CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2006

 

Rameau: Les grands motets

In convertendo - Quam dilecta - Laboravi.

La Chapelle Royale o.l.v. Philippe Herreweghe.

Harmonia Mundi HMA 1951078 • 48' •

   

Jean-Philippe Rameau (1683-1764) mag gerust een laatbloeier worden genoemd, want het duurde lang alvorens hij succes oogstte, en dat ging zeker niet zonder strijd. Nog in 1733 werd de vijftigjarige componist stevig onder vuur genomen nadat zijn eerste opera, Hyppolyte et Aricie, was uitgevoerd. Die uitvoering ontlokte bijna een ideologische strijd tussen de aanhangers van Lully's operastijl en de voorstanders van de 'nieuwe orde', die in Rameau hun excellente representant meenden te hebben gevonden. Rameau beweerde daarbij bij hoog en bij laag dat hij juist een 'volgeling' van de grote Lully was, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat hij daar zelf in geloofde, want de stijl van Rameau was beduidend gewaagder en grilliger, en daardoor ook verrassender, met een zeker gevoel voor het 'juiste effect', zonder daarbij in epaterende uiterlijkheden te vervallen. Een wonderlijke mengeling van lieflijke charme, furioso en bijtende doortastendheid.

Rameau's verdienste als muziektheoreticus stond in Frankrijk lange tijd op gespannen voet met zijn naam als componist (hij schreef toen voornamelijk klavecimbelwerken), want in die tijd viel dat buiten de gevestigde, muzikale orde: schrijven óver muziek verdroeg zich niet zo goed met het componeren ván muziek. Die vreemdsoortige opvatting die breed werd gedragen, was er de voornaamste oorzaak van dat men Rameau als componist niet zo zag zitten, wat hij moet hebben betreurd, want Rameau hechtte grote waarde aan de muziektheorie als wetenschap. Zijn in 1722 gepubliceerde studieboek over harmonie, Traité de l'harmonie réduite à ses principes naturels, leverde Rameau als theoreticus een zekere bekendheid op, maar het traktaat bleek algauw even omstreden als ruim een decennium later zijn eerste opera.

Een jaar later probeerde Rameau in Parijs een stevige voet aan de grond te krijgen, maar zijn nogal oppervlakkige theatermuziek oogstten geen succes en voorzag hij zich in zijn levensonderhoud door het geven van klavecimbellessen. Die ietwat deplorabele toestand veranderde ingrijpend na Rameau's kennismaking met de Parijse kunstliefhebber La Riche de la Pouplinière, die puissant rijk was en er zijn hand niet voor omdraaide om een kasteel hier en een kasteel daar te kopen en grote investeringen te doen in de beeldende kunst. In een van die kastelen in de omgeving van Parijs hield La Riche er zelfs een heus orkest, bestaande uit zo'n vijftien musici op na, zomaar, voor zijn eigen plezier. In 1731 werd Rameau door La Riche tot 'kapelmeester' benoemd, een functie die de Franse componist meer dan twintig jaar zou bekleden. Maar belangrijker was dat La Riche in heel Frankrijk over voor Rameau zeer waardevolle contacten beschikte en allerlei financiële bronnen wist aan te boren waarmee Rameau als hoogst gewaardeerde Compositeur Française kon worden gepousseerd. Na de uitvoering van Pergolesi's La serva padrona in 1752 in de 'Italiaanse stijl' werd de roep om een componist die de Franse operatraditie weer nieuw leven in kon blazen, door Rameau beantwoord. Het pad was geëffend, de mogelijkheden waren in optima forma aanwezig en niets kon Rameau's streven naar een nieuwe operacultuur meer in de weg staan.

