CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2024 |
Op dit album, de titel geeft het al aan, staat het (muzikale) jaar 1723 centraal, met werken van Johann Sebastian Bach (1685-1750), Heinrich Ignaz Franz Biber (1644-1704), Arcangelo Corelli (1653-1713), Johann Georg Pisendel (1685-1755) en Antonio Bertali (1605-1669). Interessant om in het boekje te lezen hoezeer muziek en instrument met elkander verband houden, met in de voorhoede Johann Sebastian Bach, die in juni 1723, kort na zijn benoeming tot Thomascantor in Leipzig, van de keurvorstelijk-Saskische kamerheer in Dresden en 'Patronatsherr' van Störmthal de eervolle opdracht kreeg om speciaal voor de inhuldiging van het nieuwe orgel in Störmthal een werk te componeren. De orgelbouw was vanaf de zomer in 1722 in handen geweest van Zacharias Hildebrandt, een van de meest getalenteerde leerlingen van de orgelbouwer Gottfried Silbermann in Freiberg (die, zoals ook in dit geval, de eer van het werk van zijn leerling danig naar zich toe wist te trekken) Voor zover kan worden nagegaan vond de inwijding van het nieuwe orgel (met 14 registers, manuaal en pedaal) plaats op zondag 31 oktober 1723, een feestelijke gebeurtenis die luister werd bijgezet met onder meer de uitvoering van Bachs cantate Höchsterwünschtes Freudenfest BWV 194, waarvoor Bach stadsmuzikanten en leden van het Thomanenkoor, met als soliste zijn vrouw Anna Magdalena, naar Störmthal had gehaald. Om twee dagen later het orgel zelf danig aan de tand te voelen, een klusje waarvoor hij zich graag, menigmaal tegen betaling en de overvloedige maaltijden weggespoeld met de nodige pullen bier, liet lenen. Weer andere bronnen wijzen overigens op andere data: niet zondag 31 oktober maar zondag 7 november, met de 'Orgelprüfung' op 9 november. Het kan een geld- of logistieke kwestie zijn geweest, maar vaststaat wel dat de bezetting van de cantate bescheiden is gehouden, met slechts drie hobo's, enige strijkers en uiteraard het onmisbare basso continuo. Het is daarentegen wel een uitgebreid werk geworden, waarvan de uitvoering gemeenlijk bijna driekwartier in beslag neemt. Het bestaat uit twaalf met elkaar verbonden deeltjes, keurig verdeeld volgens de rite van de preek, met zes ervoor en zes erna. Het orgel in Störmthal is gelukkig behouden gebleven, al hoeven we ons wat dit betreft niet rijk te rekenen: zoals in vrijwel alle gevallen is ook dit orgel in de loop der tijd onderhevig geweest aan allerlei noodzakelijk geachte ingrepen, zoals mij in juni 2013 duidelijk werd uitgelegd door de dienstdoende organist van de Kreuzkirche Sankt Kilian, het dorpskerkje van Störmthal, waarbij hij mij uitnodigde om plaats te nemen op de orgelbank waarop naar verluidt Bach gezeten moet hebben toen hij het instrument aan zijn vakkundige beproeving onderwierp. De organist toonde zich gelukkig met de staat waarin het instrument sinds 2008 verkeerde, toen het door de in Bautzen gevestigde firma Eule naar zijn oorspronkelijke toestand werd gerestaureerd. De historische bouwtekeningen waren bewaard gebleven, de registers keurig in kaart gebracht, de 'Hildebrandt-stemming' in 'Leipziger Chorton', op basis van 'ungleichstufiger Temperatur' hier evenwel vervangen door de veelal door Silbermann gehanteerde temperering, waarvan ook een representatief voorbeeld te vinden is op het orgel in de slotkapel van kasteel Burgk in Thüringen: a1 = 466 Hz, temperament Silbermann 1/6 comma. Interessant is ook de door Nadja Zwiener bespeelde viool, die evenals het orgel uit 1723 stamt en door David Tecchler in Rome werd. Ook dit instrument ontkwam niet aan meerdere restauraties, de laatste in 2014 door John Topham in Londen. Evenals voor Eule gold ook voor Topham als belangrijkste uitgangspunt: het zo goed en zoveel mogelijk terugbrengen naar de oorspronkelijke toestand. Best bijzonder om op dit album twee instrumenten