CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2025 |
Ik wist niks van de Bulgaarse componist Lyubomír Pípkov (1904–1974), niet van zijn doopceel noch van mijn muziek, maar gelukkig bood Vesko Stambolov uitkomst. De Bulgaars nationale componistenschool behoorde tot een van de laatste scholen die zich aan het eind van de negentiende eeuw aansloot bij de Europese muzikale familie. Dat het zo laat op gang kwam heeft vooral historische oorzaken. Bulgarije, gesticht in 681, kende in de negentiende en tiende eeuw zijn Gouden Eeuw. In 1396 kwam het land onder Ottomaans bewind, waardoor het bijna vijf eeuwen geïsoleerd bleef van van Europa en daardoor menige belangrijke fase miste in de ontwikkelingen op het sociale en culturele vlak. De zogeheten Bulgaarse Renaissance, een proces van nationale, politieke en culturele heropleving, begon eerst aan het eind van de achttiende eeuw, om snel op te stomen naar eerst de bevrijding en vervolgens het herstel van de Bulgaarse staat in 1878. In de daaropvolgende 66 jaar maakte Bulgarije een enorme economische en culturele bloei door, totdat dit in 1944 abrupt werd onderbroken door de Sovjetbezetting en wat daarop volgde: de communistische staatsgreep. Het was echter uitgerekend in deze periode dat de professionele Bulgaarse muziek haar plaats binnen Europa wist te veroveren. Lyubomír Pípkov, een van de grondleggers van de Bulgaarse nationale componistenschool in de vorige eeuw, werd geboren in het gezin van componist Panayot Pípkov. Vanaf 1919 studeerde hij piano bij Ivan Torchanov en Heinrich Wiesner, en muziektheorie bij Dobri Hristov aan de Muziekschool van Sofia. Zijn eerste compositiepogingen maakten indruk op zijn leraren, en met behulp van onder meer Alfred Cortot kreeg hij een bescheiden beurs van de Franse overheid om te studeren in Parijs. In 1926 schreef Pípkov zich in aan de École Normale de Musique, waar hij compositie studeerde bij Paul Dukas en piano bij Yvonne Lefébure . Pípkovs oeuvre omvat zowel romantisch getinte pianomuziek als modernistische werken met een sterk ritmisch karakter. Zijn late composities, waaronder Ludus Rithmicus en Children's Joys, combineren pedagogische doelstellingen met artistieke diepgang en geven tevens een uniek beeld van de Bulgaarse muzikale identiteit. De Bulgaarse klassieke muziek mag dan relatief laat tot bloei zijn gekomen, haar oorspronkelijke 'stem' binnen het Europese repertoire is er desondanks niet minder om. Uit dit door het Zwitserse muzieklabel Claves uitgebrachte album blijkt dit ook. Wat we horen zijn traditionele invloeden die Pípkov op ingenieuze en inventieve wijze wist te verbinden met modernistische vormen gevat in een krachtige en poëtische muzikale taal. Een welsprekend voorbeeld daarvan is zijn Children's Joys dat bepaald meer is dan uitsluitend oefenmateriaal: de deeltjes vormen een levendige samenvatting van zijn stijl én van de ontwikkeling van de Bulgaarse nationale school. De eerste werken die hij aan Dukas voorlegde waren de 22 Variaties zonder opusnummer (1926) en het Kinderalbum op. 1 (1924–1926) voor piano. In tegenstelling tot het Kinderalbum - drie elegante kleine stukken zonder uitgesproken nationale kleur - werden de romantisch getinte 22 Variaties door de componist nooit als zijn volwaardig artistiek werk beschouwd. Hij beschouwde het slechts als oefenstuk om technieken van klassieke en romantische variaties te verkennen. In deze periode horen we ook de onmiskenbare nvloeden van Beethoven, Chopin, Schumann, en zelfs Skrjabin terug in Pípkovs werk.
Eind jaren 1960 begon Pípkov aan een ambitieus project met als werktitel Ludus Rithmicus (het lijkt daarmee tevens een verwijzing naar Hindemiths Ludus Tonalis), dat uitgroeide tot zijn meest oospronkelijke bijdrage aan de Europese muziek. Hij componeerde vier omvangrijke reeksen metro-ritmische pianowerken, elk met een ander moeilijkheidsniveau, de opera 69 en 77 (1971), Springtime Whimsies op. 78 (1972) (beide door hun moeilijkheidsgraad bedoeld voor professionele pianisten), From 1 to 15 op. 81 (1973), voor jonge pianisten en het reeds genoemde Children's Joys (1974), voor kinderen. Van de geplande 23 stukken voor de laatste bundel wist Pípkov er vóór zijn overlijden nog 14 te voltooien. Sommige bleven zelfs zonder titel. Het structurele uitgangspunt van elk deel is een systematische opbouw van Bulgaarse asymmetrische maatsoorten, zoals:
Wat eruit naar voren komt is het inspirerende karakter ervan, naast vindingrijkheid en vakmanschap. Tegelijkertijd vormen deze stukken niet alleen een panoramisch overzicht en samenvatting van Pípkovs eigen stijlontwikkeling, beeldtaal en genres, maar fungeren ze ook als een soort compendium van de evolutie van de Bulgaarse nationale stijl, vanaf het prille begin tot aan het jaar 1974. Kortom een muzikaal handboek van die stijl. Ludus Rithmicus is meer dan pedagogisch materiaal. De vier delen vormen een artistiek testament, als terugblik op Pípkovs eigen muzikale reis, maar ook als beeldend en dynamisch overzicht van de ontwikkeling van de Bulgaarse nationale stijl. Met ritmische speelsheid, melodische rijkdom en stilistische diversiteit biedt Pípkovs werk een fascinerend inkijkje in een muzikale traditie die vaak over het hoofd wordt gezien, maar die wel degelijk een plek verdient op het Europese podium. We volgen opnieuw Stambolov:
Dankzij deze drie cd's kunnen we Pípkovs 'Bulgaarse' ontwikkelingsgang op de voet volgen, in idiomatisch klinkende uitvoeringen. Het is alles wat de Bulgaarse muzikale klok slaat, want cpmponist, pianist, dirigent, orkest én opnamelocatie zijn zo Bulgaars als het maar zijn kan. Het zegt wel niet alles, maar dat het uitgelezen pleitbezorgers zijn van deze bijzondere muziek zegt wel veel. index |
|