max Reger in 1915

Reger als docent
We herkennen intussen het beeld van een enorme werklust, grote plichtsbetrachting, artistiek ingegoten verantwoordelijkheidsbesef. Een ethos dat hem niet alleen als componist en dirigent treft, maar ook als docent. Hij verwacht van zijn studenten niets anders dan dat, behoudens uiteraard het talent dat nodig is om überhaupt te kunnen componeren. Hij is genadeloos waar het gemakzucht of luiheid betreft, maar redelijk tolerant ten opzichte van een beperkte begaafdheid. Bij Reger als docent kwam het er eenvoudigweg op neer dat zijn leerlingen werkelijk alles tot zich namen wat ook maar te leren was. Artistieke vrijheid en de ontwikkeling van de individualiteit was prima, maar niet na eerst alle daarvoor benodigde kennis te hebben opgedaan. Regers zeer hoge eisen verhinderden echter niet dat zijn leerlingaantal door de jaren heen bleef groeien. Ondanks zijn bijna legendarische ernst en strengheid snelde zijn reputatie als docent hem ook in het buitenland vooruit. Een sprekend voorbeeld daarvan vinden we in een brief van de Deense componist Carl Nielsen aan zijn leerling Knud Harder, wiens leraar Thuille zojuist was gestorven: 'Ik kan u slecht ertoe aansporen lessen bij Reger te nemen, mits dit mogelijk is. Hij is een man die alles kan wat door onder het ongunstige gesternte van deze tijd volledig in diskrediet is geraakt. Ik doel op de werkelijke polyfonie die door Wagner en in het bijzonder zijn navolgers tot een karakterloze quasi contrapuntiek is verworden, die niets anders dan zwoele sentimentaliteit is of een lege, opgezweepte hartstocht uitdrukt. De kunst moet terug naar haar grondbeginselen, ja geheel naar de oorsprong van haar eenstemmigheid met haar natuurwetten voor iedere beweging en voor iedere toonschrede terug worden gebracht. Ik beweer niet dat Reger dat heeft gedaan, maar hoewel hij op het verkeerde pad in het bos is geraakt, is er in zijn werk toch iets van wat ik meen en geloof dat hij als leraar alles nog duidelijker naar voren kan brengen dan hij als componist heeft gedaan'. Misschien heeft Harder het ooit tot de compositieklas van Reger gebracht, in gezelschap van leerlingen uit onder meer Mexico, Roemenië, Bulgarije, Oostenrijk, Tsjechië en Rusland, waarvan een aantal de eindstreep heeft gehaald terwijl anderen als gevolg van Regers extreem hoge eisen al snel de handdoek in de ring gooiden.'Kinder, regert's doch nicht so,' zou hij herhaaldelijk tegen zijn leerlingen hebben gezegd, om ze tot hun eigen artistieke identiteit aan te moedigen.

Het orgelwerk
Het vormt niet alleen een ware toetssteen van iedere organist, maar het maakt ook een belangrijk deel uit van Regers oeuvre: de 45 orgelwerken (waarvan 15 zonder opusnummer) waarmee Refer als componist zijn grote reputatie wist te vestigen; nog meer dan soloconcerten, piano-, orkest- en koorwerken, liederen en kamermuziek. Ook de vele controverses die zijn muziek teweegbrachten, trof zijn orgelwerken, al vanaf het fin-de-siècle (Reger was toen pas rond 25). Maar het was datzelfde orgelwerk dat hem in tijden van weinig belangstelling voor zijn oeuvre wel degelijk op de kaart hield, zowel in Duitsland als daarbuiten. Al ging dat bepaald niet zonder slag of stoot, want Regers hang naar ingewikkelde contrapuntiek en de niet zelden chromatisch-melancholieke 'onderbouw', die hem het stempel 'typisch Duits' opleverden.

 
 

Roberto Marini

Roberto Marini
Zonder al te ver terug te willen gaan in de historie van de uitvoering van Regers orgelwerken dient het jaar 2002 wel in herinnering te worden geroepen, toen de Italiaanse organist Roberto Marini het klaarspeelde om in zestien recitals Regers integrale orgelwerk in zijn thuisland uit te voeren. In 1996 had hij al toegelegd op de 'integrale' van Bachs orgelwerken. De Reger-opnamen begonnen in 2010, een kolossaal project dat in 2013 reeds kon worden afgerond en dat nu als heruitgave bij Brilliant Classics is verschenen. Niet minder belangrijk is de nieuwe kritisch-wetenschappelijke werkuitgave van het Max-Reger-Institut dat eraan ten grondslag heeft gelegen, maar ook dat Marini zich merendeels van orgels uit de Reger-periode bediende, instrumenten die zich kenmerken door hun orkestrale kleurenrijkdom en dynamisch-expansieve mogelijkheden, met de (mogelijke) klankvoorstelling van Reger daarbij als uitgangspunt. Er zijn dientengevolge nogal wat orgels aan te pas gekomen, met in volgorde van opkomst het orgel van St. Florian, de kathedraal in Fulda, de basiliek in Ottobeuren, de St. Martin in Dudelange, de Erlöserskirche in Bad Homburg, de Evangelische Stadtkirche in Giengen an der Brenz, de Moritzkirche in Halle, St. Johann en de Reformierte Stadskirche in Schaffhausen. Op het internet kunt u de specifieke karakteristieken van de gebruikte orgels en hun kerkomgeving gemakkelijk vinden.

Technisch is Marini de volmaakte organist, maar ook wat betreft het vertolkingsniveau, de interpretatie, kan men zich geen betere pleitbezorger van dit kolossale oeuvre wensen. Waarbij Marini's uitstekende orgelkeuze uiteraard eveneens een belangrijke rol heeft gespeeld. Er wordt duidelijk met heel veel liefde voor en affiniteit met deze muziek gemusiceerd, omgeven door weldadige akoestische warmte en sfeer. Het voordeel van de gekozen instrumenten komt ook in de opname goed naar voren: de orgelklank is schitterend, variërend van het fraai kleurende, veelal 'zachtaardige' maar stabiel-kernachtige fundament dat met de 8-voetsregisters wordt gerealiseerd tot de machtige crescendi die Marini aan de orgels weet te ontlokken. 'Partiturtreue' staat bij Marini voorop: er wordt nergens 'geschmiert' of gesjoemeld, zo blijkt uit de (helaas nog oudere) uitgaven die mij ter beschikking stonden, maar in dit opzicht niet minder veelzeggend zijn. De slotsom kan niet anders zijn dan dat deze in de Duitse Laatromantiek geharnaste orgelwerken de best denkbare uitvoering krijgen.

Kan de muziekwereld, kunnen wij zonder de muziek van Max Reger? Nee, dat kan en dat kunnen wij niet. Wie daarvan (nog) niet overtuigd is: luister naar de eerste cd van deze magnifieke uitgave.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links