 

Dat Rameau ook in de kerkmuziek van wanten wist, blijkt onder andere uit deze drie grote motetten, waarin een ruime plaats is ingeruimd voor versieringen en slechts specifieke woorden worden gevocaliseerd. De algehele indruk is die van het theatrale maniërisme, in de zin van een decoratief spel van bewegingen en contrasten dat met Italiaanse esprit gestalte krijgt. De grote koren zijn op twee verschillende stijlen gegrondvest, een fascinerende afwisseling tussen de eenstemmige retoriek, waarbij melodie en ritme samenvallen, en de polyfone imitatietechniek, maar met een doorgaans gelijkwaardige behandeling van de verschillende partijen. In fugatische passages worden de grondslagen uit Rameau's latere Traité de l'harmonie al in de praktijk gebracht. Fascinerend is zeker ook de compacte dubbelkorige stijl met daarin de solistenpartijen kunstzinnig verweven, die gestaag wordt opengebroken en in verschillende delen uiteenvalt, wat gevoegd bij de gevarieerde instrumentale begeleiding tot grootse effecten leidt, van eenvoudige stemverdubbeling tot ingenieuze melodieontwikkeling en fijnzinnige figuraties.

Rameau's polyfone stijl munt uit door de vrije, geïnspireerde stembehandeling, die ook in de grote fugapassages niet wordt losgelaten, maar waarbij in structureel opzicht onverkort wordt vastgehouden aan de gekozen vorm (veelal A-B-A).

Uitvoering o.l.v. Philippe Herreweghe

Wat de uitvoeringen op cd van de Grands Motets betreft is er niet veel concurrentie. Als er al sprake is van een 'strijd', dan speelt die zich alleen af tussen William Christie (Erato) en Philippe Herreweghe (Harmonia Mundi). De Erato-uitgave bevat bovendien het motet Deus noster refugium, terwijl Herreweghe koos voor Laboravi. Een voordeel van de Erato-cd is ook dat het begeleidende boekwerkje veel meer informatie prijsgeeft over de achtergronden en de betekenis van Rameau's motetten.

Een ander belangrijk punt is de stemming. Rameau geniet ook bekendheid als de Franse voorvechter van de gelijkzwevende of evenredigzwevende temperatuur (de 'Rameau-stemming'), waarbij alle kwinten iets te klein gestemd worden, de grote terts wordt vernauwd en de kleine terts juist verruimd, waardoor zonder enig probleem van de ene naar de andere toonsoort kan worden gemoduleerd. De intervallen zijn weliswaar iets onzuiverder geworden, maar dusdanig 'evenredig' dat het vrijwel niemand (meer) opvalt. We kennen het basisprincipe ook van Bach (denkt u maar aan Das wohltemperierte Klavier). Het was onder anderen Rameau die niet alleen de kwint en het octaaf, maar ook de grote terts als bouwsteen voor de toonsystemen gebruikten. Zo zijn veel orgels gestemd in de Rameau-stemming met drie reine tertsen op C-E, F-A en G-H, en de stemming van a' = 405 Hz.

Hoe het ook zij, Herreweghe koos voor de motetten een (hoorbaar) hogere stemming dan Christie (ik schat een 1/2 toon hoger) en dat levert in die zin een voordeel op dat de klank dan van nature briljanter is. Christie's solistenteam scoort incidenteel wat hoger, maar het is toch Herreweghe die deze enerzijds religieuze en anderzijds ook seculiere muziek het juiste karakter geeft. Christie's visie richt zich overwegend op de religieuze aspecten en houdt het bij glanzend weergegeven devotie, terwijl Herreweghe dan juist de teugels laat vieren en door zijn zowel intense als emotioneel gestuurde directie de luisteraar naar het puntje van de stoel brengt. Kort samengevat is het Herreweghe die Rameau's briljante motetstijl in concerterende expressie benadrukt, terwijl voor Christie die stijl in het teken staat van puur religieuze beleving.

Beide opnamen klinken uitstekend, maar Harmonia Mundi wint het op punten met de zorgvuldig gekozen kerkakoestiek, die weliswaar voor een wat grotere nagalm zorgt, maar niet ten koste gaat van de helderheid en de transparantie.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links