![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2014
|
In november 2013 besprak ik een cd van Philippe Jaroussky met aria's die de Italiaanse componist Nicola Porpora (1686-1768) voor zijn (meest?) gevierde leerling Carlo Maria Broschi alias Farinelli schreef (klik hier). Wie eenmaal was toegelaten tot de muziekschool van Porpora wachtte een heuse carrière. Er werden immers alleen leerlingen toegelaten die al over grote zangkwaliteiten beschikten maar de verdere weg omhoog nog moesten vinden. Bijzonder talent dus. Die lessen waren niet gratis, kost en inwoning evenmin, maar daarvoor had Porpora een prima werkend 'business plan' in het leven geroepen. Hij trainde het talent en zorgde voor voedsel, kleding en onderdak, in ruil voor een 'donatie' van de steevast rijke, welgestelde familie van de pupil. Dat Porpora het met de voedselverstrekking nogal eens niet al te nauw nam bleek wel uit de verhalen van pupillen die regelmatig de straten afstruinden op zoek naar eten voor de danig rammelende maag. Voor zowel Porpora als voor de pupillen sneed het mes aan twee kanten: als leermeester werd voor zijn diensten goed betaald en als operacomponist kon hij het nieuw gekweekte talent in zijn eigen werk laten schitteren, terwijl de alumni de kans kregen om zich in het operavak te bekwamen en in hogere adellijke en artistieke kringen te verkeren, als springplank voor hun verdere loopbaan. Het was wijd en zijd bekend: voor wie eenmaal was toegelaten tot de privéschool van Porpora was het kostje min of meer gekocht. We weten wat een castraatzanger inhoudt, maar hoe klinkt hij eigenlijk? Om daarvan een scherp, zuiver beeld te krijgen verwijs ik u graag naar de uitgave van Virgin Classics onder de titel Altus, van castraat naar countertenor, drie cd's gevuld met kostelijk materiaal (2 35476 2), waarin u de vele verschillen en nuances kunt horen tussen zangers als James Bowman, Michael Chance, David Daniels, Alfred Deller, Paul Esswood, René Jacobs, Philippe Jaroussky, Gérard Lesne, Derek Lee Ragin, Christopher Robson, Andreas Scholl en nog vele anderen. Bijzonder interessant is bovendien een fragment uit Rossini´s Petite messe solennelle in een opname uit 1902(!) met Alessandro Moreschi, aangeduid als de laatste castraat van de Sixtijnse Kapel. Maar nu naar de nieuwste cd van de in 1981 in het Argentijnse Tucumán geboren Franco Fagioli die al dit leed gelukkig bespaard kon blijven en maar liefst over een bereik van drie octaven beschikt. Buigzaam als riet bij het kleinste zuchtje wind, met een warmbloedige muzikaliteit die bovendien van groot stilistisch inzicht getuigt. Dat hij geen typische castraat is (hij ontpopt zich eerder als mezzo) doet daaraan niets af (de licht baritonale kleuring in het lagere register vind ik in dit repertoire geen storende factor). We hebben zeker te maken met een toptalent waarmee Porpora misschien best wel in zijn nopjes zou zijn geweest. Maar ook het theatrale aspect mag hier meewegen, wat zich overeenkomstig de expressieve regels van de Napolitaanse school uit in zo op het eerste gehoor misschien wat overdreven, maar bovenal fascinerende en luisterrijke ervaring. Fagioli's vertolking is illustratief - en moet dit ook zijn - voor die typisch pompeuze castratenstijl, al vind ik de verstaanbaarheid van de gezongen teksten niet altijd optimaal. Dat is een probleem dat veel zangers tegenwoordig aankleeft. En zoals alle grote kunstenaars klinkt hij eerder intuïtief dan berekenend, menigmaal zelfs bijna improvisatorisch, maar met een open oog en oor voor de dramatische context. De uitermate kleurrijke vocalistiek krijgt extra reliëf door het 'huisorkest' van de Academia Montis Regalis, een ensemble dat zich niet heeft vastgebeten in de dorre authenticiteit van de barokke naaimachine, maar historisch goed is geïnformeerd en voor veel omringende sfeer zorgt, met sublieme solotrekjes en tot in de puntjes afgewerkte tutti. Realsound Italia zorgde voor een prachtige opname. Tachtig minuten lang molto bene! index |
|