CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2017
|
1937 was een uitgelezen jaar voor sterk patriottisch getinte kunst in de toenmalige Sovjet-Unie. Want ga maar na: precies twintig jaar eerder had in Petrograd de Oktoberrevolutie plaatsgevonden en in 1837 werd Aleksandr Poesjkin in een wapenduel gedood. In de marge daarvan werd in datzelfde jaar, met de première van diens Vijfde symfonie, Dmitri Sjostakovitsj gerehabiliteerd. Maar in 1937 beleefden tijdens de 'Grote Terreur' ook de stalinistische zuiveringen hun onbetwiste hoogtepunt en tegelijkertijd menselijke dieptepunt. Het valt buiten het bestek van deze cd-bespreking, maar de memoires van Nadjzezjda Mandelstam (uitgegeven door Van Oorschot) spreken dienaangaande boekdelen (en dan ook nog in de meest letterlijke betekenis!) Het valt voor ons niet voor te stellen, maar in de huizen van miljoenen Sovjetburgers moet vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week de angst hebben geregeerd. De terreur raakte immers alles en iedereen, van de liquidatie van de oude Lenin-garde tot de top van het Rode Leger, maar ook de gewone burger moest maar afwachten of hij op een kwade avond of nacht niet van huis werd gehaald. Zelfs voor de jeugdigen was 'gezorgd': voor weerspannige twaalfjarigen gold al de doodstraf of opsluiting in een werkkamp. Een arbeider kon al na een licht vergrijp (hij hoefde alleen maar een paar keer te laat op het werk te verschijnen) worden gedeporteerd, om voorgoed in de Goelag te verdwijnen. En kunstenaars die niet wilden luisteren (naar het regiem) moesten dan maar voelen (door het regiem). Maar men luisterde veelal, als makke schapen in een hok, getuige de talloze 'optimistische' kunstuitingen. Er was een weinig aanlokkelijk alternatief voor wie niet wilde luisteren maar ook niet wilde voelen: hij moest zijn toevlucht nemen tot een vage vorm van dubbelzinnigheid (zoals we dat vooral kunnen herkennen in de symfonieën nr. 4, 5 en 6 van Dmitri Sjostakovitsj).
Toen Sergej Prokofjev zich met zijn familie in de zomer van 1936 definitief in Moskou vestigde, had hij zich eerst diepgaand georiënteerd en wist hij daardoor precies wat hij te verwachten had. Het buitenland had zijn aantrekkingskracht weliswaar voor hem niet verloren, maar het vaderland trok dusdanig dat hij uiteindelijk toch het besluit had genomen om terug te keren. Dat zijn landgenoten Sergej Rachmaninov en Igor Stravinsky daar anders over dachten, deed aan die beslissing niets af. Rachmaninov was toen de belangrijkste Russische componist en musicus in Amerika, Stravinsky was dat in West-Europa. Ze hadden de Sovjets definitief de rug toegekeerd. Prokofjev moet toen ook goed hebben begrepen dat hij - bij ontstentenis van Rachmaninov - als Russische componist in zijn vaderland de eerste plaats zou kunnen gaan nemen. Terwijl Sjostakovitsj een jaar eerder bij de machthebbers in ongenade was gevallen, nadat Stalin zijn ongenoegen had geuit over Lady Macbeth van Mtsensk (het werd allemaal uitgemeten in dat beruchte Pravda-artikel 'Chaos in plaats van muziek', dat op deze site al meerdere malen ter sprake is geweest). Prokofjev had al voor zijn verhuizing een welkom voorschot van het regiem gekregen in de vorm van de toekenning van privileges (die voor de doorsnee Sovjetburger al bij voorbaat buiten diens bereik vielen) en de garantie dat hij ook na zijn definitieve vestiging onbelemmerd naar het buitenland kon reizen. Prokofjev van zijn kant stak zijn warme vaderlandsliefde publiekelijk niet onder stoelen of banken. Met een ongetwijfeld scherp oog op de Verordening van 5 december 1936 dat iedere burger het patriottisme diende uit te dragen, wist Prokofjev zich vrijwel naadloos aan te passen aan het 'Socialistisch Realisme', dat zich uiteraard ook tot de muziek uitstrekte. Voor volk en vaderland, zonder lastige vragen te stellen of kritische noten te kraken. En dat in een verstikkend repressief klimaat waarin zelfs je beste buurman zich zomaar als je grootste verrader zou kunnen ontpoppen. Of zelfs de zoon tegenover de vader. Mensen kunnen diep vallen als ze alleen in hun val nog een uitweg zien. Het slechtste wat binnen deze weinig verheffende kaders van de componist Prokofjev kan worden gezegd is dat hij zich 'aanpaste'. De beloning: dat hij ook in de hoge kringen werd beschouwd als een onvervalste Sovjetcomponist. Al betekende dit onvermijdelijk het brengen van offers aan de eigen persoonlijke stijl en esthetiek. Hij begreep: het moest 'eenvoudiger', meer 'expressiever', maar vooral: zijn muziek moest door alle lagen van de bevolking worden 'begrepen'. Hoe vreemd kan het lopen: dat om tot de culturele elite van het land door te kunnen dringen een componist bereid moest zijn de eigen elitaire doelstellingen op te geven. Of die zo goed mogelijk te verbergen ('het is er wel, maar.'), of artistiek verstoppertje te spelen. Dat lukte in zoiets abstracts als muziek natuurlijk beter dan in bijvoorbeeld de literatuur. Maar hoe het ook werd gewend of gekeerd, ook de componist moest een diepe knieval maken. Maar er was dienaangaande niets nieuws onder de zon. Zoals de dichter Osip Mandelstam het uitdrukte: 'Een heel volk leeft niet, voert slechts plannen uit'. Verbergen, verstoppertje spelen? Of gewoon recht voor zijn raap? Mandelstam koos voor het laatste en kwam met dit gedicht:
