CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2019 |
Het is alweer ruim tien jaar geleden dat ik werk van de Finse componist Einojuhani Rautavaara (1928-2016) besprak. Een pakketje met acht symfonieën, vastgelegd door het eveneens Finse label Ondine, dat zich al langer inzette voor deze in onze regionen zeker toen nog vrijwel onbekende toondichter. Bovendien waren het uitvoeringen die klonken als een klok. Rautavaara was een tijdgenoot van Jean Sibelius (1865-1957). Hij schreef zijn Eerste symfonie in Sibelius' sterfjaar: 1957. Rond die tijd werd Rautavaara - en hij niet alleen - nog volop in beslag genomen door het neoclassicisme. Om een paar jaar later dan toch maar de stap te maken naar het cerebraal vormgegeven rekenstelsel. Het zou uitmonden in de volledige overgave aan het serialisme. Maar ook bij Rautavaara herhaalde zich de geschiedenis: het besef dat het serialisme een doodlopende weg was en het pad terug moest worden ingeslagen. Voor Rautavaara betekende dat de weg terug naar de natuur. De sonatevorm werd weer van stal gehaald, de traditie leek opnieuw gevestigd en daarmee bevestigd. Toch knaagde het bij Rautavaara: het gevoel van te weinig vernieuwing. Rautavaara heeft daarmee lang en intensief geworsteld. Hij erkende dat het twaalftoonssyteem geen stilistisch concept maar slechts een methode was, en emotie geen functionaliteit kon hebben in alleen maar rekenkundige reeksen. Nieuwe muziek moest van nieuwe ideeën komen, maar zonder definitief afscheid te nemen van wat al eeuwenlang voorhanden was. Geen doodlopende weg, maar eerder een weg waaraan geen einde komt. Dat moest gestalte krijgen met nieuwe kleuren en texturen, originele melodieën en harmonieën, gelaagde complexiteit, instrumentale differentiatie, maar ook de metamorfose en de hermeneutiek in een nieuwe jas. De volmaakte synthese van al die elementen, dat heeft Rautavaara decennialang nagestreefd. Waarbij het aan volgende generaties is om te bepalen of hij daarin in voldoende mate is geslaagd. Want niets is uiteindelijk zo hardvochtig als de geschiedenis zelf. Heeft Rautavaara de vespers van Rachmaninov ingedronken? Ze werden in Finland vaak genoeg uitgevoerd en ongetwijfeld zal Rautavaara er ook op deze en andere wijze kennis van hebben genomen. Maar anders dan zijn grote Russische collega koos Rautavaara voor een volledige setting (met inbegrip van de priesterlijke bijdrage). De rijkdom van Rautavaara's 'Vigilia', gecomponeerd rond 1970, is gestoeld op de lofzangen volgens de orthodoxe ritus, met daarin centraal Johannes de Doper. In het Grieks: sticheron, troparion, canon, irmos en prokeimenon. Vanuit deze religieuze 'functionaliteit' heeft Rautavaara zijn 'Vigilia' gevlochten, de poëtische intermezzi sterk contrasterend met de psalmverzen. Had de componist het werk specifiek bedoeld voor liturgisch gebruik? Ongetwijfeld, want de indeling ervan is er duidelijk op geënt. Toen de koordirigent Nils Schweckendiek (hij leidt ook deze uitvoering) bij Rautavaara nog vrij kort voor diens dood de gedachte opperde om 'Vigilia' in de eerste liturgische versie te hernemen, liet hij er - anders dan verwacht - geen enkele onduidelijkheid over bestaan dat het uitsluitend de in druk verschenen concertversie was die daarvoor in aanmerking mocht komen. Sterker nog, hij wilde niets anders horen. Achteraf bezien een logische reactie omdat het werk, hoewel bedoeld en volmaakt geschikt voor de opluistering van de liturgie, vrijwel nooit als zodanig was uitgevoerd. Bovendien was in de concertversie de ordening van het muzikale materiaal en de zorgvuldig gekozen opeenvolging van de toonsoorten bepalend voor de cohesie tussen de verschillende onderdelen. In feite resulteerde dat in - in de woorden van Schweckendiek - een ononderbroken en vloeiend grootschalig werk op, als het ware een symfonisch gedicht voor koor. index |
|