te horen uit hetzelfde bouwjaar, gestemd in respectievelijk 'Kammerton' (viool) en (getransponeerd) 'Chorton' (orgel). Dat de viool wordt vergezeld door het orgel en niet door het klavecimbel kan (zelfs) vanuit puristisch oogpunt op geen enkel bezwaar stuiten omdat in die tijd het pragmatische wel moest overheersen: welk instrument was waar en wanneer beschikbaar? Het voorafgaande maakt eigenlijk al duidelijk dat we te maken hebben met uitvoeringen die geworteld zijn in de historiserende uitvoeringspraktijk, door twee instrumentalisten die die in dit repertoire volkomen thuis zijn en zich, zo te horen, daarbij als een vis in het water voelen. Te beginnen bij de violiste, Nadja Zwiener, afkomstig uit Erfurt, die haar muzikale opleiding eerst in Berlijn en vervolgens in Londen ontving. Ze treedt op met een groot aantal in de oude muziek gespecialiseerde ensembles en werkte geruime tijd intensief samen met onder anderen William Christie (Les Arts Florissants) en Emmanuelle Haïm (Le Concert d'Astrée), naast Simon Rattle, John Eliot Gardiner, Trevor Pinnock, René Jacobs en Laurence Cummings. In 2007 volgde haar aanstelling als concertmeester van The English Concert, waarmee ze regelmatig als solist optreedt, wereldwijde tournees onderneemt en een groot aantal radio- en cd-opnamen heeft gemaakt. Ik ken haar 'live' van uitvoeringen in het Amsterdamse Concertgebouw en in het kader van het Bachfest in Leipzig. Van 2016 tot 2022 was zij tevens concertmeester van de Internationale Bachakademie Stuttgart annex Gächinger Cantorey. Uit het cd-boekje: 'Haar beroepsmatige passies zijn kamermuziek voor verschillende instrumentencombinaties en het samenwerken met zangers, hoewel ze zich ook laat inspireren door genre-overschrijdende projecten. Zo werkte ze nauw samen met de 'elektronische' componist Johannes Malfatti (Berlijn) en choreograaf Emanuele Soavi (Keulen). Tot haar vaste kamermuziekpartners in de oude muziek behoren Kristian Bezuidenhout, Joseph Crouch en Maurice Steger. De muziek van Johann Sebastian Bach is voor Nadja Zwiener van bijzonder belang, aangezien zij in Thüringen is geboren en in Leipzig woont; zij en Johannes Lang, de huidige organist van de Thomaskirche, hebben het jubileumjaar 2023 gevierd met de oprichting van een nieuw ensemble voor oude muziek in Leipzig: het Collegium Musicum '23.' Organist Johannes Lang werd in Düsseldorf geboren en studeerde kerkmuziek (orgel bij Martin Schmeding, improvisatie bij Karl Ludwig Kreutz, historische toetsinstrumenten bij Robert Hill) en het vak concertorgel aan het conservatorium van Freiburg. Lang heeft veel prijzen op zijn naam staan en meerdere stipendia stelden hem in staat aanvullend kennis en ervaring op te doen. Van 2016 tot 2022 was hij als cantor verbonden aan de Friedenskirche in Potsdam-Sanssouci en docent orgel en klavecimbel aan het Institut für Kirchenmusik van de Berlijnse Universität der Kunste. Hij is een veelgevraagd jurylid en heeft evenals Nadja Zwiener de weg naar de omroep- en opnamestudio weten te vinden. Op 6 januari 2022 volgde Langs eerste officiële optreden als nieuw benoemde organist van de Thomaskerk in Leipzig. In Leipzig geeft hij orgelles aan de Hochschule für Musik und Theater Felix Mendelssohn Bartholdy. Het is niet altijd zo dat de in uitgelezen artistieke biografieën gewekte verwachtingen op het podium of opname worden waargemaakt (een musicus is 'ook maar een mens', tenslotte), maar wat dit album betreft is van enigerlei twijfel geen sprake: we horen twee musici die met hun fonkelende, briljante (samen)spel het beste in deze muziek - en dat is zeker niet gering - naar boven halen, waarbij ook de versieringen uitbundig aan hun trekken mogen komen. Dat alleen al voorkomt dat we als toehoorders naar museale krochten moeten afdalen. Rainer Arndt heeft het tot in de (kleinste) puntjes vastgelegd. Prachtig! index |
|