Wie zoiets in wijde kring verspreidde, hield niet alleen zijn koffer onder het bed paraat, maar wist al bij voorbaat dat zijn vrije dagen waren geteld. Men zou hem binnenkort wel komen halen voor een eerste verhoor, en daarna. Osip liet een wanhopige Nadjezjda achter. Prokofjevs artistieke adaptatie (want dat was het) betekende niet dat hij zich vervolgens in allerlei onmogelijke bochten moest wringen. Daar was immers die internationaal gevormde trend waarin de opvatting in en rond het Kremlin over wat 'ware' kunst was of moest zijn, niet echt uit de toon viel. Wat dat betreft zat er niet zoveel licht tussen wat Prokofjev binnen de aangegeven grenzen voor ogen stond (en dat hij ook realiseerde) en wat de dan nog jonge Olivier Messiaen in Frankrijk propageerde. Al was er onder het ontoeschietelijke juk van de machthebbers altijd wel een zekere handigheid voor nodig om de 'eigen zaak' zo gunstig mogelijk voor te stellen - en vooral: een eenmaal ingenomen gunstige positie te behouden. We zien de voorbeelden daarvan al snel verschijnen: de zes liederen voor zangstem of eenstemmig koor en piano op. 66 (1935), 'De ijzeren partisaan' en 'Anjutka' (1936), waarmee Prokofjev in 1936 de tweede prijs won van de door de partijkrant Pravda georganiseerde compositiewedstrijd voor 'massaliederen'. Met hun typisch Russische intervallen lagen dergelijke stukken al gelijk goed in de markt. En heel belangrijk: ze versterkten de patriottische gevoelens van de gemiddelde Sovjetburger. Logisch dat de kunstzinnige opportunisten daarvan menig graantje wisten mee te pikken. Maar let op: dat hoefde niet per se matige muziek op te leveren. Een van de vele bewijzen ligt voor ons: de schitterende balletmuziek Romeo en Julia, gecomponeerd in 1935. En dan waren er de stukken die Prokofjev speciaal voor het Poesjkin-jaar (1937) componeerde: de filmmuziek bij 'Pique dame', de toneelmuziek bij respectievelijk 'Boris Godoenov' en 'Jevgeni Onegin', naast de drie Poesjkin-liederen op. 73. En wie zou ook maar iets af willen doen aan 'Peter en de wolf' (1936)? Of 'Aleksandr Nevski' (1938), een propagandastuk, maar wel een van de bovenste plank? Voorzichtig' gecomponeerde muziek kan (dus) ook mooi, ja zelfs verrassend en fascinerend zijn (zoals in het achttiende-eeuwse Oostenrijk, waar de Weense censoren volop actief waren en dit toch niet de mooist denkbare muziek in de weg stond). Ook naar buiten toe was Prokofjev uitermate voorzichtig in zijn uitlatingen, waarvan de persberichten van zijn hand getuigen. Het succes bleef niet uit: niet alleen het publiek, maar ook het Kremlin beschouwde Prokofjev als een componist die met zijn kunst daadwerkelijk constructief wilde bijdragen aan de opbouw van het land. En daarvoor bood het regiem altijd plaats. Toch, zekerheid kon men ook toen niet kopen. Hoe vaderlandslievend ook bedoeld, de 'Pique dame' film kwam er niet en de toneelmuziek bij 'Boris Godoenov' werd tijdens het leven van Prokofjev niet uitgevoerd. Het had ongetwijfeld te maken met.onzekerheid. Regisseurs en intendanten die het - alle goede bedoelingen ten spijt - desondanks niet aandurfden, bang als ze waren voor repercussies (die doorgaans onafzienbaar waren). Er was moed voor nodig om muziek of toneelstukken op het podium te brengen waarvan men niet honderd procent zeker wist of die bij de partijbonzen wel in de smaak zouden vallen. Russische roulette in de kunsten: men hield er niet van.
Proletenmuziek Toch, het ging niet van een leien dakje. De leden van het Comité voor Kunstaangelegenheden waren bepaald niet zacht als was toen ze Prokofjevs concept ter beoordeling kregen toegestuurd. Het grootste bezwaar dag opborrelde: men zag teveel discrepanties tussen de oorspronkelijke woorden van Lenin en de muziek van Prokofjev. Sommige censoren vonden zelfs dat het op muziek zetten van door Lenin en Stalin uitgesproken teksten zo ongeveer gelijkstond aan godslastering (en Stalin was uiteraard de god). En zeker na de showprocessen in 1936-37 wilde werkelijk niemand zijn vingers branden, ja zelfs niet in de buurt van zelfs maar een slechts smeulend vuurtje komen. Het werd ten slotte toch een zeperd. Op 19 juni 1937 werd de cantate aan de hand van het piano-uittreksel in besloten kring uitgevoerd ten overstaan van het Comité voor Kunstaangelegenheden. Prokofjev nam bij die gelegenheid niet alleen de (verre van gemakkelijke) pianopartij voor zijn rekening, maar hij zong er ook bij, uit volle borst zelfs, en vooral vals. Het pakte volkomen verkeerd uit. Het Comité was er letterlijk wel klaar mee en nam al snel het besluit om Prokofjevs cantate buiten de herdenkingsfeestelijkheden te houden (er was bovendien keus genoeg uit het aanbod van andere componisten). Weimar index |
|