Het is 'Ravel-jaar'. Maurice Ravel werd 150 jaar geleden geboren, op
7 maart 1875 in Cibourne, Frankrijk (hij overleed op 28 december 1937 in Parijs). En zoals meestal het geval is ten aanzien van een belangrijke componist is dat aanleiding voor het uitbrengen van nieuwe albums naast heruitgaven. In de eerste categorie valt het door Erato uitgebrachte Ravel Fragments, met in de hoofdrol de Franse pianist Bertrand Chamayou.
Het leek mij na het beluisteren van de cd en het lezen van het cd-boekje het beste om de pianist over deze Ravel Fragments zelf aan het woord te laten:
'Het is nu bijna tien jaar geleden dat ik de volledige – of vrijwel volledige – solo pianowerken van Maurice Ravel heb opgenomen*. Er waren enkele onuitgegeven stukken en een paar minder belangrijke jeugdwerken die ik wegliet, waaronder enkele studieoefeningen (zoals een reeks fuga's voor de Prix de Rome). In plaats daarvan koos ik voor een meer beknopte focus op het oeuvre zoals dat door de componist zelf werd “gesanctioneerd” en dat in zijn uiterste verfijning zo dicht bij perfectie staat.
Ook liet ik het handvol transcripties achterwege die Ravel zelf maakte, zoals de drie fragmenten uit Daphnis et Chloé en – ondanks de grote waardering die veel pianisten ervoor hebben – La Valse.
Het moet gezegd worden dat deze laatste transcriptie een beetje een raadsel is. In tegenstelling tot de versie voor twee piano's, die een volledig uitgewerkte compositie is, voelt de soloversie als een legpuzzel: twee notenbalken met de belangrijkste elementen, een soort skeletstructuur, maar zonder het enorme aantal details die het werk zijn onmiskenbare charme geven. Ravel voegde hier een derde notenbalk aan toe, waarin de meeste van deze ontbrekende details zijn opgenomen, maar zonder enige aanwijzing voor speelbare combinaties – wat normaal gesproken het doel is van een transcribent.
Was zijn bedoeling om een soort praktische partituur te bieden voor balletrepetities, in een relatief vereenvoudigde versie voor de pianist? Of was het een opzettelijk onvolledige bewerking, alsof hij de pianist uitdaagde om het zelf uit te zoeken? Dit is precies wat de meeste pianisten doen: ze bepalen zelf welke van deze aanvullende noten ze in hun eigen versie opnemen.
Het was mijn wens om zelf een poging te wagen om deze uitdaging aan te gaan, en dat vormde het uitgangspunt voor dit album. Naast La Valse en de fragmenten uit Daphnis et Chloé wilde ik ook enkele eigen transcripties realiseren en een soort raveliaanse anthologie creëren, afgewisseld met een aantal hommages aan Ravel, geschreven tussen zijn tijd en de onze.
Al deze hommages bevatten echo's van Ravel, of het nu gaat om de Spaanse invloeden in Mensaje van Joaquín Nin, het mysterieuze lyrisme van de Elegía van Xavier Montsalvatge, het heldere neoclassicisme van Arthur Honegger of de betoverende klokgeluiden van Alexandre Tansman. Andere stukken verwijzen explicieter naar Ravel: de onheilspellende doodsklok in het verontrustende werk van Frédéric Durieux (dat Le Gibet oproept) of de motieven uit Gaspard de la nuit die Betsy Jolas verwerkt. Een eerbetoon aan Gaspard ligt ongetwijfeld ook ten grondslag aan de fragmentarische insteek van het album: De la nuit van Salvatore Sciarrino, ironisch genoeg opgedragen aan Chopin, is een collage van flarden uit Ondine en Scarbo, die speelt met ons geheugen en de indruk van een hallucinatie wekt.
Centraal in het programma staat een ontroerend gebaar van Ravel's trouwe pianist en vriend Ricardo Viñes, in de vorm van een korte romantische evocatie.
Ik heb deze “fragmenten” samengesteld als een soort portret van Ravel, zonder dat er daadwerkelijk origineel werk van hem in voorkomt – een bescheiden bijdrage van mijn kant aan de viering van de 150ste verjaardag van een componist die al sinds mijn jeugd mijn onafscheidelijke metgezel is.'
De laatste alinea van Chamayou's betoog bevestigt feitelijk mijn bezwaar tegen deze curiosa: dat het een gefragmenteerde lappendeken is, de inventieve 'invulling' van Chamayou ten spijt. Wie dat ook zo ervaart weet zich in ieder geval verzekerd van een zeker niet onaanzienlijke 'pleister op de wond': de wél originele miniaturen van Nin, Sciarrino, Tansman, Durieux, Viñes, Montsalvatge, Jolas en Honegger. Én dat Chamayou daarin aantoont dat hij niet alleen een voortreffelijke Ravel-vertolker is weten we uiteraard al lang.